ECLI:NL:RBOBR:2025:6987

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
01.066784.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontploffing, poging tot zware mishandeling, wapenbezit en drugshandel

Op 29 oktober 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het teweegbrengen van een ontploffing bij een woning, poging tot zware mishandeling, wapenbezit en drugshandel. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De zaak kwam aan het licht na een ontploffing bij de voordeur van een woning in Uden, waarbij de verdachte betrokken bleek te zijn. Tijdens de zittingen op 21 juli en 15 oktober 2025 zijn de feiten besproken, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten, ondanks de verdediging die pleitte voor niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie op basis van dubbele vervolging. De rechtbank verwierp dit verweer en achtte de verdachte schuldig aan de feiten, waaronder het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het bezit van wapens en het handelen in verdovende middelen, waaronder MDMA en 3-MMC. De rechtbank legde een schadevergoedingsmaatregel op ten behoeve van het slachtoffer van de mishandeling, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet correct was ingediend. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01-066784-24, 01-157633-25 en 01-391349-24 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2002] ,
ingeschreven en gedetineerd te P.I. Grave, Muntlaan 1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 juli 2025 en 15 oktober 2025.
Op de zitting van 15 oktober 2025 heeft de rechtbank de tegen de verdachte onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 18 juni 2025 en 17 september 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. 01-066784-24 (hierna dagvaarding I)
Feit 1:
hij op of omstreeks de periode van 5 december 2024 tot en met 8 januari 2025 te Schaijk en/of Mill,, in elk geval Nederland opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(5 december 2024)

20 pillen (XTC), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of

(20 december 2024)

30 pillen (XTC), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of

(8 januari 2025)

64 pillen (xtc) in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,

zijnde MDMA (een middel) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Feit 2:
hij op of omstreeks 8 januari 2025 te Schaijk, in elk geval in Nederland, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (gas)pistool in de zin van artikel 1, onder 3° van de Wet wapen en munitie, te weten het merk Umarex, type Glock, kaliber 9mm (goednummer 2294832;
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie,
te weten dertien (50), bij voornoemd gaspistool behorende, centraalvuur knalpatronen, van het kaliber 9 mm (goednummer 2294847)
en/of
te weten dertien (12) bij voornoemd gaspistool behorende, centraalvuur pepperpatronen, van het kaliber 9 mm (goednummer 2294848),
en/of
te weten dertien (50) bij voornoemd gaspistool behorende, centraalvuur knalpatronen, van het kaliber 9 mm (goednummer 2294869),
voorhanden heeft gehad;
Feit 3:
hij op of omstreeks 12 april 2024 te Uden, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen- met kracht een duw tegen het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] gegeven en/of (als gevolg waarvan deze) van de fiets is gevallen en/of- vervolgens, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag meermalen, althans eenmaal (met kracht) op/tegen het hoofd en/of op/tegen het bovenlichaam, althans het lichaam heeft geslagen en/of gestompt met de vuist en/of- terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen de rug en/of het hoofd, althans het lichaam heeft getrapt en/of geschopt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 april 2024 te Uden, in elk geval in Nederland [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem- met kracht een duw te geven tegen het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] en/of (als gevolg waarvan deze) van de fiets is gevallen en/of- (vervolgens, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het hoofd en/of op/tegen het bovenlichaam, althans op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan en/of stompen en/of- (vervolgens terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen de rug en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam te schoppen en/of trappen;
Feit 4:
hij op of omstreeks 12 april 2025 te Uden, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Feit 5:
hij op of omstreeks 14 november 2024 te Uden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/aan/bij een woning, gelegen aan [adres 1] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een (zelfgemaakt) explosief, met vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of te ontsteken en/of tot ontploffing te brengen en/of in de tuin en/of tegen de deur van voornoemde woning te gooien en/of te leggen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres 1] en/of een of meer goederen in die woning en/of in de directe omgeving van die woning en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander(en), te weten de bewoners / aanwezigen te duchten was;
t.a.v. 01-157633-25 (hierna: dagvaarding II)
Feit 1:
hij op of omstreeks 8 januari 2025 te Schaijk, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een gasdrukpistool (met opschrift Lock en/of goednummer 2294880) en/of een gasdrukpistool (met opschrift HK45 en/of goednummer 2294878) voorhanden heeft gehad;
Feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2024 tot en met 8 januari 2025, te Mill en/of Schaijk in elk geval in Nederland, heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een stof bevattende 3-MMC (miauw), zijnde 3-MMC een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of xtc pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA (een middel) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
t.a.v. 01-391349-24 (hierna dagvaarding III)
Feit 1:
hij op of omstreeks 3 januari 2024 te Velp (NB), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, en/of aanwezig heeft gehad ongeveer 2,48 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende mdma, zijnde mdma een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 4 augustus 2023 tot en met 3 januari 2024 in Noord-Brabant, althans in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een stof bevattende 3-MMC, zijnde 3-MMC een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 4 augustus 2023 tot en met 3 januari 2024 in Noord-Brabant, althans in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid van een stof bevattende 4-MMC (miauw) en/of MDMA, zijnde 4-MMC en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- een hoeveelheid van een stof bevattende MDMA (pillen),, zijnde mdma een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. Door de verdediging is een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, kort en zakelijk weergegeven, betoogd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging van het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde feit, dan wel het bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde feit, omdat er sprake is van dubbele vervolging nu de verdachte in beide zaken de handel in MDMA wordt verweten voor eenzelfde periode.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vat dit betoog op als een beroep op schending van het ne bis in idem beginsel zoals bepaald in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, hetgeen zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat voor toepassing van voornoemde bepaling een eerdere, onherroepelijke berechting ter zake van hetzelfde feit moet hebben plaatsgevonden. Daarvan is in dit geval geen sprake nu de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor hetzelfde feit als de bij dagvaarding I onder 1 en dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook in de vervolging worden ontvangen.

