ECLI:NL:RBOBR:2025:7693

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
01.099272.25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

Op 24 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 september 2024 in Rosmalen een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een Volkswagen Golf, reed met een snelheid van ongeveer 115 km/u op de Burgemeester Mazairaclaan, waar de maximumsnelheid 50 km/u was. Hij botste tegen een fietser die op de fietsoversteekplaats overstak, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een open breuk van het scheenbeen en andere verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, wat leidde tot de veroordeling. De rechtbank legde een taakstraf op van 160 uren en een rijontzegging van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak volgde na een onderzoek ter terechtzitting op 10 november 2025, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging in overweging nam. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een directe causaliteit tussen het rijgedrag van de verdachte en het ongeval, en dat het letsel van het slachtoffer als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.099272.25
Datum uitspraak: 24 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2006] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 oktober 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 september 2024 te Rosmalen, althans in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk/type: Volkswagen Golf), daarmee rijdende over de weg, de Burgemeester Mazairaclaan,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende over de Burgemeester Mazairaclaan (komende uit de richting van de grote Baan en gaande in de richting van de Empelseweg) gereden met een snelheid van ongeveer 115 km per uur, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan de toen aldaar geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, en/of
heeft zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was,
waardoor verdachte met zijn personenauto tegen een aldaar op de fietsoversteekplaats overstekende fietser is gebotst/gereden,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] (zijnde die fietser), zwaar lichamelijk letsel, te weten een open breuk van zijn scheenbeen en/of wond op zijn enkel en/of een wond op zijn hoofd en/of een gebroken bot in zijn hand, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 september 2024 te Rosmalen, althans in Nederland,
als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk/type: Volkswagen Golf), daarmee rijdende op de weg, de Burgemeester Mazairaclaan,zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
immers heeft verdachte rijdende over de Burgemeester Mazairaclaan (komende uit de richting van de grote Baan en gaande in de richting van de Empelseweg) gereden met een snelheid van ongeveer 115 km per uur, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan de toen aldaar geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur,
en/of
heeft zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was,
waardoor verdachte met zijn personenauto tegen een aldaar op de fietsoversteekplaats overstekende fietser is gebotst/gereden;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 6 september 2024 heeft op de Burgemeester Mazairaclaan binnen de bebouwde kom van Rosmalen een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij de verdachte met de door hem bestuurde personenauto, een Volkswagen Golf GTE met kenteken [kenteken] , in aanrijding is gekomen met een overstekende fietser.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, waarbij zij het handelen van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend kwalificeert. De officier acht de verklaringen van verdachte over de door hem gereden snelheid ongeloofwaardig. Uit de snelheidsvalidatie volgt namelijk dat verdachte 115 km/u moet hebben gereden. Weliswaar had het slachtoffer voorrang moeten verlenen aan verdachte, maar met een dergelijk hoge snelheid mocht verdachte er niet op vertrouwen dat de weg voor hem vrij was.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt om vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Het slachtoffer stond aanvankelijk stil bij de oversteekplaats en stak plotseling over. Daardoor kon verdachte niet tijdig remmen en het ongeval voorkomen. Verdachte betwist dat hij 115 km/u heeft gereden. De vergelijking van de camerabeelden van zijn Golf met de referentieritten van de politie kan die conclusie ook niet rechtvaardigen. Daar komt bij dat de lengte van het remspoor niet kan worden geverifieerd. Hierop kan een onderzoek naar de vermijdbaarheid daarom niet worden gebaseerd. Kortom, er bestaat geen causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. Van schuld door een aanzienlijke snelheidsovertreding is ook geen sprake.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De feiten en omstandigheden.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de behandeling op de zitting het volgende vast. Verdachte heeft op 6 september 2024 rijdend op de Burgemeester Mazairaclaan in Rosmalen bij de fietsoversteekplaats ter hoogte van nummer 125 het slachtoffer aangereden. Het slachtoffer heeft letsel opgelopen.
Beoordelingskader artikel 6 WVW.
De vraag is of deze aanrijding aan de schuld van verdachte te wijten is, of er sprake is van grove schuld en of het letsel van het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel betreft.
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW moet in de eerste plaats een causaal verband bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval en vervolgens ook een causaal verband tussen het ongeval en het ontstane letsel. Het zogenaamde vereiste van dubbele causaliteit.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake bij minimaal een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van een dergelijke (mate van) schuld hangt volgens vaste jurisprudentie af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het moet gaan om een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid van de verdachte. Een lichtere vorm van schuld is onvoldoende. Niet elk tekortschieten, oftewel niet elke verkeersovertreding, is voldoende voor het aannemen van schuld.
Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid.
