ECLI:NL:RBOBR:2025:8044

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
SHE 25/2977 en 25/2978
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen dwangsombesluit inzake milieuschade

Op 9 december 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaken SHE 25/2977 en SHE 25/2978. De zaak betreft een beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen een dwangsombesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Eiseres, een bedrijf dat zich bezighoudt met de op- en overslag van vloeistoffen, had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die was opgelegd vanwege verontreiniging van de bodem door lekkende mestzakken. Het college had het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat zou zijn ingediend. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het dwangsombesluit niet op de juiste wijze bekend was gemaakt aan eiseres, waardoor de bezwaartermijn pas later was ingegaan. Hierdoor was het bezwaar van eiseres tijdig ingediend en had het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitviel. De voorzieningenrechter oordeelde dat het milieubelang zwaarder weegt dan het belang van eiseres om een dwangsom te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 25/2977 en SHE 25/2978 OWHAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 december 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] uit [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. P.G. Grijpstra),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, het college
(gemachtigden: mr. C.M.C. de Krosse, mr. A. van de Waerdt en T. Klamerek)

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres tegen de door het college opgelegde last onder dwangsom van 5 november 2024. Eiseres is het daar niet mee eens en heeft daarom beroep ingesteld. [1] Hangende het beroep heeft eiseres verzocht om een voorlopige voorziening. [2] Zij voert daartoe een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek.
1.1.
De voorzieningenrechter acht het beroep gegrond en vernietigt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Zij wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de verrichte belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. De last onder dwangsom blijft dus geldig.
1.2.
Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Bij besluit van 5 november 2024 (dwangsombesluit) heeft het college aan eiseres en aan [eiseres] . een last onder dwangsom opgelegd. Het betreft een dwangsom van € 24.000 per constatering na 23 december 2024, met een maximum van € 72.000.
2.1.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 4 maart 2025 bezwaar gemaakt. [eiseres] . heeft geen bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom.
2.2.
Hangende het bezwaar hebben eiseres en [eiseres] . beiden een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Het college heeft daarop de eerder tot 21 april 2025 verlengde begunstigingstermijn, nader verlengd tot en met twee weken na de uitspraak op dat verzoek.
2.3.
Bij uitspraak van 11 september 2025 [3] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de gevraagde voorlopige voorziening afgewezen. Wel is de begunstigingstermijn verlengd tot acht weken na bekendmaking van de uitspraak. De verlengde begunstigingstermijn duurde tot 6 november 2025.
2.4.
Met het besluit op bezwaar van 24 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend. Eiseres en [eiseres] . hebben hiertegen beiden beroep ingesteld en beiden, hangende dat beroep, verzocht om een voorlopige voorziening.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 25 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [naam] , [naam] (adviseur van eiseres), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.
2.6.
Tijdens de zitting heeft [eiseres] . haar beroep- en verzoekschrift ingetrokken.
2.7.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist zij ook op het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Feiten en omstandigheden

3. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
3.1.
Eiseres is een bedrijf dat zich onder meer bezighoudt met de op- en overslag van vloeistoffen. Zij heeft op het kadastrale perceel [nummer] , sectie [nummer] , aan de [adres] in [vestigingsplaats] (de locatie) mestzakken neergelegd en deze door een derde, [naam] op verschillende dagen in maart 2024 laten vullen met spuiwater van een chemische luchtwasser. Eiseres is eigenaar van deze mestzakken. Het perceel waarop de mestzakken zijn gelegd is in eigendom van de gemeente Eindhoven en wordt gehuurd/gepacht door Akkerbouwbedrijf [naam] (het akkerbouwbedrijf).
3.2.
Op 29 maart 2024 heeft een medewerker van de gemeente Eindhoven bij de milieuklachtencentrale van de Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant (de Omgevingsdienst) gemeld dat een mestzak lek is geraakt op de locatie, waarbij een deel van de inhoud in de bodem en de naastgelegen sloten terecht was gekomen.
3.3.
Vervolgens heeft een spoedsanering plaatsgevonden. Op 13 mei 2024 is door een medewerker van de gemeente Eindhoven geconstateerd dat de rij bomen binnen het besmette gebied alle dood zijn.
3.4.
Op 6 september 2024 is een plan van aanpak ontvangen door de Omgevingsdienst omdat ondanks de spoedsanering een restverontreiniging van (sterk) verhoogde gehaltes van ammonium en sulfaat is achtergebleven. Uit een rapport van [naam] van 28 mei 2024 blijkt dat de grond aanvullend afgegraven moet worden en als afval afgevoerd moet worden, omdat deze niet meer te saneren is. De omvang van de restverontreiniging in de bodem is op 28 mei 2024, kort gezegd, geschat op ca. 500 m³, met een maximale diepte van 1,5 m-mv en in een gebied van 1.120 m².
