ECLI:NL:RBAMS:2025:3866

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
C/13/767870 / FA RK 25-2850
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het rookverbod tijdens begeleid verlof in de geestelijke gezondheidszorg

Op 10 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een klachtzaak onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoek van Arkin, een zorginstelling, tegen een beslissing van de klachtencommissie die een klacht van een cliënt gegrond had verklaard. De cliënt, verweerder, had bezwaar gemaakt tegen het rookverbod dat door de instelling was ingesteld tijdens begeleid verlof buiten de accommodatie. De rechtbank heeft de procedure en de feiten rondom de klacht uitvoerig besproken, inclusief de argumenten van zowel verzoeker als verweerder. De rechtbank oordeelde dat het rookverbod, zoals opgenomen in de huisregels van de instelling, ook van toepassing is tijdens begeleide wandelingen buiten de accommodatie. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat het wandelen onder begeleiding een essentieel onderdeel van de behandeling vormt en dat de huisregels zijn bedoeld om de ordelijke gang van zaken en de veiligheid te waarborgen. De rechtbank concludeert dat het rookverbod gerechtvaardigd is, gezien de gezondheidsrisico's voor zowel cliënten als medewerkers. De rechtbank verklaart het beroep van verzoeker gegrond en herroept de beslissing van de klachtencommissie die het rookverbod tijdens begeleid wandelen had verworpen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/767870 / FA RK 25-2850
Beschikking van 10 juni 2025 betreffende een klacht als bedoeld in artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz).
op verzoek van:
de verzoeker Arkin, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: verzoeker.
Als belanghebbende in deze procedure wordt aangemerkt:
de verweerder [verweerder],
wonende aan [adres] ,
hierna te noemen: verweerder,
advocaat: mr. A.S. Kamphuis.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met bijlagen van 15 april 2025;
  • nadere stukken ingediend door verzoeker, ontvangen op 12 mei 2025;
  • het verweerschrift met bijlagen van 14 mei 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 15 mei 2025 in het gerechtsgebouw van de rechtbank in Amsterdam. De rechtbank heeft hier de volgende personen gehoord:
  • verzoeker, vertegenwoordigd door mevrouw mr. [naam 1] , mevrouw mr. [naam 2] in hun hoedanigheid als jurist en de heer dr. O.R. de Peuter als plaatsvervangend geneesheer-directeur;
  • mr. A.S. Kamphuis, advocaat namens verweerder.

2.De feiten2.1. Verweerder was tot voor kort onder een zorgmachtiging opgenomen bij de accommodatie [verblijfplaats 1] . Inmiddels verblijft betrokkene op de locatie [verblijfplaats 2] van Arkin. Aan verweerder is verplichte zorg aangezegd, waaronder ‘het beperken van de bewegingsvrijheid’ en ‘opname in een accommodatie’.

2.2.
Verweerder kan de accommodatie niet zelfstandig verlaten. Bij de locatie [verblijfplaats 1] kon verweerder zich twee keer per week één uur onder begeleiding buiten de accommodatie bewegen.
2.3.
Sinds 1 januari 2025 hanteert verzoeker een nieuw rookbeleid, hetgeen inhoudt dat een algeheel rookverbod is ingevoerd in lijn met het Nationaal Preventieakkoord, dat streeft naar een geheel rookvrije zorgomgeving in Nederland in 2030 en geheel rookvrije GGZ-instellingen aangesloten bij GGZ Nederland uiterlijk in 2025.
2.4.
Verweerder heeft een klacht ingediend gericht tegen het rookbeleid, waarbij het hem niet wordt toegestaan binnen de kliniek en tijdens het begeleid wandelen buiten de kliniek te roken.
2.5.
In de huisregels van accommodatie [verblijfplaats 1] is onder meer het volgende opgenomen:
Roken
We zijn een rookvrije kliniek.
Op de afdeling en in je eigen kamer is roken of vapen verboden.
Je kan van de verpleging nicotinepleisters of nicotinezuigtabletten krijgen.
Tijdens wandelen met een begeleider kan er niet gerookt worden.
Tijdens zelfstandige vrijheden is de keuze aan jou om wel of niet te roken.
2.6.
