ECLI:NL:RBONE:2013:BZ0868

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
16 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
833063 - CV EXPL 12-3317
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke vernietiging van rechtshandelingen door schuldeiser op grond van artikel 3:45 BW

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 16 januari 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de kerkelijke rechtspersoon [X] en de gedaagden [Y] en [Z]. De zaak betreft de buitengerechtelijke vernietiging van rechtshandelingen die door [Z] zijn verricht, waarbij [X] stelt dat deze handelingen zijn verricht ten koste van zijn verhaalsmogelijkheden. [Z] was van juni 2005 tot juni 2009 penningmeester van [X] en heeft in die periode een aanzienlijk bedrag van € 883.132,00 wederrechtelijk onttrokken aan de bankrekening van [X]. Na ontdekking van deze onrechtmatige handelingen heeft [X] [Z] gedagvaard tot terugbetaling van het onttrokken bedrag. Tijdens de procedure heeft [Z] erkend een bedrag van € 903.979,25 verschuldigd te zijn aan [X].

In het kader van deze procedure heeft [X] ook [Y], de dochter van [Z], aangesproken op de betalingen die [Z] aan haar heeft gedaan. [X] heeft de vernietiging ingeroepen van deze betalingen op grond van artikel 3:45 BW, dat schuldeisers de mogelijkheid biedt om op te komen tegen onverplichte rechtshandelingen die hen benadelen. De rechtbank heeft de vraag behandeld of de vernietiging van de rechtshandelingen ook werking heeft ten opzichte van [Y]. De rechtbank oordeelt dat de betalingen van [Z] aan [Y] als onverplichte rechtshandelingen moeten worden gekwalificeerd, en dat [Y] mogelijk te goeder trouw was.

De rechtbank heeft [Y] in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van haar stelling dat zij op het moment van de vernietiging niet ten gevolge van de rechtshandelingen was gebaat. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij [Y] moet aantonen dat zij de ontvangen bedragen niet meer in haar vermogen heeft, bijvoorbeeld omdat deze zijn verbruikt. De rechtbank heeft verder bepaald dat [Y] zich op de rolzitting van 6 februari 2013 schriftelijk kan uitlaten over de wijze van bewijslevering. De beslissing van de rechtbank is dus nog niet definitief, en verdere beslissingen zijn aangehouden tot na de bewijslevering.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Tiel
zaakgegevens 833063 \ CV EXPL 12-3317 \ 353
uitspraak van 16 januari 2013
vonnis
in de zaak van
de kerkelijke rechtspersoon [X]
wonende te [plaats]
eisende partij
gemachtigde mr. J.W.B. Snijders Blok
tegen
1. [Y]
wonende te [woonplaats]
2. [Z]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partijen
gemachtigde mr. B.J. Stuiver
Partijen worden hierna [X] en [Y] en [Z] (vrouwelijk enkelvoud) genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 september 2012 en de daarin genoemde processtukken
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 8 november 2012, alsmede de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [X].
2. De feiten
2.1. [Z] is van juni 2005 tot en met juni 2009 penningmeester van [voorloper van X] te Tiel. Deze instelling is bij decreet van [naam] d.d. 28 januari 2011 krachtens fusie opgegaan in [X].
2.2. [Z] is door de rechtbank Arnhem en het gerechtshof te Arnhem veroordeeld wegens het zich wederrechtelijk toe-eigenen van een bedrag van € 883.132,00 door zonder recht of titel bedragen van de bankrekening van [X] over te schrijven naar zijn eigen bankrekening. Omstreeks april/mei 2009 is dit ontdekt.
2.3. [X] heeft [Z] in een civiele procedure gedagvaard strekkende tot terugbetaling van het door hem wederrechtelijk onttrokken bedrag van € 883.132,00 te vermeerderen met rente en kosten. Ter gelegenheid van de comparitie in die procedure op 12 april 2010 heeft [Z] erkend een bedrag van € 903.979,25 verschuldigd te zijn aan [X].
2.4. [Y] is een dochter van [Z].
2.5. Blijkens een in het geding gebracht overzicht van chronologische transacties tussen onder meer [Z] en [Y] in de periode dat [Z] penningmeester was van [X], zijn op de volgende data vanaf eind 2006 de volgende bedragen ten laste van de bankrekening van [Z], op de bankrekening van [Y] bijgeschreven.