3.5.
Bij afzonderlijke besluiten van 5 november 2024 heeft het college lasten onder dwangsom opgelegd aan eiseres en [eiseres] en ook aan [naam] en het akkerbouwbedrijf. Volgens het college is vanwege de lekkende mestzak sprake van een overtreding van artikel 1.7, onder b, van de Omgevingswet
.Het college heeft eiseres gelast om deze overtreding te beëindigen en beëindigd te houden, door bijvoorbeeld de bodem te saneren volgens het plan van aanpak van [naam] . Het college heeft ook bepaald dat wanneer na 23 december 2024 wordt geconstateerd dat de bodem nog steeds verontreinigd is, een dwangsom wordt verbeurd van € 24.000 per constatering, met een maximum van één constatering per week, tot een maximum te verbeuren bedrag van € 72.000.
3.6.
Het akkerbouwbedrijf heeft geen bezwaar gemaakt tegen het aan haar gerichte dwangsombesluit van 5 november 2024. [naam] heeft wel bezwaar gemaakt tegen het aan haar gerichte dwangsombesluit van 5 november 2024. Bij besluit op bezwaar van 21 maart 2025 is het bezwaar van [naam] , met instandlating van de last onder dwangsom gericht tegen [naam] , ongegrond verklaard. [naam] heeft daartegen beroep ingesteld (SHE 25/934) en hangende dat beroep een verzoek om voorlopige voorziening ingediend (SHE 25/932).
3.7.
Op 26 februari 2025 heeft [naam] nadere boringen en metingen gedaan, waaruit blijkt dat er verhoogde gehaltes van vooral nitraat zijn aangetroffen in een gebied van 3.100 m². De verhoogde waardes zijn gemeten tot een diepte van 2,5 meter. Totaal is de hoeveelheid verontreinigde grond (inmiddels) ongeveer 4.500 m³ à 5.500 m³.
3.8.
Eiseres heeft op 4 maart 2025 bezwaar gemaakt tegen het aan haar gerichte dwangsombesluit van 5 november 2024. [eiseres] . heeft geen bezwaar gemaakt tegen het dwangsombesluit.
3.9.
[naam] ’s verzoek om voorlopige voorziening hangende beroep is tezamen met het verzoek van eiseres om voorlopige voorziening hangende bezwaar behandeld op de zitting van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2025. Bij uitspraak van 11 september 2025 heeft de voorzieningenrechter, voor zover van belang, het dwangsombesluit van 5 november 2024 ten aanzien van [naam] geschorst totdat in de beroepsprocedure uitspraak is gedaan. Bij uitspraak van diezelfde datum heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorlopige voorziening van eiseres afgewezen, maar wel de begunstigingstermijn tot 6 november 2025 verlengd.
3.10.
De Omgevingsdienst heeft inmiddels twee keer, op 7 november 2025 en 24 november 2025, geconstateerd dat eiseres niet aan de last heeft voldaan. Tijdens de zitting van de voorzieningenrechter van 25 november 2025 heeft het college toegezegd dat een derde constatering niet eerder dan op 10 december 2025 zal plaatsvinden.
Bestreden besluit
4. In het bestreden besluit op bezwaar van 24 oktober 2025 heeft het college het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat het bezwaarschrift van eiseres te laat is ingediend. De last onder dwangsom is op 5 en 7 november 2025 door de manager van de Omgevingsdienst, namens het college, verzonden en gemaild naar het in de Kamer van Koophandel bekende e-mailadres van eiseres. Daarnaast was eiseres ook via het bedrijf [naam] tijdig van de last op de hoogte, aldus het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Toetsingskader
5. De voor de beoordeling van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van belang zijnde regelgeving wordt vermeld in de bijlage bij deze uitspraak.