Bij beslissing van 17 februari 2025, schriftelijk aan partijen toegezonden op 6 maart 2025, van de klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken (hierna: de klachtencommissie) is de klacht van verweerder gegrond verklaard voor zover deze ziet op het in de huisregels van verzoeker opgenomen rookverbod bij het wandelen onder begeleiding buiten de accommodatie. De klacht van verweerder tegen het verbod op roken op zijn kamer en het balkon van de accommodatie is door de klachtencommissie ongegrond verklaard.

3.3. Het verzoek

3.1.
Verzoeker komt op tegen de klacht van verweerder die door de klachtencommissie gegrond is verklaard. Verzoeker verzoekt de beslissing van de klachtencommissie te vernietigen voor wat betreft het oordeel van de klachtencommissie dat het niet is toegestaan een rookverbod in de huisregels op te nemen dat zich uitstrekt tot het onder begeleiding buiten de accommodatie wandelen door cliënten met medewerkers.
3.2.
Verzoeker voert een ontvankelijkheidsverweer en vraagt zich af of de rechtbank bevoegd is over het verzoek te oordelen, omdat algemeen beleid zich niet leent voor de klachtenprocedure in het kader van de Wvggz. Verzoeker meent dat rookbeleid algemeen beleid is en losstaat van de juridische titel waarmee cliënten al dan niet binnen een accommodatie van verzoeker verblijven. Derhalve is volgens verzoeker, anders dan de klachtencommissie oordeelt, geen sprake van een klachtgrond als bedoeld in artikel 10:3 lid 1 Wvggz. De rechtbank begrijpt dit punt van verzoeker aldus, dat verzoeker meent dat verweerder door de klachtencommissie in zijn klachten niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
3.3.
Verzoeker bepleit vervolgens dat het oordeel van de klachtencommissie dat ziet op het rookverbod tijdens het begeleid wandelen, niet in stand kan blijven. Daartoe voert zij het volgende aan. Verzoeker meent dat bepaalde huisregels zich ook kunnen uitstrekken tot buiten de accommodatie. De huisregels zijn van toepassing op cliënten die in de instelling verblijven ten behoeve van de orde en veiligheid in de accommodatie en staan los van een eventuele juridische titel waarmee cliënten in de accommodatie verblijven. Het is daarbij een algemene regel en geen individuele op de cliënt afgestemde afweging. Volgens verzoeker kan deze huisregel ook uitwerking hebben buiten de muren van de accommodatie. Niet beoogd is volgens verzoeker dat huisregels enkel werking hebben ín de accommodatie. Deze interpretatie van de huisregels strookt volgens verzoeker met de bedoeling van de wetgever dat de Wvggz een cliëntvolgende wet is. Verzoeker is namelijk van mening dat de huisregels ook gelden in het geval een cliënt in het bijzijn- en onder verantwoordelijkheid van een medewerker van verzoeker het terrein verlaat, in het kader van de behandeling. Ook dan geldt dat een cliënt zich dient te gedragen, zoals opgenomen in de huisregels en conform gemaakte afspraken in het kader van de behandeling. Een behandelomgeving strekt zich immers niet enkel uit tot de accommodatie; het begeleide verlof maakt van die behandeling deel uit. Onder verwijzing naar de parlementaire behandeling vallen volgens verzoeker ook begeleide wandelingen onder de definitie van de behandelomgeving. [1]
3.4.
Voorts meent verzoeker dat het niet mogen roken tijdens begeleide wandelingen een regel betreft die primair de gezondheid van haar medewerkers beschermt. Secundair staat de regel ten dienste van de gezondheid en de behandeling van de cliënt zelf. Het niet opvolgen van deze regel leidt in ieder geval tot een risico voor de gezondheid van het personeel. Dit staat volgens verzoeker haaks op het recht van de medewerkers van verzoeker op een rookvrije werkomgeving. Verzoeker is gehouden een veilige werkomgeving in te richten op grond van de Arbowet en dient haar medewerkers te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van (mee)roken. Het inademen van tweehandsrook vergroot volgens verzoeker de kans op hart- en vaatziekten en longkanker, hetgeen volgens verzoeker door het Trimbos-instituut wordt onderschreven. Indien cliënten zich niet houden aan het rookverbod, maken zij daarmee een inbreuk op het recht van medewerkers van verzoeker op een rookvrije werkomgeving. Bovendien zorgt uitzicht op een rookmoment voor onrust bij cliënten. Op het moment dat vervolgens gerookt is, ontstaat als gevolg van een dalende nicotinespiegel opnieuw trek naar een sigaret. Deze omstandigheden leiden tot problemen in de samenwerking tussen cliënt en medewerker, hetgeen direct de orde en veiligheid
inde accommodatie raakt. Een belangenafweging leidt er volgens verzoeker toe dat de gezondheid van haar medewerkers prevaleert boven de wens van cliënten te roken tijdens begeleide wandelingen.