De bewijsvraag

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Voor wat betreft het bij dagvaarding I onder 5 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie partiële vrijspraak bepleit van het gevaar voor lichamelijk letsel en levensgevaar. Ten aanzien van het bij dagvaarding III onder 3 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie partiële vrijspraak bepleit van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op het middel 4-MMC.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de bij dagvaarding I onder 3 primair en 5 ten laste gelegde feiten, het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde feit, en de bij dagvaarding III onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring van het bij dagvaarding I onder 5 tenlastegelegde, de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het gevaar voor lichamelijk letsel en levensgevaar. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke standpunten gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Bewijsoverwegingen
1 Dagvaarding I
De rechtbank zal, ten aanzien van de feiten 1 en 2, met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 4 wordt zonder nadere overwegingen verwezen naar de bewijsbijlage.
1.1
Feit 3
Op 12 april 2025 is [slachtoffer 1] (hierna te noemen: het slachtoffer) vanaf het centrum van Uden naar huis gefietst. Onderweg passeerde een voertuig het slachtoffer, waarna een woordenwisseling ontstond tussen het slachtoffer en één van de inzittenden (de verdachte) van dat voertuig. De verdachte is daarop uit het voertuig gestapt, achter het slachtoffer aangerend en heeft hem van zijn fiets geduwd. Het slachtoffer kwam hierdoor op de grond terecht. Hierna heeft de verdachte meermalen gestompt en getrapt tegen het slachtoffer. Dit heeft op zitting niet ter discussie gestaan. De verdachte heeft dit ook bekend.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden hoe het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd.
Het verweer van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat zich in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt dat de tweede trap het hoofd van het slachtoffer heeft geraakt, nu de beschrijving van de camerabeelden en de verklaring van het slachtoffer niet overeenkomen op dit onderdeel.
De beoordeling van de camerabeelden
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door verbalisant [verbalisant 1] waargenomen geweldshandelingen op de camerabeelden. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat de verdachte het slachtoffer, nadat hij op de grond lag, meermalen met aanzienlijke kracht vuistslagen en trappen heeft gegeven tegen het bovenlichaam. Bij
de tweede trap, maakte de verdachte met zijn linkerbeen een zwaai naar achteren en raakte het hoofd van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft verklaard dat de tweede trap de rechterzijde van zijn lijf raakte. De rechtbank overweegt dat deze discrepantie kan worden verklaard doordat het slachtoffer het incident heeft beleefd en verwoord vanuit zijn eigen subjectieve beleving, waarbij bepaalde onderdelen mogelijk niet expliciet zijn genoemd. Dit neemt niet weg dat de camerabeelden een objectief beeld geven van het incident en daarmee een waardevolle aanvulling vormen op de verklaring van het slachtoffer. De rechtbank gaat dan ook - voor wat betreft de beoordeling van de geweldshandelingen - uit van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling is vereist dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Door het slachtoffer nadat hij in kwetsbare toestand op de grond lag eerst met de vuist en daarna met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd en tegen het bovenlichaam te slaan en te schoppen bestond niet alleen in zijn algemeenheid, maar ook in dit specifieke geval, een aanmerkelijke kans dat er zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Het hoofd is immers een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam en met kracht uitgevoerde geweldshandelingen tegen/op het hoofd kunnen ernstig letsel tot gevolg hebben. Dat geldt zeker ook voor het bovenlichaam waar zoveel kwetsbare organen en botten zitten. Door te handelen zoals hierboven beschreven heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De verdachte heeft aldus het voorwaardelijk opzet gehad op voornoemd gevolg. De rechtbank acht het primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
1.2
Feit 5
In de nacht van 14 november 2024 heeft omstreeks 04:10 uur een ontploffing plaatsgevonden bij de woning aan de [adres 1] in Uden. Uit het forensisch onderzoek ter plaatse blijkt dat door de explosie bij de voordeur van de woning onder meer de voordeur is ontzet en schade is ontstaan aan het kozijn en de ramen gelegen aan de voorzijde van de woning.
Betrokkenheid verdachte
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte de ontploffing teweeg heeft gebracht.