De Hoge Raad heeft recent nog overwogen dat van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij zijn gedrag afstemt op (onder meer) andere, voor hem waarneembare of te verwachten verkeersdeelnemers aan wie hij voorrang moet verlenen of met wie hij anderszins in zijn rijgedrag rekening moet houden. Dat betekent dat de omstandigheden van het geval – waartoe ook de aard van de verkeerssituatie kan worden gerekend – zodanige aandacht kunnen vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt (HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398).
Bij de vaststelling van de mate waarin een verdachte schuld heeft aan een ongeval, wordt onderscheid gemaakt tussen (i) roekeloos, (ii) zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam en (iii) aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag. Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld.
Uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan niet zonder meer worden afgeleid dat er sprake is van schuld.
De gedragingen van verdachte.
Bij de beoordeling of in het onderhavige geval sprake is van verwijtbaar handelen is allereerst relevant dat verdachte heeft verklaard dat hij bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse. Hij rijdt daar zo’n vijf dagen in de week. Verdachte wist dat de verkeersituatie fietsers dwingt om de Burgemeester Mazairaclaan ter hoogte van nummer 125 over te steken. Hoewel de fietsers daarbij voorrang moeten verlenen aan automobilisten, vraagt deze omstandigheid ook van automobilisten extra oplettendheid. Op verdachte rustte daarom de verantwoordelijkheid om zich ervan te vergewissen dat de weg voor hem vrij was.
Verdachte reed echter volgens de snelheidsvalidatie voorafgaand aan de aanrijding niet
maximaal 50 km/u zoals ter plaatse is toegestaan, maar met een snelheid van 115 km/u. De rechtbank oordeelt dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de validatie waaruit die snelheid volgt. Uit het rapport blijkt immers dat de beelden van de personenauto van verdachte weliswaar een “sprong” maakten, zoals de verdediging aanvoert, maar hiervoor wordt door de verbalisanten een (technische) verklaring gegeven: op de beelden van de Golf is de tijd waarbij de frames in beeld zijn langer maar de totale tijd blijft gelijk waardoor de beelden een sprong maakten, maar de ontbrekende frames gaven
geenverandering van de lengte van de beelden. Verder heeft de verdediging geen feiten of omstandigheden aangevoerd die anderszins reden geven om de snelheidsvalidatie in twijfel te trekken. De verklaring van bijrijder, [persoon] , dat hem niets is opgevallen aan de snelheid waarmee verdachte reed, is daartoe in ieder geval onvoldoende. Er is door de verdediging niet om een contra-expertise verzocht.
De verklaring van getuige [getuige] ondersteunt voorts dat verdachte veel harder reed dan de maximale snelheid van 50 km/u. Verdachte zelf heeft daarnaast steeds wisselende verklaringen gegeven over zijn snelheid. Bij de politie heeft hij aanvankelijk verklaard dat hij de seconden voor de aanrijding waarschijnlijk 45 km/u reed. Als hij dan wordt geconfronteerd met de snelheidsvalidatie verklaart verdachte eerst dat hij dacht onder de 80 a 70 km/u te hebben gereden en ook niet kan zien wat er voor hem op de weg gebeurt als hij “heel de tijd naar de snelheidsmeter kijkt”. Later antwoordt verdachte op de vraag wie er volgens hem schuldig is aan de aanrijding: “eigenlijk hij maar omdat ik zo heb gereden dan ik, voordat ik hier aankwam wist ik serieus niet dat ik 115 heb gereden”. Tijdens de terechtzitting heeft verdachte vervolgens verklaard dat hij “gewoon 60 km/u heeft gereden”.
Vast staat dat het slachtoffer stilstond bij de fietsoversteekplaats. Hieruit kan worden opgemaakt dat hij niet zomaar de weg is overgestoken. Het slachtoffer hoefde er voorts geen rekening mee te houden dat verdachte op de Burgemeester Mazairaclaan met een excessieve snelheid van 115 km/u zou komen aanrijden. Uit niets blijkt dat het slachtoffer enig verwijt kan worden gemaakt toen hij de weg overstak op een wijze die de verkeerssituatie van hem verlangde. Zelfs al zou het slachtoffer een fout hebben gemaakt, wat niet is gebleken, dan geldt dat men in het verkeer rekening moet houden met fouten van andere weggebruikers.
Op basis van het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een verschuldigbaar moment van onvoorzichtigheid en onoplettendheid. De aard van de verkeerssituatie, dat wil zeggen een oversteekplaats waarbij kwetsbaardere weggebruikers (fietsers) de doorgaande weg moeten oversteken, in combinatie met de aanzienlijke snelheidsovertreding van verdachte, vroegen juist extra voorzichtigheid en oplettendheid. In plaats daarvan heeft verdachte zodanig hard gereden dat hij niet tijdig heeft kunnen remmen binnen de afstand waarbinnen de weg voor hem vrij en te overzien was.