4.Verweer

4.1.
Namens verweerder bepleit mr. Kamphuis dat de beslissing van de klachtencommissie GGZ Amsterdam d.d. 17 februari 2025 voor wat betreft het onderdeel roken tijdens begeleid wandelen door de rechtbank in stand dient te worden gehouden. De situatie van verweerder is complex. Verweerder geeft bij herhaling aan te willen roken. Verder is hij al lange tijd opgenomen en het kost veel moeite om verweerder juist op medicatie in te stellen. Het langdurige verblijf van verweerder in een gesloten setting ontlokt volgens mr. Kamphuis agressie bij verweerder.
4.2.
Voorts bepleit mr. Kamphuis dat Arkin met haar beleid gericht op een algeheel rookverbod er bewust voor kiest geen gebruik te maken van de wettelijke uitzonderingen die er zijn. Een dergelijk algeheel rookverbod past niet in de huisregels. Het betreft hier een kwetsbare groep mensen van wie de rechten vaak al ernstig zijn beperkt. Dit vindt ook gehoor in kritiek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Stichting Mind en vakbond FNV die volgens mr. Kamphuis een algeheel rookverbod in GGZ-instellingen te ver vinden gaan. Aan cliënten zou de mogelijkheid moeten worden geboden om ergens te roken, in ieder geval in de buitenlucht. De Tabaks- en rookwarenwet en het Tabaks- en rookwarenbesluit behelzen geen verplichting tot het instellen en handhaven van een rookverbod in de open lucht buiten de accommodatie. Daarbij gelden huisregels ex. artikel 8.15 lid 1 van de Wvggz alleen
inde accommodatie. Het wandelen tijdens verlof vindt plaats buiten het terrein en valt dus niet onder de accommodatie. Het verbod op het roken tijdens het wandelen onder begeleiding, hoort dus niet thuis in de huisregels en heeft derhalve geen wettelijke grondslag. Bovendien is in de jurisprudentie uitgemaakt dat gezondheidsredenen van cliënten en medewerkers niet binnen de reikwijdte van ‘de ordelijke gang van zaken en de veiligheid’ vallen en dat een algeheel rookverbod daarom niet voldoet aan art. 8:15 lid 1 Wvggz.
4.3.
Subsidiair bepleit verweerder dat een dergelijke beperking die niet in de huisregels kan worden opgenomen, zoals een rookverbod buiten de accommodatie, dient te gelden als een beperking van de vrijheid het eigen leven in te richten in die zin dat men iets moet doen of nalaten. Dit is een vorm van verplichte zorg die getoetst dient te worden.
4.4.
Meer subsidiair is verweerder het eens met de klachtencommissie dat voor wat betreft het roken buiten het terrein van de kliniek, de huisregel niet voldoet aan de eisen die de wet en jurisprudentie stellen aan de huisregels, te weten dat deze noodzakelijk, algemeen en proportioneel van aard dienen te zijn. In dit verband verwijst verweerder naar een suggestie van de brancheorganisatie zorg, waar Arkin bij is aangesloten, om niet-rokende medewerkers te koppelen aan niet-rokende cliënten. Andersom kunnen dus ook rokende medewerkers gekoppeld worden aan rokende cliënten.

5.5. Beoordeling

5.1.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoekschrift
5.1.1.
Termijn indiening verzoekschrift
5.1.2.
