ECLI:NL:RBOVE:2013:2967

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
29 november 2013
Zaaknummer
Awb 13/333
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en toetsingskader bij terugvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de herziening van de kinderopvangtoeslag van eiser over de jaren 2007, 2008 en 2009. Eiser, wonende te Deventer, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, die de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2007 en 2008 op nihil had vastgesteld en het voorschot voor 2009 had herzien naar € 5.510,--. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard voor de jaren 2007 en 2008, omdat de Belastingdienst niet had aangetoond dat de herziening van de definitieve vaststelling in overeenstemming was met het toetsingskader van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst niet aannemelijk had gemaakt dat er feiten of omstandigheden waren die bij de toekenning niet bekend waren en die een herziening rechtvaardigden.

De rechtbank heeft de besluiten van 24 oktober 2012, waarin de kinderopvangtoeslag over 2007 en 2008 op nihil was vastgesteld, herroepen. Voor het jaar 2009 oordeelde de rechtbank dat de herziening van het voorschot op de kinderopvangtoeslag naar € 5.510,-- terecht was, omdat eiser niet had aangetoond dat hij kosten voor de kinderopvang had gemaakt. De rechtbank concludeerde dat er geen recht op kinderopvangtoeslag bestond, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet kinderopvang (Wko) en de Awir. De rechtbank heeft de proceskosten niet toegewezen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

De uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/333

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

[…],

wonende te Deventer, eiser,
en

Belastingdienst/Toeslagen,

gevestigd te Utrecht, verweerder.
13/333
Procesverloop
Bij besluiten van 24 oktober 2012 heeft verweerder de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag van eiser over de jaren 2007 en 2008 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 24 oktober 2012 heeft verweerder het voorschot op de kinderopvangtoeslag van eiser over het jaar 2009 herzien en vastgesteld op € 5.510,--.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 27 december 2012 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 6 juni 2013 behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Hoekman.
De rechtbank heeft bij brief van 11 juli 2013 het onderzoek heropend en verweerder vragen gesteld. Verweerder heeft deze vragen bij brief van 24 juli 2013 beantwoord. Eiser heeft hier bij brief van 30 september 2013 op gereageerd.
Nadat partijen aan de rechtbank toestemming hebben verleend om zonder een nadere zitting uitspraak te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 19 juni 2010 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag van eiser over het jaar 2007 definitief vastgesteld op € 1.376,--.
Bij besluit van 22 juni 2010 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag van eiser over het jaar 2008 definitief vastgesteld op € 9.219,--.
Bij besluit van 14 mei 2010 heeft verweerder het voorschot op de kinderopvangtoeslag van eiser over het jaar 2009 gewijzigd vastgesteld op € 14.500,--.
Bij brieven van 22 oktober 2011 heeft verweerder naar aanleiding van onderzoek van de Fiscale inlichtingen en opsporingsdienst bij het gastouderbureau [gastouderbureau] aan eiser verzoeken om informatie gedaan. Eiser heeft bij brief van 14 november 2011 aan deze verzoeken voldaan.
De van eiser ontvangen informatie heeft geleid tot de besluiten van 24 oktober 2012 waarbij de kinderopvangtoeslag van eiser voor de jaren 2007 en 2008 is herzien en vastgesteld op nihil. Van eiser is over 2007 een bedrag van € 1.376,-- en over 2008 een bedrag van
€ 9.219,-- aan eerder over deze jaren ontvangen toeslag teruggevorderd. Verder is bij besluit van 24 oktober 2012 het voorschot op de kinderopvangtoeslag voor 2009 herzien en nader vastgesteld op € 5.510,--, hetgeen heeft geresulteerd in een terugvordering van € 8.990,--.
2.
In het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaren tegen de herziene berekeningen van zijn kinderopvangtoeslag over de jaren 2007 en 2008 en de herziening van het voorschot over het jaar 2009 kennelijk ongegrond verklaard. Ter toelichting is in het bestreden besluit aangegeven dat de door eiser ingezonden overeenkomst niet aan de voorwaarden voldoet, dat daarom geen sprake is geweest van opvang in de zin van de Wet kinderopvang (Wko) en dat om die reden geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag. Bovendien is met de door eiser ingestuurde bewijsstukken onvoldoende aangetoond dat sprake is geweest van betalingen zoals bedoeld in de Wko. Ook om die reden bestaat er geen recht op kinderopvangtoeslag.
Ten aanzien van de jaren 2007 en 2008
3.
Niet in geschil is dat de aan eiser toegekende kinderopvangtoeslag over 2007 en 2008 met de besluiten van 19 juli 2010 en 22 juni 2010 een definitief karakter heeft gekregen. De mogelijkheden om een definitief toegekende tegemoetkoming te herzien zijn in de artikelen 20 en 21 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) geregeld.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Awir kan de Belastingdienst een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
4.
Verweerder heeft er in het bestreden besluit geen blijk van gegeven dat bij de herziening van een definitieve vaststelling in het nadeel van eiser toepassing is gegeven aan het toetsingskader zoals neergelegd in artikel 21 van de Awir. Eerst in het ter zitting overgelegde verweerschrift heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat aan de herziening artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a en b, ten grondslag is gelegd.
Gelet hierop kan het bestreden besluit niet in stand blijven. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
5.
Door op basis van de door eiser destijds verstrekte gegevens de tegemoetkoming op 19 juni 2010 en 22 juni 2010 definitief vast te stellen, heeft verweerder de mogelijkheid om de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir geregelde herzieningsbevoegdheid uit te oefenen verloren. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt bij de definitieve vaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte te kunnen zijn geweest van het ontbreken van bewijzen van betaling van de eigen bijdrage door eiser.
Evenmin is voldaan aan het bepaalde in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir. Weliswaar staat de Awir er niet aan in de weg dat verweerder, als hij heeft gedaan, na de definitieve vaststelling alsnog om gegevens en inlichtingen vraagt met het oog op eventuele toepassing van artikel 21, maar verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser op het moment van de definitieve vaststelling wist dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend. Er is ook geen grond om te oordelen dat hij dat behoorde te weten. Dat eiser, als gesteld, na de vaststelling desgevraagd niet meer aannemelijk heeft kunnen maken dat hij de eigen bijdrage in de kosten voor kinderopvang heeft voldaan, is hiertoe onvoldoende.
6.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten van 24 oktober 2012, waarin de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag van eiser over 2007 en 2008 is herzien en vastgesteld op nihil, te herroepen.