Tijdens onderhavig onderzoek liep er een onderzoek naar handel in drugs (onderzoek Jezra), waarbij de verdachte was aangehouden en zijn telefoon, een iPhone 15, in beslag was genomen. Uit het onderzoek naar de iPhone 15 blijkt dat deze zich op 14 november 2024 om 04:08:06 uur bevond in de omgeving van de [adres 1] in Uden. Ook is er op hetzelfde tijdstip gezocht naar het adres ‘de [adres 1] ’ en heeft de gebruiker diezelfde dag zoektermen gebruikt als “explosief” en “aanslag”. Verder is via Snapchat diezelfde ochtend om 09:35:53 uur een link gestuurd naar contactpersoon [persoon 1] van een nieuwsverslag van de explosie door Omroep Brabant.
De raadsman heeft aangevoerd dat onduidelijk is op welke wijze deze gegevens op de telefoon van de verdachte zijn gekomen, aangezien de iPhone 15 pas op 9 december 2024 is aangekocht. De rechtbank verwerpt dit verweer. Hoewel zij aannemelijk acht dat de iPhone 15 op 9 december 2014 als nieuwe telefoon is gekocht, is het tevens aannemelijk dat de gegevens in kwestie, gemaakt met een (andere) iPhone via iCloud zijn gesynchroniseerd met de iPhone 15. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij het synchroniseren van een oude telefoon naar een nieuwe telefoon alle apps, gegevens en instellingen overgezet kunnen worden, zodat de nieuwe telefoon hetzelfde wordt ingesteld als de oude telefoon, en dat dit met name eenvoudig is bij iPhones. De rechtbank stelt vast dat zo een synchronisatie heeft plaatsgevonden, nu blijkens de bevindingen van de politie het iCloud-account van de verdachte stond gekoppeld aan de telefoon, en op 9 december 2024 een ‘last restore from backup’ is gedaan op de (volledig nieuwe) iPhone 15. Dat er daadwerkelijk gegevens van de verdachte zijn overgezet, blijkt ook uit de chatgegevens op de iPhone 15 van onder meer de applicaties Snapchat en Whatsapp, gedateerd van voor de aanschaf van de telefoon. Daar komt bij dat de iPhone 15 nieuw is aangekocht en een aannemelijke, alternatieve verklaring voor het in die telefoon aanwezig zijn van onder andere locatiegegevens van voor de aankoopdatum van de nieuwe telefoon niet is gebleken.
De rechtbank acht het alternatieve scenario dat door de verdachte is geschetst, namelijk dat hij zijn telefoon de nacht van de ontploffing had uitgeleend en dat hij de telefoon pas later op de dag terug kreeg, onaannemelijk. Daarover overweegt de rechtbank het volgende. Naast het feit dat de telefoon ten tijde van de ontploffing in gebruik is geweest, is ook voorafgaand en na het incident veelvuldig gebruik gemaakt van de telefoon. Om 01:28:34 uur zijn er drie uitgaande gesprekken geweest, om 01:55:28, 02:39:36 uur en 02:43:21 uur is er Whatsappcontact geweest, ook is om 02:42:22 en 02:53:48 uur een betalingslink bezocht en heeft de gebruiker om 02:47:01 en 03:24:23 uur een URL (https://www 711 nl/) bezocht. De explosie vond plaats omstreeks 04:10:00 uur, waarna om 04:24:03 uur een Whatsappbericht door de gebruiker is verzonden naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1] waarin staat: “
Hey lieverd er komt een pakketje van mij bij jou binne”. Uit het onderzoek van de politie blijkt dat er tussen het telefoonnummer van de verdachte en [telefoonnummer 1] meermalen berichten zijn verstuurd over pakketjes in de periode van 10 oktober 2024 tot en met 7 januari 2025. De verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat dit tegencontact een persoon betrof met wie hij in die periode een relatie onderhield (letterlijk: ‘het was mijn scharrel’). De rechtbank is van oordeel dat het dan ook niet anders kan zijn dan dat de verdachte zelf het bericht op 14 november 2024 om 04:24:03 uur heeft verzonden. Ook heeft er diezelfde ochtend om 06:26:28 uur via Snapchat een conversatie plaatsgevonden met contactpersoon [persoon 4] , waarvan de verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij in dat gesprek foto’s van een Snapchatgesprek waarin [persoon 5] , de kleinzoon van de bewoner van de woning het heeft over dat ‘iets bij ze huis’ gelegd is en dat hij daar de schuld van krijgt naar [persoon 4] heeft doorgestuurd. Daaruit volgt dat de verdachte de telefoon in de vroege ochtend onder zich had. Ook volgt daaruit dat hij om 06.49 uur de beschikking had over hele concrete informatie die zag op deze ontploffing.
Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat de verdachte kort voorafgaand en na het incident beschikking heeft gehad over zijn telefoon en daarvan zelf gebruik heeft gemaakt. Het alternatieve scenario is dan ook niet aannemelijk geworden en wordt door de rechtbank terzijde geschoven.