De rechtbank dient zich allereerst uit te laten over de vraag of het verzoekschrift door verzoeker tijdig is ingediend. Aan het einde van de uitspraak van de klachtencommissie wordt op pagina 9 vermeld dat de beslissing op 18 februari 2025 telefonisch aan klager en de patiëntvertrouwenspersoon en per verkorte uitspraak aan Arkin is medegedeeld. Op pagina 10 van de uitspraak van de klachtencommissie vermeldt de klachtencommissie dat indien (een van de) partijen het niet eens is met de beslissing deze binnen zes weken na datum van verzending haar bezwaren kan voorleggen aan de rechtbank. De schriftelijke beslissing is op 6 maart 2025 aan partijen verzonden. De vraag is vanaf welke datum, 18 februari 2025 of 6 maart 2025, de termijn voor het instellen van beroep als bedoeld in art. 10:7 lid 2 Wvggz is aangevangen.
5.1.3.
Gelet op de wettekst van art. 10:7 lid 2 Wvggz bedraagt de termijn voor het indienen van verzoekschrift zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan verzoeker is medegedeeld, dan wel zes weken na de dag waarop de klachtencommissie uiterlijk een beslissing had moeten nemen.
5.1.4.
De rechtbank is in beginsel van oordeel dat verzoeker gelet op art. 10:7 lid 2 Wvggz uiterlijk
1 april 2025, zes weken na 18 februari 2025 en het moment waarop de beslissing van de klachtencommissie aan verzoeker is medegedeeld , het schriftelijk en gemotiveerde verzoekschrift in had moeten dienen bij de rechtbank. Verzoeker heeft dit ook getracht, blijkens het e-mailbericht van
31 maart 2025, waarin zij als het ware pro-forma beroep instelt, zonder gronden. Dit is door de rechtbank niet toegelaten, nu de Wvggz in art. 10:7 lid 1 voorschrijft dat een verzoekschrift ter verkrijging van een beslissing over de klacht schriftelijk en gemotiveerd dient te zijn. Dit schriftelijk en gemotiveerde verzoekschrift is vervolgens door de rechtbank ontvangen op 15 april 2025.
5.1.5.
Met het ingediende verzoekschrift van verzoeker, zoals door de rechtbank op 15 april 2025 is ontvangen, zou verzoeker in principe te laat zijn, nu de termijn voor het indienen van een verzoekschrift gerekend vanaf 18 februari 2025 op uiterlijk 1 april 2025 eindigde. Evenwel leidt dit naar het oordeel van de rechtbank niet tot een niet-ontvankelijkheid van verzoeker. Daaraan legt de rechtbank het volgende ten grondslag.
5.1.6.
De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding van verzoeker verschoonbaar is. Hoewel van verzoeker in onderhavige procedure als professionele zorginstelling verwacht mag worden dat zij de van toepassing zijnde wetgeving juist toepast, zorgt de mededeling in de beslissing van de klachtencommissie op pagina 10 voor verwarring. Hier vermeldt de klachtencommissie dat indien (een van de) partijen het niet eens is met de beslissing deze binnen zes weken na datum van verzending haar bezwaren kan voorleggen aan de rechtbank. De datum van verzending is 6 maart 2025 en in dat geval had de rechtbank van verzoeker uiterlijk op 17 april 2025 het schriftelijk, gemotiveerde verzoekschrift gericht tegen de beslissing van de klachtencommissie moeten ontvangen. Dit is ook binnen deze termijn op 15 april 2025 gebeurd.
Voorts legt de rechtbank aan de verschoonbaarheid van verzoeker ten grondslag dat op het moment dat de beslissing van de klachtencommissie op 18 februari 2025 werd medegedeeld voor verzoeker nog geen gronden voor de beslissing van de klachtencommissie bij verzoeker bekend waren. Deze volgden pas in de schriftelijke toegezonden beslissing op 6 maart 2025. De initiële klacht van verweerder diende blijkens de beslissing van de klachtencommissie al van 6 februari 2025. Op grond van art. 10:5 lid 2 Wvggz dient de klachtencommissie binnen veertien dagen na ontvangst van de klacht een schriftelijk en gemotiveerde beslissing te nemen. Van een situatie als omschreven in art. 10:5 lid 3 Wvggz is wat de rechtbank betreft geen sprake, waardoor de beslistermijn van de klachtencommissie niet wordt verlengd. Derhalve stelt de rechtbank vast dat de klachtencommissie in dezen haar beslistermijn heeft overschreden, nu niet op 20 februari 2025, twee weken na indiening van de klacht, maar pas op 6 maart 2025 een schriftelijke en gemotiveerde beslissing aan verzoeker en verweerder is toegezonden. Deze termijnoverschrijding mag niet voor rekening van verzoeker komen, omdat dit tot gevolg zou hebben dat de termijn voor het indienen van een verzoekschrift ter verkrijging van een beslissing over de klacht als bedoeld in art. 10:7 lid 1 Wvggz op deze wijze door toedoen van de klachtencommissie voor verzoeker wordt ingekort. Ook om deze reden acht de rechtbank de termijnoverschrijding van verzoeker verschoonbaar.