22 november 2006 € 1.000,00
13 februari 2007 € 800,00
10 april 2007 € 1.000,00 met omschrijving: ‘overboeking’
20 juli 2007 € 2.000,00 met omschrijving: ‘tegoed’ ‘compensatie natalie’
29 augustus 2007 € 1.500,00
17 december 2007 € 600,00 met omschrijving: ‘kaartjes’
3 maart 2008 € 6.000,00
22 december 2008 € 2.500,00 met omschrijving: ‘tuin’
23 april 2009 € 1.000,00 met omschrijving: ‘extra tuin’
23 april 2009 € 1.431,00 met omschrijving: ‘voorschot belasting’,.
Blijkens de in het geding gebrachte afschriften van de bankrekening van [Z] is het laatste bedrag op 4 juni 2009 door [Y] op de rekening van [Z] teruggestort.
Totaal is in deze periode een bedrag van € 16.400,00 (€ 17.831,00 minus € 1.431,00) door [Z] aan [Y] overgemaakt.
2.6. Op 20 mei 2011 wordt op verzoek van [X] conservatoir derdenbeslag gelegd onder [Y].
2.7. Op 14 oktober 2011 roept [X] in een brief aan [Z] en in een brief aan [Y] de buitengerechtelijke vernietiging in van de in 2.5. opgesomde betalingen.
3. De vordering en het verweer
3.1. [X] vordert:
- primair voor recht te verklaren dat de betalingen van [Z] aan [Y] voor een bedrag van € 16.400,00 rechtsgeldig zijn vernietigd. Subsidiair vordert [X] deze betalingen te vernietigen;
- [Y] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 16.400,00 aan [Z], te vermeerderen met rente
- [Y] te veroordelen in de kosten van dit geding inclusief rente en nakosten.
3.2. [X] voert daartoe aan dat uit de afschriften van bankrekening met nummer [nummer] ten name van [Z] blijkt dat [Z] in de periode van november 2006 tot en met april 2009 een aantal bedragen naar de bankrekening van [Y] heeft overgeboekt voor een totaal bedrag van € 16.400,00. [Z] heeft ten overstaan van de gemachtigde van [X] verklaard dat hij in de periode juni 2005 tot en met juni 2009 niet [heeft gewerkt] De betalingen van [Z] aan [Y] zijn schenkingen, omdat ze onverplicht en om niet aan [Y] zijn verstrekt. De inkomsten van [Z] bestonden in de
bedoelde periode hoofdzakelijk uit de wederrechtelijke onttrekkingen van de bankrekening van [X] en de uitgaven van [Z], waaronder de betalingen aan [Y] en zijn dus
gefinancierd met de wederrechtelijk onttrokken gelden. Door de betalingen aan onder meer [Y] is [Z] thans niet in staat de restantschuld aan [X] te voldoen. [Z] wist of had kunnen weten dat hij [X] benadeelde door de betalingen aan [Y].
Daarmee is aan de in artikel 3:45 Burgerlijk Wetboek (BW) gestelde voorwaarden voor vernietiging van de betalingen aan [Y] voldaan. [X] is door de betalingen benadeeld. [X] heeft de nietigheid van deze schenkingen op grond van artikel 3:45 BW ingeroepen. [X] heeft [Y] verzocht het bedrag van € 16.400,00 aan [Z] terug te betalen. [Y] heeft aan dit verzoek niet voldaan.
3.3. [Y] en [Z] verweren zich tegen de vordering. Op dit verweer wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [X] heeft de in rechtsoverweging (hierna: r.o.) 2.5 bedoelde betalingen op 14 oktober 2011 buitengerechtelijk vernietigd op grond van artikel 3:45 lid 1 BW. De kern van de zaak is de vraag of de vernietiging ten opzichte van [Y] werking heeft. Met andere woorden: is [Y] op grond van artikel 3:45 lid 3 BW gehouden de in r.o. 2.5. bedoelde bedragen aan [Z] terug te betalen. [Y] en [Z] stellen dat [Y] daartoe niet is gehouden.