Gelet op het hiervoor overwogene stelt de rechtbank vast dat de verdachte ten tijde van de ontploffing zich bevond in de omgeving van de [adres 1] in Uden, en nog geen drie uur na de ontploffing met anderen communiceert over die ontploffing. De verdachte heeft gelet op deze conclusie ook leugenachtig verklaard over het uitlenen van zijn telefoon die nacht. Naar het oordeel van de rechtbank ‘schreeuwt’ dit alles om uitleg van de verdachte. Het had op de weg van de verdachte gelegen om uit te leggen waarom hij daar in die nacht was en wat hij daar deed. Dit doet de verdachte echter niet, sterker nog, hij liegt over het gebruik van zijn telefoon. Nu de verdachte geen andere verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid, is het naar het oordeel van de rechtbank gelet op de bewijsmiddelen - in onderlinge samenhang beschouwd – de verdachte geweest die op genoemde datum en tijdstip de ontploffing teweeg heeft gebracht. Juist het feit dat de verdachte, aanwezig zijnde op de [adres 1] in Uden blijkens de zendmastgegevens, via de telefoon heeft gezocht naar [adres 1] , sterkt de rechtbank in deze overtuiging. Immers is de [adres 1] het huis waar de explosie plaatsvond. Wellicht heeft de verdachte zich er van willen vergewissen dat hij de juiste locatie voor zich had.
Medeplegen
Nu er niets kan worden vastgesteld over de betrokkenheid van andere personen, acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met andere(n) heeft gepleegd. Voor dit deel van de tenlastelegging zal de verdachte dus partieel worden vrijgesproken.
Gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat voldoende uit het dossier blijkt dat er door de ontploffing gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er daarnaast levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel kon worden veroorzaakt door de ontploffing.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen dat er door de ontploffing levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was, nu het dossier verder onvoldoende informatie bevat omtrent hoe groot de kans was dat er door de ontploffing personen in de (nabije) omgeving gewond zouden kunnen raken. De rechtbank zal de verdachte daarom partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
2 Dagvaarding II
2.1
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er op 3 januari 2025 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in het chalet van de verdachte, gelegen aan de [adres 2] . Tijdens de doorzoeking zijn twee wapens aangetroffen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft de wapens, twee gaspistolen (met opschrift Glock en HK45), onderzocht en vastgesteld dat het wapens betreffen, zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie I onder 7, van de Wet wapens en munitie.
De raadsman heeft bepleit dat de processen-verbaal van bevindingen, ten behoeve van het onderzoek naar de wapens, te algemeen zijn geformuleerd om te beoordelen of sprake is van een sprekende gelijkenis met een vuurwapen. Er is namelijk geen toepassing gegeven aan het toetsingskader, zoals beschreven door [persoon 2] , NFI-deskundige wapens en munitie in het opgestelde rapport “Toetsing aan de Wet wapens en munitie” van 14 november 2012, waarnaar wordt verwezen in een arrest van het gerechtshof van 8 mei 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ9977).
De rechtbank overweegt dat de processen-verbaal op ambtseed zijn opgemaakt door een verbalisant, opgeleid en bevoegd tot het juridisch beschrijven van wapens. De verbalisant heeft in deze processen-verbaal gemotiveerd uiteengezet waarom de wapens vallen onder artikel 2, lid 1, categorie I onder 7, van de Wet wapens en munitie, met een fotobijlage van de voorwerpen. Naar het oordeel van de rechtbank betekent de omstandigheid dat een proces-verbaal afwijkt van de doorgaans gangbare deskundige rapportages, niet dat deze processen-verbaal minder bewijskracht bevatten. De rechtbank zal de processen-verbaal dan ook voor het bewijs bezigen. Daar komt bij dat de rechtbank aan de hand van de fotobijlagen onmiskenbaar vaststelt dat te zien is dat de wapens in het algemeen qua vorm, afmetingen en opschrift (Glock en HK45) zodanige gelijkenissen vertonen met daadwerkelijke vuurwapens van het merk Glock en Heckler & Koch, waardoor deze voor bedreiging of afdreiging geschikt waren en zodoende voorwerpen betreffen als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie I onder 7, van de Wet wapens en munitie. Het voorhanden hebben van deze wapens is strafbaar gesteld in artikel 13, lid 1 in verband met artikel 55, lid 1 van de Wet Wapens en Munitie.
Gelet op het voorgaande – in samenhang bezien met de verklaring van de verdachte over de wetenschap van de wapens in zijn chalet - acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
2.2
Feit 2
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde periode van de bij dagvaarding I onder 1 en dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde feiten grotendeels overeenkomen en beide betrekking hebben op de handel in xtc-pillen, dan wel MDMA. In de dagvaarding I, onder feit 1 is heel specifiek omschreven op welke transacties de verdenking is gebaseerd. Dat is bij feit 2 op dagvaarding II niet het geval. De door de rechtbank gehanteerde bewijsmiddelen ten aanzien van de handel in MDMA zullen daarom slechts gebezigd worden ten aanzien van het specifiek geformuleerde delict (dagvaarding I, feit 1) en niet voor algemeen geformuleerde delict (dagvaarding II, feit 2). De rechtbank zal de verdachte daarom partieel vrijspreken van het bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde feit betreffende de handel in MDMA.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde voor zover dit ziet op de handel in 3-MMC.