5.2.
Klachtwaardig
5.2.1.
Voorts bepleit verzoeker dat klagen over het algehele rookverbod zoals opgenomen in de huisregels niet klachtwaardig is op grond van de Wvggz. De rechtbank volgt dit standpunt niet.
5.2.2.
Nadat de klachtencommissie een beslissing had genomen, kon verzoeker of verweerder op de voet van art. 10:7 Wvggz de rechtbank verzoeken een beslissing over de klacht te nemen. De klacht van verweerder houdt in dat verzoeker met het invoeren en handhaven van een algeheel rookverbod in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in art. 8:15 leden 1-3 Wvggz. Dit algehele rookverbod is opgenomen in de huisregels van verzoeker.
5.2.3.
Op grond van jurisprudentie (ECLI:NL:RBOBR:2023:5564, r.o. 4.1. in samenhang met ECLI:NL:HR:2023:1048, r.o. 3.2.) kon betrokkene op de voet van art. 10:3 lid 1, aanhef en onder k, Wvggz bij de klachtencommissie een klacht indienen.
5.2.4.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verzoeker kan worden ontvangen in haar verzoek ter verkrijging van een beslissing over de klacht en dat de rechtbank het verzoekschrift inhoudelijk zal beoordelen.
5.3.
Ten aanzien van de inhoud van het verzoekschrift
5.3.1.
Omvang van deze zaak
5.3.2.
Op grond van artikel 10:10, lid 1 Wvggz beoordeelt de rechtbank de door verzoeker ingediende klacht ten volle om een van de in voornoemd wetsartikel genoemde beslissingen te kunnen nemen. Dit is anders indien partijen ondubbelzinnig te kennen geven dat zij ten aanzien van bepaalde geschilpunten waarover door de klachtencommissie is beslist, geen beslissing van de rechter verlangen. In dat geval dient de rechtbank de beslissing van de klachtencommissie over die geschilpunten te eerbiedigen en daarmee bij zijn beslissing over daarmee samenhangende geschilpunten rekening te houden (vgl. HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1042, r.o. 3.3.2. en HR
23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:657, r.o. 2.8.6).
5.3.3.
Uit het verzoekschrift van verzoeker blijkt reeds dat deze zich slechts richt tegen de beslissing van de klachtencommissie, waarbij de klachtencommissie gegrond verklaart de klacht van verweerder dat onterecht een algeheel rookverbod buiten het terrein van de accommodatie, meer specifiek tijdens het wandelen onder begeleiding, in de huisregels heeft opgenomen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel verzoeker als verweerder ondubbelzinnig te kennen gegeven dat zij ten aanzien van de overige klachten, die ongegrond zijn verklaard, geen beslissing van de rechtbank verlangen.
5.3.4.
Inhoud van deze zaak
5.3.5.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank in onderhavige procedure de vraag moet beantwoorden of het algehele rookverbod zoals is opgenomen in de huisregels zich mag uitstrekken tot het wandelen onder begeleiding.
5.3.6.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder niet bereid, noch in staat is te worden gehoord. Bij monde van zijn advocaat verklaart verweerder dat onderhavige procedure te belastend is. Hierop heeft de rechtbank, met instemming van de advocaat van verweerder, de mondelinge behandeling voortgezet, zonder aanwezigheid van verweerder.
5.3.7.
