ECLI:NL:RBOBR:2025:8086

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
24/4377 en 25/31
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over mate van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant de beroepen van eiser tegen twee besluiten van het UWV over zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser is in geschil over de mate van arbeidsongeschiktheid op drie data en de geschiktheid van de door het UWV geselecteerde functies. De rechtbank heeft op 12 december 2025 uitspraak gedaan in de zaken geregistreerd onder de nummers SHE 24/4377 en SHE 25/31.

Eiser heeft zich in het verleden ziekgemeld vanwege schouderklachten en heeft een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het UWV heeft eiser op verschillende momenten een percentage van arbeidsongeschiktheid toegekend, maar eiser is het niet eens met de vastgestelde percentages en de geschiktheid van de functies die hem zijn aangeboden. De rechtbank heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelt dat de medische grondslag van de bestreden besluiten niet langer in geschil is. Eiser heeft enkel zijn arbeidsdeskundige gronden gehandhaafd.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen de geschiktheid van de functies “medewerker conventionele assemblage” en “medewerker algemeen schoonmaakonderhoud” beoordeeld. Eiser betoogde dat hij niet over het benodigde opleidingsniveau beschikt en dat zijn medische beperkingen hem belemmeren in het uitvoeren van de werkzaamheden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser aan de opleidingsvereisten voldoet en dat zijn medische beperkingen niet in de weg staan aan het uitvoeren van de geselecteerde functies. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en de beroepen ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 24/4377 en SHE 25/31

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2025 in de zaken tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M. Görsültürk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen twee besluiten van het UWV over zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Met het besluit van 12 december 2023 heeft het UWV eiser meegedeeld dat hij per 27 januari 2023 44,53% arbeidsongeschikt is en per 1 november 2023 46,64% arbeidsongeschikt is. Met het bestreden besluit van 14 november 2024 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank en dat is geregistreerd onder zaaknummer SHE 24/4377.
1.2.
Met het besluit van 8 mei 2024 heeft het UWV eiser meegedeeld dat hij 42,59% arbeidsongeschikt is en dat de hoogte van de uitkering met ingang van 1 augustus 2024 wordt aangepast. Met het bestreden besluit van 20 november 2024 heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 44,62%. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank en dat is geregistreerd onder zaaknummer SHE 25/31.
1.3.
Het UWV heeft op beide beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