3 Dagvaarding III
Ten aanzien van feit 1 wordt zonder nadere overwegingen verwezen naar de bewijsbijlage.
3.1
Feiten 2 en 3
Op 3 januari 2024 heeft de politie een voertuig, met daarin de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , een stopteken gegeven. Het vermoeden bestond dat dit voertuig was betrokken bij de handel in verdovende middelen. Bij de doorzoeking van het voertuig en fouillering van de verdachte werden xtc-pillen (MDMA) aangetroffen. In het kader van het onderzoek is de telefoon van de verdachte, een iPhone 12, in beslag genomen en onderzocht.
Onderzoek aan de telefoon (CG/Landeck)
De raadsman heeft betoogd dat er sprake is van een vormverzuim, nu zonder toestemming van de rechter-commissaris onderzoek is verricht aan de telefoon van de verdachte, waardoor bewijsuitsluiting dient te volgen. De raadsman heeft verwezen naar het
Landeck-arrest van het Hof van Justitie en een uitspraak van de Hoge Raad van 18 maart 2025 (ECLI:NL:HR:2025:409
), waaraan kort gezegd de conclusie wordt verbonden dat, indien een meer dan beperkte inbreuk is te voorzien op de persoonlijke levenssfeer, de
rechter-commissaris moet beslissen over de vraag of dat onderzoek aan een telefoon mag worden uitgevoerd.
De rechtbank overweegt dat het Landeck-arrest nog niet was gewezen ten tijde van het onderzoek aan de telefoon. Echter gaat het arrest niet om nieuw recht, maar om uitleg van reeds bestaand recht, waardoor het recht onverminderd van toepassing was. Bij het onderzoek aan de telefoon van de verdachte viel een meer dan beperkte inbreuk te voorzien op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Gelet op het vorenstaande was de toestemming van de officier van justitie niet toereikend en was toestemming vereist van de rechter-commissaris, voordat dit onderzoek mocht worden uitgevoerd. De rechtbank is overeenkomstig het standpunt van de raadsman dan ook van oordeel dat er sprake is geweest van een vormverzuim.
In het kader van de beoordeling van de vraag of de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, overweegt de rechtbank dat een schending van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte als zodanig onder omstandigheden een voldoende concreet nadeel kan opleveren. In beginsel is hiervan in het onderhavige geval sprake. De rechtbank neemt echter in aanmerking dat er sprake was van een onderzoek naar ernstige strafbare feiten (waarbij de verdachte al een langere tijd in het vizier was) en dat de aard van het feit een onderzoek aan de telefoon rechtvaardigde. Indien de machtiging van de
rechter-commissaris (op juiste wijze) zou zijn aangevraagd, zou deze naar alle waarschijnlijkheid zijn verkregen. De verdachte is om die reden door het vormverzuim niet in een nadeliger positie geraakt ten opzichte van de situatie dat dit verzuim niet zou zijn begaan. Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat bewijsuitsluiting geen gerechtvaardigd rechtsgevolg van het vormverzuim is, zodat de rechtbank volstaat met de constatering van het vormverzuim.
De beoordeling van de feiten
Naar aanleiding van een analyse van de iPhone 12, zijn meerdere chatgesprekken naar voren gekomen waarin, gedurende de tenlastegelegde periode, tussen de verdachte en tegencontacten wordt gesproken over verdovende middelen. Uit deze gesprekken volgt dat afnemers de verdachte contacteren voor de aankoop van verdovende middelen. Er worden bedragen en hoeveelheden besproken, bijvoorbeeld: “1 gram miauw mm3, 2 gram 3mmc en 8 pillen”. Het is een feit van algemene bekendheid dat met pillen in deze context, xtc-pillen bevattende MDMA, wordt bedoeld. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat
3-MMC ook wel miauw wordt genoemd. Bovendien wordt er in de notities van de telefoon van de verdachte een prijslijst aangetroffen met hoeveelheden 3-MMC en MDMA met prijzen erachter. Onderaan deze lijst staat: “
Voor grotere afnames stuur bericht!!!en
“ Voor 17.00 besteld = Zelfde dag ophalen!!”.
Gelet op het voorgaande - in samenhang bezien met het aantreffen van de verdovende middelen op 3 januari 2024 - is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in 3-MMC en MDMA.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht, met de officier van justitie, niet bewezen dat de verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, voor zover dat betrekking heeft op de handel in 4-MMC.
De rechtbank zal de verdachte daarom partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsbijlage opgesomde en uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
