In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil over het gezag en de omgangsregeling van de minderjarige [T]. De vader heeft verzocht om hem alleen met het gezag over [T] te belasten, terwijl de grootouders als voogden zijn aangesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen, omdat het in het belang van [T] is dat de voogdij bij de grootouders blijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige situatie, waarin [T] bij de moeder verblijft en de grootouders als voogden optreden, het meest in het belang van het kind is. De vader heeft geen gezag en de rechtbank acht het aannemelijk dat hij, indien hij het gezag zou krijgen, de verblijfplaats van [T] ter discussie zou stellen, wat zou kunnen leiden tot conflicten tussen de ouders.
Daarnaast heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [T]. De regeling is een opbouwregeling die in de eerste maand voorziet in bezoek van de vader aan [T] bij de moeder, met een geleidelijke uitbreiding van de omgang in de daaropvolgende maanden. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de vader werkt aan een goede relatie met de grootouders en dat alle contacten in overleg met de moeder en de hulpverlening plaatsvinden. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.
De uitspraak benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit in de zorg voor [T], en de rol van de grootouders in het waarborgen van een veilige en ondersteunende omgeving voor het kind. De rechtbank heeft de belangen van [T] vooropgesteld en de verzoeken van de vader en grootouders zorgvuldig afgewogen.