De aanloop naar deze procedures

2. Eiser was werkzaam als productiemedewerker voor 25,38 uur per week. Op 9 mei 2018 heeft eiser zich voor dit werk ziekgemeld vanwege schouderklachten. Met het besluit van 19 mei 2020 is aan eiser met ingang van 6 mei 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering [1] toegekend. Eiser werd volledig arbeidsongeschikt geacht. Met het besluit van 20 oktober 2021 werd eiser per die datum 41,86% arbeidsongeschikt geacht.
2.1.
Eiser heeft zich op 29 januari 2023 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per 27 januari 2023. Deze melding heeft geleid tot de in overweging 1.1. genoemde procedure.
2.2.
Eiser heeft zich ook op 13 februari 2024 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Deze melding heeft geleid tot de in overweging 1.2. genoemde procedure.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het UWV de arbeidsongeschiktheid van eiser juist heeft geschat op 27 januari 2023, 1 november 2023 en 13 februari 2024. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen van eiser ongegrond zijn. Dat wil zeggen dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Op de zitting heeft eiser gezegd dat de medische grondslag van de bestreden besluiten niet langer in geschil is en dat hij alleen nog zijn arbeidsdeskundige gronden handhaaft zoals die in zijn nader stuk zijn uiteengezet. De rechtbank zal zich wat de beoordeling van eisers beroepen betreft dan ook tot laatstgenoemde gronden beperken.
4.2.
Eiser bestrijdt dat hij beschikt over het voor de geselecteerde functies “medewerker conventionele assemblage” en “medewerker algemeen schoonmaakonderhoud” benodigde opleidingsniveau 2. Eiser wijst erop dat hij weliswaar basisonderwijs heeft afgerond, maar dat dit in Turkije en niet in Nederland was en dat het Nederlandse basisonderwijs van beduidend hoger niveau is dan het Nederlandse basisonderwijs. De rechtbank volgt eiser niet in deze redenering. Het UWV wijst terecht op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep waarin is overwogen dat opleidingsniveau 2 veronderstelt dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid, dan wel daarmee op een lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd, waarbij het niet relevant is of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd. Een betrokkene kan dus aan een bepaald opleidingsniveau voldoen door een combinatie van opleiding en werkervaring. [2] Het UWV wijst er in dit verband terecht op dat eiser naast zijn voltooide basisonderwijs in Turkije in Nederland vanaf 2015 tot in 2018 een eigen onderneming heeft gedreven en dat hij in 2018 in loondienst is gegaan.
4.3.
Eiser acht de geselecteerde functie “medewerker conventionele assemblage” niet geschikt, omdat hij in die functie schroefbewegingen moet maken en hij stelt dat niet door de verzekeringsarts is vastgesteld dat hij beschikt over de “enige kracht” die daarvoor nodig is. De rechtbank vindt dat dit standpunt feitelijke grondslag mist. In het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) A. Schippers van 9 oktober 2024 (dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit van 14 november 2024) staat (op pagina 5): “
Vanuit de spelende pathologie van het bewegingsapparaat (schouderklachten) is cliënt beperkt ten aanzien van het gebruik van zijn linkerschouder. Dit specifiek voor (…) het zetten van grotere kracht bij schroefbewegingen van de arm (bijv. klemmende schroeven losdraaien). Activiteiten waarbij wel enige kracht gezet moet worden, maar niet in zeer grote mate (bijv. bed opmaken: hoeslaken/onderlaken) zijn wel toelaatbaar. (…)” In het rapport van verzekeringsarts B&B Schippers van 9 oktober 2024 (dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit van 20 november 2024) staat (op pagina 5) in essentie hetzelfde.
4.4.
Eiser acht de geselecteerde functie van “medewerker conventionele assemblage” verder niet geschikt, omdat hij beperkt is geacht op het beoordelingspunt “reiken” en dat zijn belastbaarheid op dat punt wordt overschreden. Eiser vindt het ook niet terecht dat de arbeidsdeskundige hierover geen overleg heeft gevoerd met de verzekeringsarts. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De arbeidsdeskundige B&B J. Bojić heeft in haar rapport van 12 november 2024 (op pagina 7 en 8) en in haar rapport van 18 november 2024 (op pagina 7) inzichtelijk gemotiveerd waarom eisers belastbaarheid op dit punt niet wordt overschreden. Eiser heeft zijn andersluidende standpunt niet verder toegelicht, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van wat de arbeidsdeskundige B&B heeft gerapporteerd. Wat betreft het overleg tussen de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts, heeft het UWV erop gewezen dat dit wel heeft plaatsgevonden. Eenzelfde kenmerkende belasting is namelijk aan de orde in de functie “medewerker algemeen schoonmaakonderhoud” en bij die functie heeft de arbeidsdeskundige in haar beide rapporten (telkens op pagina 8) opgemerkt: “
Deze functie is met verzekeringsarts Bezwaar en Beroep Schippers besproken en door haar akkoord bevonden. Er is geen knelpunt.
4.5.
Tot slot voert eiser aan dat de geselecteerde functie “verspener/medewerker bloemzaadproductie” niet geschikt is, omdat hij daarin stoffer en blik moet hanteren en niet is gekeken of hij daarbij zou moeten leunen op zijn armen of steun van zijn armen moet krijgen. Het UWV merkt hierover op dat deze functie alleen is geselecteerd voor de beoordeling van eisers arbeidsongeschiktheid per 13 februari 2024. Uit het resultaat functiebeoordeling voor de functie “verspener” volgt dat er tijdens vier werkuren tweemaal enkele seconden moet worden geknield of gehurkt. Uit het Handboek CBBS (versie 6) volgt dat dit geen signalering oplevert, omdat die pas aan de orde is als in de functie sprake is van meer dan tien keer per uur knielen of een minuut of korter aaneengesloten hurken. De rechtbank kan het UWV hierin volgen. Zij voegt daaraan toe dat in de toepasselijke FML bij dit beoordelingspunt (4.20) is opgenomen dat eiser alleen knielend of hurkend met de handen de grond kan bereiken als nauwelijks steun van de armen noodzakelijk is. In het resultaat functiebeoordeling staat – voor zover hier relevant – in de functie-inhoud: “
Veegt de grond aan met bezem, ruimt afval op en maakt werktafels schoon.” Het hanteren van een stoffer en blik is daarin niet genoemd.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat dat eiser geen gelijk krijgt.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Wintjes, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijke arbeidsgeschikten (WGA).
2.Centrale Raad van Beroep 25 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:802, overweging 4.5.