t.a.v. 01-066784-24 (dagvaarding I)
Feit 1:
inde periode van 5 december 2024 tot en met 8 januari 2025 te Schaijk en/of Mill, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(5 december 2024)
20 pillen (XTC), van een materiaal bevattende MDMA, en
(20 december 2024)
30 pillen (XTC), van een materiaal bevattende MDMA, en
(8 januari 2025)
64 pillen (xtc) van een materiaal bevattende MDMA,
telkenszijnde MDMA (een middel) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2:
op 8 januari 2025 te Schaijk, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (gas)pistool in de zin van artikel 1, onder 3° van de Wet wapen en munitie, te weten het merk Umarex, type Glock, kaliber 9mm (goednummer 2294832)
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
50, bij voornoemd gaspistool behorende, centraalvuur knalpatronen, van het kaliber 9 mm (goednummer 2294847)
en
12 bij voornoemd gaspistool behorende, centraalvuur pepperpatronen, van het kaliber 9 mm (goednummer 2294848),
en
50 bij voornoemd gaspistool behorende, centraalvuur knalpatronen, van het kaliber 9 mm (goednummer 2294869), voorhanden heeft gehad;
Feit 3:
op 12 april
2025te Uden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met kracht een duw tegen het bovenlichaam van die [slachtoffer 1]
heeftgegeven als gevolg waarvan deze van de fiets is gevallen en
- vervolgens, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd en op/tegen het bovenlichaam heeft gestompt met de vuist en
- terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag eenmaal (met kracht) tegen de rug en
eenmaal (met kracht) tegenhet hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 4:
op 12 april 2025 te Uden opzettelijk en wederrechtelijk een fiets die aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft beschadigd;
Feit 5:
op 14 november 2024 te Uden bij een woning, gelegen aan [adres 1] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die woning aan de [adres 1] en een of meer goederen in die woning en in de directe omgeving van die woning te duchten was;
t.a.v. 01-157633-25 (dagvaarding II)
Feit 1:
op 8 januari 2025 te Schaijk
wapensvan categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten
voorwerpen diezodanig op een wapen
gelekendat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt
waren, namelijk een gasdrukpistool (met opschrift
Glocken goednummer 2294880) en een gasdrukpistool (met opschrift HK45 en goednummer 2294878) voorhanden heeft gehad;
Feit 2:
in de periode van 1 oktober 2024 tot en met 8 januari 2025 in Nederland heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
telkenseen hoeveelheid van een stof bevattende 3-MMC, zijnde 3-MMC een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
t.a.v. 01-391349-24 (dagvaarding III)
Feit 1:
op 3 januari 2024 te Velp (NB), tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad 2,48 gram, van een materiaal bevattende mdma, zijnde mdma een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2:
in de periode van 4 augustus 2023 tot en met 3 januari 2024 in Noord-Brabant, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd,
telkenseen hoeveelheid van een stof bevattende 3-MMC, zijnde 3-MMC een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 3:
in de periode van 4 augustus 2023 tot en met 3 januari 2024 in Noord-Brabant, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd,
telkenseen hoeveelheid van een stof bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de duur van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd in het rapport van 2 september 2025.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt voor de ontploffing, volstaan kan worden met een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, dan wel een gevangenisstraf aanzienlijk korter dan de gevorderde straf, zoals een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, nu bij de ontploffing enkel gevaar voor goederen te duchten was.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing bij de voordeur van een woning. Naast het feit dat de ontploffing de eigenaar ernstige schade aan zijn woning, overlast en hinder heeft bezorgd is het feit ook intimiderend en verontrustend voor de samenleving. Zeker in de huidige tijd, waarin het tot ontploffing brengen van explosieven bij wijze van conflictbeslechting met grote regelmaat aan de orde is en tot veel maatschappelijke onrust leidt. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Daarnaast heeft de verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling en vernieling van een fiets. Hierbij heeft de verdachte het destijds 15-jarige slachtoffer [slachtoffer 1] van zijn fiets geduwd en toen hij weerloos op de grond lag, met kracht gestompt en - met geschoeide voet - geschopt tegen zijn lichaam en hoofd. Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft hierbij letsel opgelopen. Met dit ongeremde en agressieve handelen heeft de verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer én zijn gevoel van veiligheid. Dat de verdachte naar eigen zeggen ‘knapte’ nadat het slachtoffer een middelvinger opstak en uitingen zou hebben gedaan in de trant van “Je kankermoeder”, staat niet in verhouding tot en doet niets af aan het aan de verdachte gemaakte verwijt. De rechtbank acht het onaanvaardbaar dat de verdachte, om welke aanleiding dan ook, zinloos geweld gebruikt.