Is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
6. Eiseres betoogt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding van haar bezwaarschrift en dat niet-ontvankelijkverklaring daarom achterwege had moeten blijven. Zij voert aan noch per post noch per e-mail de last onder dwangsom te hebben ontvangen. Het risico van verzenden komt voor rekening van het college, aldus eiseres. Dat het college geen foutmelding heeft ontvangen na verzending per e-mail, is onvoldoende bewijs voor ontvangst van dat besluit door eiseres.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat hij terecht over is gegaan tot het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaarschrift van eiseres. Het college heeft de last onder dwangsom op 7 november 2024 verzonden naar [mailadres] het e-mailadres waarmee door het college gecommuniceerd wordt met eiseres. Deze e-mail is niet retour ontvangen. Daarmee is naar de mening van het college aangetoond dat de last onder dwangsom op 7 november 2024 door eiseres is ontvangen. Eiseres heeft geen feiten gesteld op grond waarvan de ontvangst van de e-mail redelijkerwijs kan worden betwijfeld, aldus het college.
6.2.
Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen. Op grond van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch toezenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Deze eis geldt ook voor een besluit. Het kenbaar maken dat iemand voldoende bereikbaar is via een bepaalde elektronische weg hoeft niet altijd uitdrukkelijk worden gedaan. Dat kan ook impliciet. Een bestendige e-mailpraktijk kan maken dat ervan mag worden uitgegaan dat iemand langs die elektronische weg voldoende bereikbaar is. [4]
6.3.
Vaststaat dat eiseres voorafgaand aan het dwangsombesluit van 5 november 2024 niet expliciet kenbaar heeft gemaakt langs elektronische weg op het eerder genoemde e-mailadres bereikbaar te zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiseres dit ook niet impliciet kenbaar gemaakt voorafgaand aan het dwangsombesluit. Het college heeft niet gesteld dat bij de voorbereiding van het dwangsombesluit al met eiseres werd gecommuniceerd op het eerder genoemde e-mailadres. Dat is ook niet gebleken. Er is dus geen sprake van een bestendige e-mailpraktijk. De stelling van het college dat in 2020-2021 een procedure is geweest waarin met [naam] is gecommuniceerd via dit e-mailadres, leidt niet tot een ander oordeel. Daarmee heeft [naam] immers niet kenbaar gemaakt dat hij ook in eventuele latere procedures langs elektronische weg bereikbaar is.
6.4.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het dwangsombesluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt aan eiseres. Dat betekent dat het dwangsombesluit niet al op 7 november 2024 in werking is getreden.
6.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de last onder dwangsom later wel in werking is getreden. Eiseres geeft immers aan dat zij op 24 februari 2025, tijdens de hoorzitting in bezwaar in de dwangsomzaak tegen [naam] , mondeling op de hoogte is gesteld van de aan haar opgelegde last onder dwangsom, die op verzoek op 3 maart 2025 aan eiseres is toegezonden. De last onder dwangsom die aan eiseres is opgelegd, is dus naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval op 4 maart 2025 in werking getreden.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is de bezwaartermijn tegen dat besluit op de dag erna aangevangen. Eiseres heeft op 4 maart 2025 een bezwaarschrift ingediend. Dat is binnen de bezwaartermijn van zes weken. Er is dan ook geen sprake van een termijnoverschrijding. Dat betekent dat het college het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit op bezwaar van 24 oktober 2025 dan ook vernietigen. Het college moet alsnog een inhoudelijk besluit op het bezwaar van eiseres nemen.
Heeft eiseres recht op een voorlopige voorziening?
7. De vernietiging van het bestreden besluit op bezwaar treft het dwangsombesluit niet. Tegen het dwangsombesluit is nog steeds een bezwaarschrift van eiseres aanhangig. Het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening is dus nu weer een verzoek hangende de bezwaarprocedure.
7.1.
Eiseres heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening in afwachting van het nieuwe besluit op bezwaar. De reden daarvoor is dat de verlengde begunstigingstermijn al op 6 november 2025 is verlopen en het college heeft aangegeven deze niet te willen opschorten. Het college heeft twee keer geconstateerd dat eiseres de last niet heeft uitgevoerd. Dat betekent dat van rechtswege twee dwangsommen zijn verbeurd. Als eiseres niet onmiddellijk aan de last voldoet, verbeurt zij ook de derde dwangsom van € 24.000,00. Een ander spoedeisend belang is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment niet voor eiseres. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat eiseres tijdens de zitting heeft aangegeven de last onder dwangsom niet op korte termijn te kunnen uitvoeren. De adviseur van eiseres heeft aangegeven twee oplossingswegen in gedachten te hebben. De ene weg duurt ongeveer één jaar en de andere ongeveer twee jaar. Het is dus niet zo dat de dreiging van het verbeuren van de derde dwangsom ertoe leidt dat eiseres al voor het einde van de bezwaarprocedure hoge saneringskosten zal maken.