Ten aanzien van 2009
7.
Bij besluit van 14 mei 2010 heeft verweerder het voorschot op de kinderopvangtoeslag van eiser over het jaar 2009 vastgesteld op € 14.500,--.
Bij besluit van 24 oktober 2012 (kenmerk [kenmerk 3]) heeft verweerder het voorschot herzien en nader vastgesteld op € 5.510,--, hetgeen heeft geresulteerd in een terugvordering van € 8.990,--.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 15 november 2012 tegen onder meer tegen voormeld besluit van 24 oktober 2012 bezwaar heeft gemaakt.
In de eerste alinea van het bestreden besluit van 27 december 2012 heeft verweerder aangegeven dat op 21 november 2012 de bezwaarschriften van eiser tegen de beschikkingen kinderopvangtoeslag over 2007, 2008 en 2009 zijn ontvangen, waarin staat dat eiser géén recht heeft op kinderopvangtoeslag over deze jaren.
De rechtbank stelt vast dat deze overweging in de beslissing op bezwaar in zoverre onjuist is dat het bezwaarschrift van eiser van 15 november 2012 betrekking heeft op het besluit van verweerder van 24 oktober 2012, waarin het voorschot op de kinderopvangtoeslag is herzien en nader is vastgesteld op € 5.510,--.
Verweerder heeft in de brief van 24 juli 2013 ook erkend dat het bezwaar zich tegen deze herziene voorschotbeschikking richt.
Verweerder heeft in voormelde brief verder aangegeven dat tijdens de behandeling van het bezwaar is gebleken dat eiser naast 2007 en 2008 ook voor 2009 in het geheel geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Volgens verweerder is dit ook in het bestreden besluit van 27 december 2012 vermeld en heeft dit bestreden besluit derhalve betrekking op de beschikking waarin het voorschot op nihil is vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat de beschikking waar verweerder op doelt, dus de beschikking waarin het voorschot op de kinderopvangtoeslag voor 2009 op nihil wordt gesteld, eerst op
7 augustus 2013 is geslagen.
De rechtbank zal zich dan ook beperken tot een oordeel over de herziening van het voorschot op de kinderopvangtoeslag tot een bedrag van € 5.510,-- en het als gevolg daarvan door verweerder teruggevorderde bedrag van € 8.990,--. Verweerder heeft in het bestreden besluit van 27 december 2012 weliswaar aangegeven dat eiser ook voor 2009 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag, maar heeft dit eerst geformaliseerd met het besluit van 7 augustus 2013, waartegen eiser rechtsmiddelen heeft kunnen aanwenden.
8.
Ingevolge artikel 5 van de Wko, zoals die wet luidde ten tijde van belang, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, voor zover hier van belang, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (de Regeling), voor zover hier van belang, bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur […], naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
9.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 29 augustus 2012; ECLI:NL:RVS:2012:BX5961) bestaat geen recht op een voorschot kinderopvangtoeslag indien geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko die de basis vormt voor de kinderopvangtoeslag. Dit betekent, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Awir, dat degene die stelt recht te hebben op een voorschot kinderopvangtoeslag dat aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder van een gastouderbureau moet aantonen.
In de door eiser op 14 november 2011 overgelegde overeenkomst ontbreekt de datum van ondertekening, de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur, het aantal uren gastouderopvang per jaar en de duur van de overeenkomst. In de door eiser in de bezwaarfase overgelegde overeenkomsten ontbreken de datum van ondertekening, danwel de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur, de adresgegevens van de kinderen, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar en de duur van de overeenkomst.
Gelet hierop heeft verweerder terecht gesteld dat geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko en heeft verweerder het voorschot op de kinderopvangtoeslag voor 2009 kunnen herzien.
10.
Ten aanzien van het aantonen van de gemaakte kosten voor kinderopvang overweegt de rechtbank dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 22 juni 2011; ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833) uit artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
De rechtbank stelt vast dat eiser in de bezwaarfase een drietal bankafschriften heeft overgelegd, waaruit betalingen van € 1.750,--, € 500,-- en € 1.500,-- aan[derde 1]blijken. Dit betreffen echter betalingen die niet aan gastouder [derde 2]zijn gedaan. Eiser heeft gesteld dat hij contante betalingen aan de gastouder heeft gedaan, doch kan dit niet met kwitanties of bankafschriften aantonen.
Nu eiser niet heeft kunnen aantonen dat hij kosten voor de kinderopvang heeft gemaakt, heeft verweerder ook om deze reden het voorschot op de kinderopvangtoeslag voor 2009 kunnen herzien.
11.
Het beroep, voor zover dat betrekking heeft op de herziening van het voorschot op de kinderopvangtoeslag voor 2009 naar een bedrag van € 5.510,--, is ongegrond.
12.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond, voor zover dit betrekking heeft op de jaren 2007 en 2008;
  • vernietigt in zoverre het bestreden besluit van 27 december 2012;
  • herroept de besluiten van 24 oktober 2012 met de kenmerken [kenmerk 1] en [kenmerk 2];
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
  • gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 42,-- aan hem vergoedt;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, en door deze en H. Blekkenhorst als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk opwww.raadvanstate.nlvoor meer informatie over het indienen van digitaal beroep