4.2. Artikel 3:45 BW bepaalt dat een schuldeiser kan opkomen tegen door zijn schuldenaar onverplicht verrichte rechtshandelingen, die hem in zijn verhaalsmogelijkheden benadelen. Wil een schuldenaar kunnen opkomen tegen een rechtshandeling zoals bedoeld in dit artikel dan moet onder meer zijn voldaan aan de voorwaarde van een ‘onverplichte rechtshandeling’.
[Y] heeft aangevoerd dat geen sprake is van onverplichte rechtshandelingen, omdat de betalingen door haar vader aan haar moeten worden gezien als het voldoen aan een verplichting uit moraal en fatsoen. Er is volgens [Y] wel sprake van een titel. [Y] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat het in het gezin gebruikelijk was dat haar ouders haar financieel ondersteunden. Dit is zo gegroeid als gevolg van de gezondheid van [Y], die onder meer met psychische problemen worstelt. [Y] wijst erop dat ook voordat haar vader penningmeester was, gelden door hem aan haar zijn overgemaakt en dat haar moeder steeds een eigen inkomen uit dienstbetrekking heeft gehad, momenteel in de vorm van een pensioenuitkering. [X] heeft het verweer van [Y] en [Z] weersproken.
4.3. Onverplichte rechtshandelingen zijn rechtshandelingen die worden verricht zonder dat daartoe een op wet of overeenkomst berustende verplichting bestaat. Een voldoening aan een natuurlijke verbintenis geschiedt onverplicht in de zin van artikel 3:45 BW. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de door [Z] gedane girale betalingen onverplichte rechtshandelingen zijn. Dat aan de overige voorwaarden van artikel 3:45 lid 1 BW is voldaan, te weten dat het moet gaan om een ‘in zijn verhaalsmogelijkheden benadeelde schuldeiser ([X])’ en dat de schuldenaar ([Z]) ‘wist of behoorde te weten dat benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn’ is niet betwist. Artikel 3:45 lid 3 BW bepaalt daarnaast dat bij rechtshandelingen die ‘om niet’ zijn verricht geldt dat als aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan, de handeling
steeds kan worden vernietigd. Dit brengt mee dat de rechtshandelingen, te weten de in r.o. 2.5. bedoelde betalingen, rechtsgeldig zijn vernietigd.
4.4. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of [Y] de door haar ontvangen bedragen moet terugbetalen.
De bijschrijvingen op de bankrekening zijn geschied zonder dat [Y] daarvoor een tegenprestatie heeft geleverd. Dergelijke bijschrijvingen worden juridisch geduid als rechtshandelingen ‘om niet’. Artikel 45 lid 3 BW bepaalt dat als een rechtshandeling ‘om niet’ wegens benadeling wordt vernietigd, de vernietiging ten opzichte van de bevoordeelde
(in dit geval: [Y]) geen werking heeft, als zij ‘niet wist of behoorde te weten dat van de rechtshandeling benadeling van een of meer schuldeisers het gevolg zou zijn’ en ‘voor zover zij aantoont dat zij ten tijde van de verklaring of het instellen van de vordering tot vernietiging niet ten gevolge van de rechtshandeling was gebaat’. Beoordeeld moet worden of aan deze twee voorwaarden is voldaan.
4.5. De eerste voorwaarde komt er op neer dat de vernietiging van de onverplichte rechtshandelingen niet werkt ten opzichte van [Y] als zij te goeder trouw was.
[X] heeft aangevoerd dat [Y] wist althans behoorde te weten dat van de rechtshandelingen benadeling van schuldeisers het gevolg zou zijn, dus dat zij niet te goeder trouw was. [Z] had geen andere inkomsten, gaf zichtbaar veel geld uit onder meer aan auto’s en vakanties. Een dergelijk uitgavenpatroon past niet bij iemand die als gevolg van arbeidsongeschiktheid niet werkt. [X] wijst erop dat ook de vrouw van [Z] tegenover de gemachtigde van [X] heeft verklaard dat zij vond dat haar man veel geld te besteden had. [Y] woont op steenworp afstand van [Z] en had op de hoogte moeten zijn van de royale levensstijl van [Z]. [Y] had alert moeten zijn en had onderzoek moeten doen naar de herkomst van de bestedingen. [Y] heeft de stellingen van [X] op dit punt betwist. Volgens haar hield haar vader er geen uitbundige levensstijl op na, was zij als gevolg van ernstige psychische problemen in die periode alleen met zichzelf bezig en stelden haar ouders sinds jaar en dag hun geld vooral ter beschikking aan hun kinderen.