Uit art. 3 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en art. 10 en 11 van de Grondwet volgt dat voor een inbreuk op de lichamelijke integriteit en op iemands privéleven, een wettelijke grondslag aanwezig moet zijn (vgl. ECLI:NL:HR:2018:2087, r.o. 3.3.2.) en daarnaast een noodzaak. Ook dient het ingrijpen proportioneel te zijn en de minst ingrijpende maatregel te zijn. Deze wettelijke grondslag is naar het oordeel van de rechtbank gelegen in de Tabaks- en rookwarenwet. In art. 10 lid 1 onder b van genoemde wet is bepaald dat de beheerder van het gebouw dat in gebruik is als een instelling voor gezondheidszorg, verplicht is tot het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod. De vraag die de rechtbank moet beoordelen is of dit rookverbod, zoals dat is neergelegd in de huisregels, zich mag uitstrekken tot het verbieden van roken tijdens begeleide wandelingen in de buitenlucht.
5.3.8.
De rechtbank dient allereerst een belangenafweging te maken tussen het zelfbeschikkingsrecht van verweerder (als roker) enerzijds en het recht van werknemers op onaantastbaarheid van het lichaam anderzijds. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het zelfbeschikkingsrecht om te mogen roken, beperkt door het recht op de onaantastbaarheid van het lichaam van niet-rokers en medewerkers van verzoeker, zoals vervat in art. 11 Grondwet. Gelet op de factsheet van het Trimbos instituut waarnaar verzoeker verwijst, acht de rechtbank aannemelijk dat het ongewild meeroken van tweede- of derdehands rook, ernstige gezondheidsrisico’s meebrengt. [2] Een rookverbod is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf dan ook een gerechtvaardigde inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van verweerder, nu met een dergelijk rookverbod het recht van niet-rokende cliënten en werknemers op onaantastbaarheid van hun lichaam wordt beschermd. Ook het Nationaal Preventieakkoord streeft naar rookvrije GGZ-instellingen uiterlijk in 2025 ten aanzien van bij de Koepel GGZ aangesloten instellingen. De rechtbank komt tot de conclusie dat, nu ongewild meeroken gezondheidsrisico’s meebrengt, daaraan een zwaarwichtiger belang dient te worden toegekend dan aan het recht van verweerder om te roken.
5.3.9.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het rookverbod, zoals opgenomen in de huisregels van verzoeker ex art. 8:15 lid 1 Wvggz, geldt gedurende de tijd dat verweerder met een medewerker onder begeleiding buiten de accommodatie wandelt.
5.3.10.
Art. 8:15 lid 1 Wvggz bepaalt dat de zorgaanbieder, in casu verzoeker, huisregels opstelt voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep, in de accommodatie. De huisregels mogen geen andere regels bevatten dan de regels bedoeld in art. 8:15 lid 1 Wvggz (art. 8:15 lid 2 Wvggz). In de parlementaire geschiedenis is opgemerkt dat de huisregels zijn gericht op een ordelijke gang van zaken binnen de accommodatie en de veiligheid van de betrokkene, andere patiënten en het personeel (vgl. ECLI:NL:HR:2023:380, r.o. 3.4.1.).
5.3.11.
In het onderhavige geval betreft het de huisregel die het verweerder verbiedt om tijdens het wandelen met een begeleider te roken. Het algehele rookverbod, waaronder het roken tijdens het begeleid wandelen, geldt voor alle cliënten en medewerkers van verzoeker. Dit wandelen onder begeleiding, in jargon ook wel ‘wobben’ genoemd, vormt naar het oordeel van de rechtbank een onderdeel van de behandeling. Met het wandelen onder begeleiding wordt met een cliënt geoefend buiten de accommodatie, teneinde zorgprofessionals een inschatting te laten maken over hoe het herstel van een cliënt verloopt. Een cliënt zal buiten de veilige en gestructureerde kaders van de accommodatie meer prikkels ervaren en mogelijk in het kader van zijn psychische ziekte ervaren impulsen moeten kunnen beheersen. Daartoe zal eerst in de accommodatie worden geoefend, alvorens tot wandelen onder begeleiding en verdere uitbreiding van de vrijheden van een cliënt wordt overgegaan. Het wandelen onder begeleiding is dan ook een essentieel onderdeel van de behandeling die onder meer gericht is op een zo spoedig, maar wel veilig ontslag van een cliënt uit de accommodatie. Tijdens het wandelen onder begeleiding wordt geoefend met het aangaan van contact van verweerder met het alledaagse leven, zoals dat ook weer vorm zal krijgen na een ontslag uit de accommodatie. Tijdens het wandelen onder begeleiding dienen verweerder en andere cliënten aan te tonen in hoeverre zij in staat zijn zich aan gemaakte afspraken te kunnen houden.