De verdachte heeft zich eveneens gedurende een langere periode bij herhaling (vijfmaal) schuldig gemaakt aan opiumfeiten en (tweemaal) aan feiten betreffende het voorhanden hebben van (vuur)wapens en munitie. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij door het plegen van deze feiten een bijdrage heeft geleverd aan de instandhouding van de reeds bestaande (gevoelens van) onveiligheid als gevolg van de aanwezigheid van (vuur)wapens in de maatschappij, alsook aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in het land. Al met al een giftige cocktail aan strafbare feiten, die grote impact hebben op de slachtoffers en de maatschappij. Uit het dossier volgt dat de verdachte met zijn handel ook daadwerkelijk een grote invloed had op de jeugd in Uden, en dat er zeer waarschijnlijk ook sprake was van intimiderend gedrag.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 september 2025. Daaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een wapenfeit en mishandeling op 10 mei 2022. Deze veroordeling heeft hem niet weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee.
Bij de strafmaatbepaling heeft de rechtbank verder acht geslagen op een de verdachte betreffend adviesrapport van Reclassering Nederland van 2 september 2025. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld, waarbij het sociale netwerk, het psychosociaal functioneren en de houding van de verdachte als criminogene factoren worden gezien. Ook zijn de risico verhogende factoren volgens de reclassering onder meer gelegen in de vaardigheidstekorten en het antisociaal gedrag bij de verdachte. Daarentegen ziet de reclassering de nodige verandertaal, waarbij de verdachte aangeeft te willen breken met zijn verleden en zijn verantwoordelijkheid als vader te willen nemen. De reclassering ziet aanknopingspunten voor het opstellen van een plan van aanpak, waarbij de kanttekening wordt gemaakt dat dit plan er lag in het kader van schorsing uit preventieve hechtenis waarna de verdachte recidiveerde.
De reclassering adviseert bij een veroordeling van de verdachte hem op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden – kort gezegd - een meldplicht, ambulante begeleiding, dagbesteding en andere voorwaarden het gedrag betreffende. Ten slotte adviseert de reclassering om het volwassenstrafrecht toe te passen, omdat er op het gebied van pedagogische mogelijkheden geen indicatie is om jeugdstrafrecht toe te passen.
De strafoplegging
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank vindt, alles afwegend, dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van de feiten en zal daarom de officier van justitie volgen in zijn eis. De rechtbank zal de geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, omdat dit kan meehelpen om de verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (dagvaarding I, feiten 3 en 4)
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 13.557,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat (
zoals de rechtbank begrijpt:) uit € 57,- aan materiële schade, € 10.000,- aan immateriële schade en € 3.500,- aan proceskosten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde (gedeeltelijk) kan worden toegewezen. Hoewel de vordering niet is onderbouwd, is de schade aan de fiets aannemelijk, alsook de negatieve gevolgen van de mishandeling, zodat een aantasting in persoon kan worden aangenomen. Voor wat betreft de hoogte van de immateriële schade, kan gebruik worden gemaakt van de schattingsbevoegdheid van de rechtbank, waarbij een bedrag van € 2.500,- niet onbillijk voorkomt.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. De vordering is ingevuld door een gemachtigde, maar onduidelijk is of hij in de positie was om deze vordering in te dienen. Daarnaast is de vordering niet correct ingevuld. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat bij toewijzing van de vordering het bedrag aan immateriële schade aanzienlijk gematigd dient te worden en de gevorderde proceskosten (gederfde inkomsten van de vader van de benadeelde partij) afgewezen dienen te worden, nu deze schade niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat de vordering van de benadeelde partij niet is onderbouwd en het formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ niet op de correcte wijze is ingevuld. De benadeelde partij was niet aanwezig ter terechtzitting om de vordering toe te lichten, waardoor de rechtbank geen beslissing kan nemen op de vordering en zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel

Naar het oordeel van de rechtbank is echter wel vast komen te staan dat aan het slachtoffer [slachtoffer 1] door de bij dagvaarding I onder 3 en 4 bewezen verklaarde strafbare feiten opzettelijk en rechtstreeks (im)materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal daarom de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen, ten behoeve van het slachtoffer. De rechtbank acht een bedrag van € 557,-, bestaande uit € 57,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade billijk, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 12 april 2025 tot de dag der algehele voldoening.

Beslag

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de beslaglijst onder 1 genoemde goed zal worden verbeurd verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat teruggave dient te worden gelast van het op de beslaglijst onder 1 genoemde goed, nu dit goed niet is verkregen door drugshandel.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 genoemde goed op de beslaglijst van dagvaarding III, gedateerd 2 september 2025, te weten een geldbedrag van € 360,-, vatbaar is voor verbeurdverklaring. Zoals hiervoor overwogen komt uit het dossier het beeld naar voren dat de verdachte zich bezig hield met de handel in verschillende soorten harddrugs. Gelet op deze omstandigheden merkt de rechtbank het bij hem aangetroffen geldbedrag aan als handelsgeld, zijnde een goed dat geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten is verkregen. De rechtbank zal het inbeslaggenomen geldbedrag dan ook verbeurd verklaren.

Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 63, 157, 302, 350 Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 3, 10, 11 Opiumwet;
  • 13, 26, 55 Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

De uitspraak

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde de misdrijven opleveren:
ten aanzien van dagvaarding I (01-066784-24):
Feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

Feit 3:
poging tot zware mishandeling;
Feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Feit 5:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van dagvaarding II (01-157633-25):
Feit 1:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding III (01-391349-24):
Feit 1:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf en maatregel;
t.a.v. 01-066784-24 feit 1, feit 2, feit 3 primair, feit 4, feit 5, 01-157633-25 feit 1, feit 2, 01-391349-24 feit 1, feit 2, feit 3:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
12 maandenvoorwaardelijk en een proeftijd van
2 jaren;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
en stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen 48 uur na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Eekbrouwersweg 6, te 's-Hertogenbosch, tel. 088-8041505; de veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat begeleiden door Zorgplus of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering; de begeleiding start zo spoedig mogelijk na ontslag uit de PI; de begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt; de veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding; als blijkt dat er meer nodig is in de vorm van ambulante behandeling dan werkt de veroordeelde ook daaraan mee, zo lang de reclassering noodzakelijk acht;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur;
- zich begeleidbaar opstelt, ook in contacten met begeleidende instanties, zo lang de reclassering dit noodzakelijk vindt;
- inzicht geeft in zijn sociale netwerk en vermijdt risicovolle contacten, zo lang de reclassering dit noodzakelijk vindt; eventuele problemen/risico's meldt hij direct bij de reclassering;
- zijn schulden zo spoedig mogelijk saneert; deze voorwaarde blijft van toepassing zo lang de reclassering dit noodzakelijk vindt.
geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:
  • meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
  • meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de inbeslaggenomen goederen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst van dagvaarding III (01-391349-24) onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
360,00 EUR;
t.a.v. dagvaarding I (01-066784-24), feit 4, feit 5
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de veroordeelde ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
t.a.v. dagvaarding I (01-066784-24), feit 4, feit 5
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 557 euro; voormeld bedrag bestaat uit 57 euro materiële schade en 500 euro immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 11 dagen;
bepaalt dat de toepassing van deze gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. A.J. den Besten, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R. Ringeling, griffier,
en is uitgesproken op 29 oktober 2025.
Mr. A.J. den Besten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.