8. Deze zaak leent zich niet voor een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het dwangsombesluit. De voorzieningenrechter zal de vraag of de voorlopige voorziening moet worden toegewezen beantwoorden aan de hand van een belangenafweging. Daarbij gaat het om de belangen bij de onmiddellijke uitvoering van het dwangsombesluit tegenover de nadelen voor eiseres bij een onmiddellijke uitvoering. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat alle vaststellingen en oordelen die in overweging 8.1 en 8.2 zijn weergegeven een voorlopig karakter hebben.
8.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het milieubelang in dit geval zwaarder dan het belang van eiseres om geen dwangsom van € 24.000,00 te verbeuren. [naam] heeft eerder in het rapport van 28 mei 2024 [5] de totale omvang van de restverontreiniging in de bodem vastgesteld op ca. 500 m³, over een oppervlakte van 1.1.20 m² en met een maximale diepte van 1,5 m-mv. Inmiddels heeft de restverontreiniging zich flink verspreid. Op 26 februari 2025 heeft [naam] nadere boringen en metingen gedaan waarbij verhoogde gehaltes van vooral nitraat zijn aangetroffen in een gebied van 3.100 m² en tot een diepte van 2,5 meter. [6] In totaal is de hoeveelheid verontreinigde grond (inmiddels) ongeveer 4.500 m³ à 5.500 m³. Met het college is de voorzieningenrechter van oordeel dat de verspreiding van de verontreiniging van ca. 500 m³ naar minstens 4.500 m³, waarbij de verontreiniging ook dieper de grond inzakt van eerder 1,5 meter naar 2,5 meter in februari 2025, een spoedeisend milieubelang oplevert.
8.2.
De voorzieningenrechter heeft bij de belangenafweging ten nadele van eiseres meegewogen dat eiseres zeer lang heeft gewacht alvorens nadere stappen te zetten ten behoeve van de sanering van de grond. Al op 28 mei 2024 lag er een goedgekeurd plan van [naam] , de deskundige die door eiseres zelf is ingeschakeld. Eiseres heeft vervolgens ruim 15 maanden stilgezeten tot september/oktober 2025 en pas anderhalve maand voorafgaand aan de zitting, een andere deskundige in de arm genomen. Dat er tussen 28 mei 2024 en september/oktober 2025 kostbare tijd is verstreken, waarin eventueel een andere deskundige (zoals GN) al een ander plan had kunnen presenteren, komt daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor rekening en risico van eiseres zelf.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter verklaart het beroep tegen het bestreden besluit op bezwaar gegrond omdat het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het college moet een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is verklaard, heeft eiseres recht op vergoeding van het griffierecht en op vergoeding van de proceskosten in beroep. De proceskostenvergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in totaal € 907,00 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend (1 punt, wegingsfactor 1, waarde per punt € 907,00). De zitting vond niet plaats in het kader van de beroepszaak, maar in het kader van de voorlopige voorziening.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af omdat de verrichte belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Dat betekent dat de last onder dwangsom niet wordt geschorst.
10.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek afwijst, bestaat voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling in de voorlopige voorzieningenprocedure geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep in SHE 25/2978 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit op bezwaar van 24 oktober 2025;
  • draagt het college op een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 385,00 aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 907,00 aan proceskosten aan eiseres;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening in SHE 25/2977 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.H. Snoeij, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 2:13 Awb
1. In het verkeer tussen burgers en bestuursorganen kan een bericht elektronisch worden verzonden, mits de bepalingen van deze afdeling in acht worden genomen.
2 Het eerste lid geldt niet, indien:
a. dit bij of krachtens wettelijk voorschrift is bepaald, of
b. een vormvoorschrift zich tegen elektronische verzending verzet.
artikel 2:14 Awb
1. Een bestuursorgaan kan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
2 (…)
3 Indien een bestuursorgaan een bericht elektronisch verzendt, geschiedt dit op een voldoende betrouwbare en vertrouwelijke manier, gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt.
artikel 3:40 Awb
Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
artikel 3:41 Awb
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2 Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.
artikel 6:7 Awb
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
artikel 6:8 Awb
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
artikel 6:9 Awb
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2 Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen
artikel 6:11 Awb
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
artikel 8:81 Awb
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
artikel 8:86 Awb
1. Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

Voetnoten

1.Het beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 25/2978.
2.Het verzoek om een voorlopige voorziening is geregistreerd onder zaaknummer SHE 25/2977.
4.Zie bijv. de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:810 en 11 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2744.
5.Paragraaf 2.6
6.Notulen van de vergadering milieuschade Ekkersrijt van 16 april 2025.