ECLI:NL:RBOBR:2025:7358

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
C/01/417233 / FA RK 25-2807
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een klacht over een rookverbod binnen een instelling voor geestelijke gezondheidszorg en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van Stichting GGzE, gevestigd te Eindhoven, over een klacht van verweerder, die verblijft in een instelling op basis van TBS met dwangverpleging. De klacht betreft een algeheel rookverbod dat gold van 1 juli 2022 tot 30 november 2023. De rechtbank oordeelt dat verzoekster onvoldoende heeft aangetoond dat het rookverbod noodzakelijk was voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid binnen de accommodatie, zoals vereist door de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank verklaart de klacht van verweerder gegrond en wijst verzoekster een schadevergoeding toe van € 120,00, gebaseerd op de 'Oriëntatiepunten voor schadevergoeding in verplichte zorgzaken'. De rechtbank concludeert dat verweerder in de periode van 28 april 2023 tot 3 mei 2023 schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie door het rookverbod. De uitspraak benadrukt het belang van een goede motivering bij het instellen van een rookverbod binnen instellingen voor geestelijke gezondheidszorg.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/417233 / FA RK 25-2807
Datum uitspraak: 13 oktober 2025
Beschikking over een verzoek tot verkrijging van een beslissing over een klachtex artikel 10:7, eerste lid, Wvggz en een verzoek over schadevergoedingex artikel 10:11, tweede lid, Wvggz
in de zaak van:
STICHTING GGzE,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigden: [gemachtigde A] en [gemachtigde B] ,
tegen:
[verweerder],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende en verblijvende te [instelling] , afdeling [X] , te [verblijfsadres] ,
hierna te noemen: verweerder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van verzoekster van 19 november 2024;
  • het aanvullend verzoekschrift met bijlagen van verzoekster van 2 juni 2025;
  • het aanvullend verzoekschrift met bijlagen van verzoekster van 31 juli 2025;
  • de brieven van mr. P.J.A. van de Laar van 3 september 2025;
  • de brief met bijlagen van verzoekster van 4 september 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 5 september 2025. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
  • [gemachtigde A] (manager behandelzaken [instelling] ) en
  • mr. P.J.A. van de Laar namens verweerder.
1.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder juist is opgeroepen. Verweerder heeft zich bij brief van mr. Van de Laar van 3 september 2025 afgemeld en is niet bij de mondelinge behandeling van het verzoek verschenen.

2.De feiten

2.1.
Verweerder verblijft sinds 28 april 2023 in de [instelling] , afdeling [X] , onderdeel van verzoekster, op basis van TBS met dwangverpleging op grond van artikel 37a juncto artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht.
2.2.
In de huisregels van [instelling] is onder meer het volgende bepaald:
“Roken.Voor alle gemeenschappelijke ruimtes in de gebouwen geldt een rookverbod. Ooke-smokers zijn verboden.”
2.3.
Per 1 juli 2022 gold een algeheel rookverbod voor de instelling van verzoekster.
2.4.
Met ingang van 30 november 2023 is het bij verzoekster (weer) toegestaan om te roken in de open lucht.
2.5.
Verweerder heeft op 19 augustus 2024 een klacht ingediend. Die klacht heeft betrekking op het rookverbod dat in de periode van 1 juli 2022 tot 30 november 2023 gold in de gebouwen en op het terrein van verzoekster.
2.6.
De klachtencommissie heeft bij beslissing van 9 oktober 2024 de klacht van verweerder, voor zover die klacht ziet op de periode van 23 april 2023 tot en met
30 november 2023, gegrond verklaard. De klachtencommissie heeft aan verweerder ten laste van verzoekster een schadevergoeding toegekend van € 750,00 (7,5 maand x € 100,00).
2.7.
Verzoekster heeft vervolgens een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend met het verzoek de klacht van verweerder ongegrond te verklaren en het verzoek tot schadevergoeding af te wijzen.

3.Het (aanvullend) verzoek en het verweer3.1. Verzoekster verzoekt de rechtbank, na aanvulling:

primair:
I. de beslissing van de klachtencommissie te vernietigen en te komen tot ongegrondverklaring van de klacht en het verzoek tot schadevergoeding af te wijzen;
subsidiair:
II. in geval van instandhouding van het oordeel van de klachtencommissie en van de toekenning van schadevergoeding, de hoogte van die schadevergoeding te matigen naar een door de rechtbank te bepalen bedrag met inachtneming van de periode waarin verweerder nadeel heeft geleden dat voortvloeit uit het destijds bij verzoekster geldende rookbeleid.
3.2.
Mr. Van de Laar voert namens verweerder verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek dan wel ongegrondverklaring van het ingestelde beroep.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid van het verzoek
4.1.
Mr. Van de Laar heeft namens verweerder aangevoerd dat het niet (direct) overleggen van het klaagschrift en het verweerschrift in eerste aanleg in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Verweerder heeft zich hierdoor onvoldoende kunnen voorbereiden.
4.2.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt. Artikel 10:7, eerste lid, van de Wvggz schrijft voor dat bij de rechter, ter verkrijging van een beslissing over de klacht, een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift kan worden ingediend. De Wvggz schrijft niet voor welke stukken onderdeel moeten zijn van een dergelijk verzoekschrift en of daarbij bijlagen gevoegd moeten worden. De rechtbank is daarmee van oordeel dat verzoekster op dit punt heeft voldaan aan de vereisten van de wet. Daarnaast zijn aan verweerder op 20 augustus 2025 – onder begeleiding van de oproepbrief – de processtukken toegestuurd. Mr. Van de Laar heeft echter pas op 3 september 2025 verzocht om de toezending van het klaagschrift en het verweerschrift in eerste aanleg. Indien verweerder deze processtukken nodig achtte voor een deugdelijke voorbereiding van verweer tegen het ingediende verzoekschrift, had het op de weg van mr. Van de Laar gelegen om deze processtukken in een eerder stadium op te vragen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder niet is belemmerd in zijn voorbereiding en dat het niet tijdig indienen van de processtukken in eerste aanleg geen strijd met een eerlijk proces oplevert.
4.3.
Daarnaast heeft mr. Van de Laar zich op het standpunt gesteld dat verweerder een procedure in eerste aanleg is onthouden, omdat de (gegrondverklaring van de) klacht in eerste aanleg niet ter discussie stond. De klachtencommissie heeft zich dan ook niet over de klacht hoeven uit te laten. De klacht kan daarom niet alsnog ter beoordeling aan de rechtbank worden voorgelegd.
4.4.
De rechtbank volgt mr. Van de Laar ook op dit punt niet in zijn standpunt. Nadat de klachtencommissie een beslissing had genomen, kon verzoekster op grond van artikel 10:7, eerste lid, van de Wvggz de rechtbank verzoeken een beslissing over de klacht te nemen. Dat in de procedure bij de klachtencommissie tussen partijen niet ter discussie stond dat verzoekster ten onrechte een algeheel rookverbod heeft ingesteld in de periode van 1 juli 2022 tot 30 november 2023, laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat de klacht in zijn geheel ter beoordeling aan de rechtbank kan worden voorgelegd. Ook het gegeven dat verzoekster destijds geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 30 november 2023 [1] maakt dit oordeel niet anders. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek inhoudelijk zal beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
4.5.
Verzoekster stelt zich onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming van 21 maart 2025 [2] en de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2025 [3] op het standpunt dat zij een algeheel rookverbod kon en mocht invoeren. De rechtbank is van oordeel dat bij de beantwoording van de vraag of verzoekster een algeheel rookverbod mocht invoeren aansluiting moet worden gezocht bij de beschikking van de Hoge Raad van 7 juli 2023 [4] . Uit deze beschikking volgt dat een algeheel rookverbod alleen in de huisregels kan worden opgenomen indien dit algeheel rookverbod noodzakelijk is voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep, in de accommodatie als bedoeld in artikel 8:15, eerste lid, van de Wvggz. De genoemde uitspraken van de Raad van de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en de rechtbank Amsterdam gaan niet uit van dit wettelijk kader en hebben daarom niet de door verzoekster gewenste betekenis.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekster onvoldoende heeft onderbouwd dat een algeheel rookverbod noodzakelijk is voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep, binnen de accommodatie. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.7.
Verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat het algehele rookverbod in eerste instantie is ingegeven vanuit een beleidsmatige noodzaak en destijds is ingesteld ter bescherming en bevordering van de gezondheid van cliënten, medewerkers en bezoekers van de instelling. In haar beschikking van 30 november 2023 heeft de rechtbank al overwogen dat gezondheidsredenen niet binnen de reikwijdte van ‘de ordelijke gang van zaken en de veiligheid’ vallen, zoals bedoeld in artikel 8:15, eerste lid, van de Wvggz.
4.8.
