Uitspraak
1.Het vervolg van de procedure
2.De verdere beoordeling in conventie en reconventie
bedrijfsruimte:
woonruimte:
onaanvaardbaarzouden maken dat hij aan de desbetreffende eindbeslissing zou zijn gebonden. Dit kon met name het geval zijn indien sprake was van een
evidentefeitelijke of juridische misslag van de rechter of indien de desbetreffende eindbeslissing bleek te berusten op een, niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag. Inmiddels is deze lijn (dat bij het maken van een uitzondering grote terughoudend dient worden te betracht) versoepeld. De beperking tot een evidente feitelijke of juridische misslag die het vasthouden aan de eindbeslissing onaanvaardbaar zou maken, is niet langer noodzakelijk. Het uitgangspunt is nog altijd dat de rechter voor het verdere verloop van de procedure gebonden is aan een bindende eindbeslissing, maar ook de eisen van een goede procesorde kunnen met zich brengen dat de rechter van zo’n eindbeslissing terugkomt. Zo is de rechter (ook) bevoegd een eindbeslissing te heroverwegen als hem is gebleken dat die eindbeslissing berust op een
onjuistejuridische of feitelijke grondslag en handhaving van deze (onjuiste) lezing zou leiden tot een einduitspraak waarvan hij overtuigd is dat deze ondeugdelijk is. [4]
vanaf 23 december 2024 (moment melding huurder) tot een nader te bepalen datum (herstel lekkage definitief voltooid)de huurprijs dient te worden verlaagd tot 20% van de vastgestelde/geldende huurprijs. Omdat niet duidelijk is op welke dag de lekkage definitief is verholpen, krijgen partijen de mogelijkheid zich daarover bij akte uit te laten.
andere, nieuwelekkage omdat sprake is van een andere oorzaak/bron, te weten een lek van een cv-leiding. Uit het rapport van [A] van 2 januari 2025 blijkt niet dat de op dat moment geconstateerde lekkage (afkomstig vanuit een cv-leiding) reeds voor 30 december 2024 aanwezig was (zie productie 18B van verhuurder en productie 32 van huurder). Gelet op dit alles stelt verhuurder zich dus op het standpunt dat als periode voor de huurkorting moet worden genomen
30 december 2024 tot en met 14 januari 2025.
voortdurendaanwezig geweest en niet nieuw ontstaan eind december zoals verhuurder stelt. Bovendien heeft huurder op 30 december 2024 expliciet aan verhuurder geschreven (productie 28):
“Cliënte betwist nadrukkelijk dat het gaat om een verstopping. (…) Er komt water uit de verwarmingsbuizen gelopen en de ketel geeft een foutmelding. (…) Inmiddels is de houten vloer van cliënte hierdoor centimeters omhoog gekomen. (…)”Verder heeft huurder zich op het standpunt gesteld dat de lekkage en daarmee samenhangende gebreken niet eerder dan op 21 februari 2025 definitief zijn verholpen. In dit verband verwijst zij naar productie 44, waarin onder meer is gedocumenteerd dat de verwarming pas op 21 februari 2025 weer functioneerde. Volgens huurder heeft de lekkage zich dus voorgedaan
vanaf 23 december 2024 tot 21 februari 2025.
30 december 2024 tot en met 11 februari 2025.
woonruimte. De wijziging van eis ziet eerst op de subsidiaire vordering. Daaraan wil verhuurder onderdelen IV. tot en met VII. toevoegen. Deze onderdelen gaan samengevat over de vermeende overlast door de honden van huurder en zijn toegelicht in punt 12 van de akte. Verder heeft de wijziging van eis in conventie betrekking op de primaire en subsidiaire vordering. Hier komt onderdeel V. bij. Deze wijziging gaat kort gezegd over de indexatie van de huurprijs en dit is uitgelegd in punt 7 van de akte.