De snelheid van verdachte heeft het risico op een ongeval aanzienlijk verhoogd. Dat het risico zich heeft verwezenlijkt kan aan verdachte worden toegerekend. Er bestaat een rechtstreeks causaal verband tussen het verkeersongeval en zijn verkeersgedrag. Verdachte schoot ernstig tekort in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden (de verkeerssituatie ter plaatse) en in vergelijkbare hoedanigheid (beginnend bestuurder).
De rechtbank kwalificeert het handelen van verdachte, anders dan de officier van justitie, niet als aanmerkelijk maar als
zeeronvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam.
Het letsel.
Het slachtoffer heeft als gevolg van het ongeval een fractuur in zijn rechteronderbeen, een fractuur in zijn linkerhand, verwondingen in zijn haren, diverse kneuzingen over zijn lichaam en een forse schaafwond op zijn onderrug opgelopen. Hij is naar het ziekenhuis vervoerd, heeft een complexe operatie ondergaan en is nog een aantal dagen in het ziekenhuis opgenomen geweest. Het slachtoffer heeft daarna ook moeten revalideren. Ook is hij maanden later opnieuw geopereerd om plaatmateriaal weer uit zijn been te verwijderen. Op basis van de beschikbare informatie is de rechtbank van oordeel dat het letsel kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6 WVW.
Conclusie.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan het vereiste van dubbele causaliteit voldaan. Het ongeval is een direct gevolg van het handelen van verdachte. Het zwaar lichamelijk letsel dat daardoor bij het slachtoffer is ontstaan is voorts een direct gevolg van het ongeval. Het ongeval valt redelijkerwijs aan verdachte toe te rekenen. Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder primair tenlastegelegde.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 6 september 2024 te Rosmalen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk/type: Volkswagen Golf), daarmee rijdende over de weg, de Burgemeester Mazairaclaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende over de Burgemeester Mazairaclaan (komende uit de richting van de Grote Baan en gaande in de richting van de Empelseweg) gereden met een snelheid van ongeveer 115 km per uur, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan de toen aldaar geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, en heeft zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was, waardoor verdachte met zijn personenauto tegen een aldaar op de fietsoversteekplaats overstekende fietser is gereden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] (zijnde die fietser), zwaar lichamelijk letsel, te weten een open breuk van zijn scheenbeen en een wond op zijn hoofd en een gebroken bot in zijn hand werd toegebracht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier heeft gevorderd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren, bij niet (behoorlijk) verrichten 60 vervangende hechtenis, op te leggen, evenals een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte is enorm geschrokken en heeft dit nooit gewild. Verdachte hoopt na deze strafzaak te kunnen werken aan zijn toekomst in bezit van zijn rijbewijs.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een ernstig verkeersongeval veroorzaakt waarbij een jonge jongen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft excessief hard gereden binnen de bebouwde kom van Rosmalen op een tijdstip waarop veel ander verkeer, waaronder fietsers en voetgangers van hoge leeftijd maar ook jonge leeftijd onderweg zijn. Hoewel verdachte ter plaatse bekend was, er geen bijzonderheden waren die dag, en het slachtoffer voor hem zichtbaar was, heeft verdachte niet zijn snelheid zodanig verminderd dat hij zijn auto tijdig tot stilstand kon brengen. Voor de overstekende fietser was door de hoge snelheid waarmee verdachte reed niet in te schatten of hij veilig kon oversteken. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij veel te hard reed. Ook rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij geen excuses heeft gemaakt aan het slachtoffer en ook op de terechtzitting geen inzicht leek te hebben in de ernst van het feit, zijn rol daarin en de gevolgen (van het letsel) voor het slachtoffer. Verdachte heeft weinig berouw getoond. De rechtbank weegt anderzijds mee dat op het strafblad van verdachte geen soortgelijke feiten staan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. In geval van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer en ernstige schuld (de lichtere variant die hoort bij de kwalificatie zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam, ten opzichte van de zwaardere variant “zeer hoge mate van schuld”) hoort in beginsel een onvoorwaardelijke taakstraf van 160 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van aanmerkelijk maar zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam handelen en de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde dus onvoldoende tot uitdrukking brengt. Wel zal de rechtbank een iets lichtere straf opleggen dan het uitgangspunt, in die zin dat de ontzegging van de rijbevoegdheid deels voorwaardelijk zal worden opgelegd. De rechtbank beoogt hiermee verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven,
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij,
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis
Ten aanzien van feit 1 primair:
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.F.A.M. de Graauw, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. J.H.M. Bloebaum, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N. Slingerland, griffier,
en is uitgesproken op 24 november 2025.