Verzoekster heeft daarnaast gesteld dat bij de invoering van het algehele rookverbod, zeker ten aanzien van [instelling] , ook veiligheidsredenen zijn meegewogen. De rechtbank kan de toelichting die verzoekster hierover heeft gegeven echter niet volgen. Zo is er volgens verzoekster gediscussieerd over het instellen van een gedeeltelijk rookverbod door bijvoorbeeld het plaatsen van rookpalen, maar is daar niet voor gekozen vanwege het risico op samenscholing en het risico op handelen in contrabanden. Echter, verzoekster heeft ook toegelicht dat zij in algemene zin samenscholing en handel wenst tegen te gaan en om die reden – al voor het ingestelde algehele rookverbod – een samenscholingsverbod en een verbod op handelen in en rondom de kliniek heeft ingesteld. Het risico op samenscholen en het risico op handelen in contrabanden zijn daarmee naar het oordeel van de rechtbank dus al ondervangen. Daarnaast heeft verzoekster sinds het (weer) is toegestaan om te roken in de open lucht geen toename gezien in het aantal incidenten. Er zijn dan ook geen feiten of omstandigheden waaruit de rechtbank kan concluderen dat er ten tijde van het algehele rookverbod minder risico’s waren op incidenten zoals samenscholen of het handelen in contrabanden en dat de veiligheid binnen de accommodatie op dat moment beter geborgd kon worden. Bovendien vindt de stelling van verzoekster dat aan de invoering van het algehele rookverbod ook veiligheidsaspecten ten grondslag hebben gelegen geen steun in (interne) documenten. Verzoekster beschikt niet over documenten waarmee de interne discussie en afweging over de veiligheid kan worden aangetoond. Hierdoor kan de rechtbank de stelling van verzoekster niet op juistheid controleren.
4.9.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verzoekster de noodzaak van een algeheel rookverbod voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep, binnen de accommodatie in de zin van artikel 8:15, eerste lid, van de Wvggz onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank zal daarom de door verweerder bij de klachtencommissie ingediende klacht gegrond verklaren.
Verzoek om schadevergoeding
4.10.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de beoordeling van het verzoek over de schadevergoeding. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij schade heeft geleden in de vorm van stress en frustratie als gevolg van het ingevoerde algehele rookbeleid. Indien de rechtbank van oordeel is dat aan de zijde van verweerder sprake is van nadeel en een recht op schadevergoeding bestaat, dient deze schadevergoeding aanzienlijk lager te zijn in overeenstemming met de recent gepubliceerde en door de rechtbank opgestelde ‘Oriëntatiepunten voor schadevergoeding in verplichte zorgzaken’.
4.11.
Verweerder stelt dat hij door het ingevoerde algehele rookverbod – naar later bleek onterecht – verplicht werd om te stoppen met roken, waardoor hij in de periode van
28 april 2023 tot 30 november 2023 onder meer gevoelens van stress, spanning en frustratie heeft ervaren. Ondanks dat hij bij opname de intentie had om – door het rookverbod binnen de instelling van verzoekster – te stoppen met roken, had verweerder ook de drang naar sigaretten. Dat is, volgens verweerder, inherent aan zijn verslaving. Verweerder heeft in de periode dat het algehele rookverbod gold af en toe aan rookwaar kunnen komen en beperkt (stiekem) gerookt. Daaruit kan worden afgeleid dat verweerder behoefte had aan roken en daar ook wat voor over had, aldus verweerder.
4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. Namens verweerder is onweersproken gesteld dat hij bij aanvang van zijn opname gefrustreerd was over het feit dat er binnen de instelling van verzoekster een algeheel rookverbod gold. Ook uit de dagelijkse voortgangsrapportages blijkt dat het (stoppen met) roken in de beginperiode van de opname van verweerder onderwerp van gesprek is, dat verweerder in die periode meerdere keren benoemt te willen roken en dat het verplicht moeten stoppen met roken hem frustreert. In de periode na
3 mei 2023 zien de dagelijkse voortgangsrapportages niet langer op het (stoppen met) roken en kan de rechtbank niet vaststellen dat er bij verweerder nog sprake was van enig geleden schade. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat verweerder slechts in de periode van 28 april 2023 tot en met 3 mei 2023 nadeel heeft ondervonden in de vorm van spanning en frustratie op grond waarvan hij recht heeft op een schadevergoeding naar billijkheid. Dat verweerder heeft aangegeven ook te willen stoppen, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
4.13.
De rechtbank acht een schadevergoeding van € 120,00 billijk, zijnde € 20,00 per dag dat verweerder niet heeft mogen roken. Deze schadevergoeding baseert de rechtbank op de ‘Oriëntatiepunten voor schadevergoeding in verplichte zorgzaken’ en zij sluit daarbij aan bij de categorie voor wat betreft de ‘overige vormen van verplichte zorg zonder geldige titel’.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de klacht gegrond;
5.2.
veroordeelt verzoekster tot betaling van een bedrag van € 120,00 aan verweerder.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Aarts (voorzitter), mr. A.G.M.H. Bennenbroek en
mr. S.D.M. Michael, leden, tevens rechters, en in het openbaar uitgesproken op
13 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. S.F.M. van den Berge als griffier.
Tegen de beslissing onder 5.1. staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Tegen de beslissing onder 5.2. staat hoger beroep open op grond van artikel 358, eerste lid, Rv.

Voetnoten

2.https://puc.overheid.nl/rsj/doc/PUC_787878_21/