subsidiairde hierna te noemen onderdelen IV. tot en met VII. toe:
woonruimtec.a. te verwijderen op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag (waarbij een dagdeel als volledige dag wordt gezien) met een maximum van € 20.000,00 als zij hier geen uitvoering aan geeft en vervolgens daaruit verwijderd te houden,
woonruimtec.a., met dien verstande dat hij de verwijderde (huis)dieren tijdelijk zal onder (laten) brengen in een opvanglocatie zolang deze locatie bereid is deze dieren op te vangen maar nooit langer als huurder de kosten die met deze opvang gepaard gaan niet telkens op eerste verzoek van verhuurder aan hem vergoedt, waarbij deze verwijdering feitelijk wordt uitgevoerd door een deurwaarder die (met inachtneming van het bepaalde in artikel 444 Rv) de woonruimte c.a. daartoe zal betreden en huurder te veroordelen tot betaling aan verhuurder van alle kosten die verband houden met de verwijdering en het tijdelijk opvangen van de te verwijderen (huis)dieren,
woonruimte, haar te veroordelen tot een dwangsom van € 1.000,00 per dier per dag voor iedere dag (waarbij een dagdeel als volledige dag wordt gezien) dat huurder het verbod vervolgens overtreedt.
primair en subsidiairhet hierna te noemen onderdeel V. toe:
woonruimtevan € 5.325,00 (berekend tot en met 10 juli 2025), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de verschillende data van verzuim.
eerste onderdeelvan de eiswijziging (
de honden) heeft de kantonrechter in het tussenvonnis van 19 juni 2025 in 4.36.2 geoordeeld dat er geen belang bestaat bij de subsidiaire vordering van verhuurder om te verbieden dat huurder in de woonruimte huisdieren mag houden. De reden hiervoor is dat uit artikel 21 van de huurovereenkomst al voortvloeit dat het niet is toegestaan om huisdieren in het gehuurde te houden.
tweede onderdeelvan de wijziging van eis (
de indexering van de huurprijs), geldt het volgende. Uit de bij punt 7 van de akte gegeven toelichting, blijkt dat verhuurder zich op het standpunt stelt dat de huurprijs vanaf juli 2024 € 1.550,00 bedraagt en niet € 1.475,00. Dat brengt volgens verhuurder mee dat huurder vele maanden € 75,00 te weinig heeft betaald. De huurachterstand voor de woonruimte bedraagt volgens verhuurder, berekend tot en met juli 2025: € 5.325,00. Dit bedrag is samengesteld als volgt: juli 2024 tot en met december 2024 (6x € 75,00 tekort) + januari 2025 (€ 1.550,00) + februari (€ 1.550,00) + april 2025 tot en met juni 2025 (3x € 75,00 tekort) + juli 2025 (€ 1.550,00). [6] Verhuurder voert aan dat de eisvermeerdering in het verlengde ligt van de al ingestelde vorderingen, waarover de kantonrechter zich nog niet heeft uitgelaten. Huurder is het niet eens met de indexering. Volgens huurder is in de huurovereenkomst woonruimte bepaald dat huurprijsindexering plaatsvindt per 1 januari van elk kalenderjaar. Een tussentijdse indexering per 1 juli is contractueel uitgesloten en wordt daarom door huurder betwist. Voor zover enige indexering kan worden toegepast, geldt deze volgens huurder pas vanaf 1 januari 2025 zodat de huurprijs tot 1 januari 2025 € 1.475,00 bedraagt. Ook voert huurder aan dat de huurprijs voor de maanden januari en februari 2025 slechts beperkt verschuldigd is gelet op de huurkorting tot 20%.
3.De beslissing in conventie en reconventie
binnen twee wekenna ontvangst van het verzoek van de kantonrechter om als deskundige op te treden een begroting van de kosten opgeven aan de griffie van de kantonrechter, gespecificeerd naar het verwachte aantal te besteden uren, het uurtarief en de eventuele overige kosten,
binnen twee wekenna dagtekening van de brief/het bericht van de griffie schriftelijk bij de kantonrechter bezwaar maken tegen de begroting,
donderdag 27 november 2025,