5.3.12.
Hetgeen hiervoor is overwogen maakt duidelijk dat het wandelen onder begeleiding geen rookpauze is, maar onderdeel van de behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank kan het wandelen onder begeleiding aldus uitgelegd worden als een kortstondige onderbreking van het verblijf in de accommodatie. De behandeling verplaatst zich gedurende korte tijd naar buiten de accommodatie, maar naar het oordeel van de rechtbank wordt hier nog steeds zorg verleend. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de accommodatie zich in dit geval ook uitstrekt tot buiten het terrein voor zover het betreft het wandelen onder begeleiding, nu dit een essentieel onderdeel vormt van de behandeling en de zorgverlening, ondanks de kortstondige onderbreking van het verblijf in de accommodatie, gecontinueerd wordt. Er is nog immer sprake van een behandelomgeving.
5.3.13.
Met het verbod om te roken tijdens het wandelen onder begeleiding in de huisregels, voldoet verzoeker naar het oordeel van de rechtbank aan het vereiste dat huisregels de ordentelijke gang van zaken en veiligheid in de accommodatie regelt. Als gezegd is het wandelen onder begeleiding geen rookpauze, terwijl deze mogelijk wel zo wordt ingezet door verweerder. Op deze wijze wordt aan een daadwerkelijke en veelal noodzakelijke behandeling niet toegekomen, omdat de verslaving aan roken de boventoon voert.
5.3.14.
Het in de huisregels opgenomen verbod om te roken tijdens het wandelen onder begeleiding, voldoet naar het oordeel van de rechtbank ook om andere redenen aan de vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Op het moment dat het verbod om niet te roken onderdeel zou zijn van verplichte zorg wordt onderscheid gemaakt tussen cliënten. Aldus zal een situatie ontstaan waarbij het roken voor de ene cliënt wel wordt toegestaan en voor de andere niet. Met het verbod zoals opgenomen in de huisregels, bestaat een algemene regel en geen individuele op de cliënt afgestemde afweging. Zonder een algemene regel, acht de rechtbank het aannemelijk dat de dan te ontstane, ongelijke situatie tussen cliënten op eenzelfde afdeling, zal leiden tot onrust, hetgeen direct raakt aan de ordentelijke gang van zaken en veiligheid in de accommodatie. Bovendien is het voor niet-rokende medewerkers die het wandelen begeleiden, niet mogelijk zich aan een rokende cliënt te onttrekken. De in dit verband door de klachtencommissie voorgestelde alternatieven acht de rechtbank onvoldoende en praktisch niet uitvoerbaar. Ook dit raakt aan de veiligheid, van in dit geval medewerkers, in de accommodatie nu aannemelijk is dat meeroken ernstige gezondheidsrisico’s kent. Voorts wordt met een verbod om te roken tijdens het wandelen onder begeleiding, zoals opgenomen in de huisregels van verzoeker, het doel van een rookvrije behandel- en werkomgeving bereikt. De rechtbank acht geen minder bezwarende alternatieven voorhanden om dit doel te bereiken, om redenen zoals zij hiervoor genoemd heeft. Verweerder en andere rokende cliënten kunnen op andere wijze geholpen worden, bijvoorbeeld met de door verzoeker aangeboden nicotinepleisters en nicotinetabletten.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart het beroep van verzoeker tegen het oordeel van de klachtencommissie gegrond;
6.2.
bepaalt dat deze beslissing in de plaats treedt van de beslissing van de klachtencommissie wat betreft haar gegrondverklaring ten aanzien van het in de huisregels opgenomen rookverbod bij het wandelen onder begeleiding buiten de accommodatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, voorzitter, mr. R.H. Mulderije en
mr. E. Dinjens rechters, in tegenwoordigheid van J.M. Vos, griffier, op 10 juni 2025.
Wegens ontstentenis van de voorzitter is deze beschikking ondertekend door mr. R.H. Mulderije.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2015/16, 32399, nr. 25, p. 182
2.https://www.trimbos.nl/wp-content/uploads/sites/31/2021/09/af1811-factsheet-rookvrije-buitenruimten.pdf