4.6. De kantonrechter is van oordeel dat in de referteperiode weliswaar sprake is geweest van een aantal betalingen van substantiële omvang van [Z] aan [Y], maar dat deze bedragen niet van een omvang zijn geweest of met een frequentie zijn voldaan, dat aan [Y] duidelijk moet zijn geweest dat haar vader een andere inkomstenbron moet hebben gehad dan de normale inkomstenbron van het echtpaar [Z] waaronder het inkomen/pensioen van mevrouw [Z], de moeder van [Y]. Van een schuldeiser van [Z] was [Y] niets bekend. Van een benadeling van een schuldeiser evenmin. Voor het aannemen van een verplichting tot het doen van een onderzoek naar de herkomst van de door haar ontvangen gelden is geen grond aanwezig. [Y] wordt verondersteld te goeder trouw te zijn geweest.
4.7. Dat ervan wordt uitgegaan dat [Y] te goeder trouw was, maakt niet dat volgt dat de vernietiging ten opzichte van haar geen werking heeft. Daarvoor moet immers aan een tweede voorwaarde zijn voldaan. De vernietiging ten opzichte van [Y] heeft geen werking ‘voor zover zij aantoont dat zij ten tijde van de verklaring of het instellen van de vordering tot vernietiging niet ten gevolge van de rechtshandeling was gebaat’.
Dit is blijkens de parlementaire geschiedenis het geval indien het verkregene zich op het tijdstip van de verklaring of het beroep op de vernietigbaarheid niet meer in het vermogen van de bevoordeelde bevindt, bijvoorbeeld omdat het is verteerd of verbruikt. [Y] heeft niet aangevoerd wat zij met de ontvangen gelden heeft gedaan. Zij heeft aangevoerd dat zij al haar spaargeld heeft moeten aanspreken om haar ouders financieel bij te staan, nadat zij niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikten na het sluiten van een aflossingsafspraak met [X] in verband met de vordering van [X] op [Z].
Hieruit moet worden afgeleid dat [Y] het van haar vader ontvangen geld ten tijde van de buitengerechtelijke verklaring op 14 oktober 2011, had verbruikt. [X] heeft dit verweer van [Y] weersproken. Omdat [Y] rechtsgevolgen verbonden wenst te zien aan haar stelling ‘dat zij ten tijde van de verklaring of het inroepen van de vernietigbaarheid niet ten gevolge van de rechtshandelingen was gebaat’, rust op haar de bewijslast van haar stelling. De kantonrechter zal haar in de gelegenheid stellen dit bewijs te leveren en zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen. [Y] kan dan aangeven hoe zij dit bewijs wil leveren.
4.8. In afwachting van de bewijslevering zullen verdere beslissingen worden aangehouden.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1. stelt [Y] in de gelegenheid bewijs te leveren van haar stelling dat zij op 14 oktober 2011, het moment waarop de vernietiging van de rechtshandelingen is ingeroepen, niet ten gevolge van de rechtshandelingen was gebaat;
5.2. bepaalt dat [Y] zich op de rolzitting van 6 februari 2013 schriftelijk kan uitlaten over de vraag hoe zij het bewijs wil leveren;
5.3. bepaalt dat, als [Y] bewijs wil leveren door middel van schriftelijke stukken, zij deze stukken op de hiervoor vermelde rolzitting over moet leggen;
5.4. bepaalt dat, als [Y] bewijs door getuigen wil leveren, de naam en woonplaats van de te horen getuigen moeten worden opgeven met de verhinderdata van haarzelf, en haar gemachtigde en de getuigen en zo mogelijk van de tegenpartij, waarna een dag voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
5.5. bepaalt dat, als een getuigenverhoor wordt gehouden, beide partijen daarbij aanwezig moeten zijn om eventueel aansluitend aan het verhoor de zaak te bespreken en om te bekijken of een schikking mogelijk is;
5.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.P.C.J. van Bavel en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2013.