ECLI:NL:RBOVE:2014:1057

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
Awb 13/2536
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag persoonsgebonden budget op grond van de AWBZ wegens toepassing WSNP

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Eiser, wonende te Almelo, had een aanvraag ingediend voor een pgb, maar deze werd afgewezen door de Stichting Zorgkantoor Menzis, omdat op eiser de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (WSNP) van toepassing was verklaard. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 4 februari 2014 heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. G.J.W. Pulles, en zijn ouders waren ook aanwezig. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. W.T.J.A. van Aalst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de WSNP op eiser van toepassing is verklaard en dat dit een grond vormt voor de weigering van de pgb-aanvraag. De rechtbank heeft overwogen dat de wetgeving, met name artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, bepaalt dat subsidie kan worden geweigerd indien de aanvrager onder de WSNP valt.

De rechtbank heeft ook gekeken naar de argumenten van eiser, die stelde dat de belangenafweging niet correct was uitgevoerd en dat de pgb-gelden verantwoord besteed konden worden. Echter, de rechtbank oordeelde dat de wet geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval, omdat de WSNP van toepassing is verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de pgb-aanvraag terecht was en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/2536

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

wonende te Almelo, eiser,
gemachtigde: mr. G.J.W. Pulles,
en

Stichting Zorgkantoor Menzis

gevestigd te Enschede, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2013 heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) afgewezen.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 6 november 2013 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van de meervoudig kamer van 4 februari 2014 behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. G.J.W. Pulles. Tevens zijn de ouders van eiser verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.T.J.A. van Aalst.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 12 maart 2013 heeft de rechtbank Almelo de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (WSNP) op eiser van toepassing verklaard.
Eiser heeft medio 2013 een pgb aangevraagd teneinde via zorg van zorgverlener Zekere Basis begeleid te kunnen wonen.
Eiser heeft een CIZ-indicatie voor zorg. Vanaf 1 januari 2014 ontvangt eiser zorg van Zekere Basis op grond van zorg in natura (zin).
Bij besluit van 31 juli 2013 heeft verweerder onder verwijzing naar artikel 4:35, tweede lid, sub b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag van eiser afgewezen op de grond dat ten aanzien van eiser de WSNP van toepassing is verklaard.
Op 22 oktober 2013 heeft eiser de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat een pgb wordt verstrekt. In de uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 november 2013 is dit verzoek afgewezen. Daarbij is overwogen dat de vraag die partijen verdeeld houdt, zijnde de vraag welke weigeringsgronden van toepassing zijn: de weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 2.6.4 van de Regeling subsidies AWBZ (hierna: de Regeling) of die als bedoeld in artikel 4:35 van de Awb, zich niet lenen voor de behandeling in het kader van een voorlopige voorziening.
2.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit aanvankelijk op het standpunt dat op grond van artikel 4:35, tweede lid, sub b, van de Awb subsidie geweigerd kan worden en dat op grond van artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder h, van de Regeling een pgb geweigerd dient te worden. Vervolgens geeft verweerder aan dat, nu de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de dwingendrechtelijke bepalingen van de Regeling in strijd acht met de discretionaire bevoegdheid van artikel 4:35 van de Awb, deze bepalingen verbindende kracht missen. Hierna stelt verweerder zich op het standpunt dat op grond van artikel 3:4 van de Awb een belangafweging heeft plaatsgevonden, waarbij de belangen van eiser dienen te wijken voor de belangen van het zorgkantoor, zijnde het maatschappelijk belang dat op een verantwoorde en doelmatige wijze wordt omgegaan met maatschappelijke middelen. Deze waarborg is er niet bij eiser, omdat hij in de WSNP zit en het al dan niet slagen daarvan pas kan worden beoordeeld als de rechter de schuldsanering ten einde heeft verklaard. Bovendien bestaat voor eiser de mogelijkheid om via zorg in natura (zin) in zijn zorgbehoefte te voorzien.
3.
In beroep voert eiser het volgende aan. Ten eerste verwijst eiser naar het gestelde in het bezwaar- en verzoekschrift, waarin - kort samengevat - is gesteld dat artikel 4:35 van de Awb van toepassing is en niet artikel 2.6.4 van de Regeling, omdat de Awb van hogere orde is dan de regeling
.Ten tweede stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder een onjuiste belangenafweging heeft verricht. Het gaat niet om het slagen van de schuldsanering, maar om de doelmatige en verantwoorde besteding van het pgb. Dat doel wordt bereikt door de bewindvoering, aangezien bewerkstelligd is dat de pgb-gelden niet in de schuldsanering vallen doch louter en alleen aan zorg besteed kunnen worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat op eiser ten tijde van geding de WSNP van toepassing is verklaard.
4.2.
In geschil is of verweerder op goede gronden heeft geweigerd aan eiser een pgb te verstrekken.
4.2.
Artikel 4:35, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
4.3.
Ingevolge artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder h, van de Regeling weigert het zorgkantoor verlening van een netto persoonsgebonden budget indien ten aanzien van de verzekerde of, indien de verzekerde jonger is dan 18 jaar, ten aanzien van één van diens ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
4.4.
De CRvB heeft in de uitspraak van 15 januari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:119) overwogen dat in de memorie van toelichting bij artikel 4:35 van de Awb (Kamerstukken II 1993-1994, 23700, nr. 3, blz. 58) is vermeld:

In welke gevallen een subsidie geweigerd kan worden, wordt in het algemeen bepaald door de concrete subsidieregeling. De weigeringsgronden hangen immers nauw samen met aard en doel van de betreffende subsidie. Aan een beperkt aantal weigeringsgronden bestaat echter bij vrijwel iedere subsidie behoefte. Uit oogpunt van harmonisatie van wetgeving is het gewenst, deze gronden in de Algemene wet bestuursrecht neer te leggen. (…)
De in deze bepaling (artikel 4:35 Awb) neergelegde weigeringsgronden zijn aanvullend: zij gelden naast de eventueel in de concrete subsidieregeling neergelegde weigeringsgronden. Dit is in de aanhef van zowel het eerste als het tweede lid tot uitdrukking gebracht door de woorden “in ieder geval”.
Hieruit volgt dat de in artikel 4:35 van de Awb opgenomen weigeringsgronden aanvullend zijn bedoeld en dat daarvan in bijzondere (subsidie)regelingen, zoals de Regeling, mag worden afgeweken. Van artikel 4:35 Awb mag ook worden afgeweken door in de concrete subsidieregeling te bepalen dat een aangevraagde subsidie moet worden geweigerd indien een weigeringsgrond van toepassing is. Met betrekking tot de Regeling wordt daarvoor steun gevonden in de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 30 november 2010. Daarin heeft deze de per 1 januari 2011 ingevoerde wijzigingen in de Regeling toegelicht. Zorgkantoren moeten volgens die wijzigingen een pgb ook weigeren als de aanvrager failliet is verklaard, surseance van betaling is verleend of de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard. De staatssecretaris achtte het met het oog op de financiële houdbaarheid van de zorguitgaven en de explosieve groei van het aantal budgethouders niet wenselijk om een pgb te verstrekken aan personen waarbij op basis van individuele omstandigheden al op voorhand duidelijk is dat het pgb daar niet in goede handen is, bijvoorbeeld omdat ze de verantwoordelijkheden die samenhangen met het hebben van een pgb niet aankunnen.
4.5.
Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 4.4. is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder de verstrekking van een pgb aan eiser terecht heeft geweigerd, nu op hem de WSNP van toepassing is verklaard. In dat geval bestaat ingevolge het bepaalde in artikel 2.6.4, tweede lid, aanhef en onder h, van de Regeling geen ruimte voor een belangen-afweging. De eerste en tweede beroepsgrond slagen derhalve niet.
4.6.
De - ter zitting - aangevoerde gronden dat de onder rechtsoverweging 4.4. genoemde uitspraak niet volledig is vanwege strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de zorgplicht en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) slagen evenmin. Daartoe overweegt de rechtbank dat van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet is gebleken. Evenmin is sprake van strijd met de in de AWBZ dan wel de artikel 8 van het EVRM vervatte zorgplicht. Daartoe overweegt de rechtbank dat onvoldoende is gebleken dat voor eiser geen zorg in de door hem gewenste vorm van wonen onder begeleiding mogelijk is door middel van zin. Weliswaar hebben RIBW & Samenleving en het Leger des Heils aangegeven zij geen passende zorg aan eiser kunnen bieden, maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit ook geldt voor de door R95 Zorg en Stichting Woongeleiding Jong Volwassenen aangeboden zorg. Dat eiser in de zomer van 2013 herhaaldelijk contact met laatstgenoemde zorgverleners heeft gehad, blijkt niet uit de gedingstukken. Ook de argumenten dat er een wachtlijst bestaat voor deze zorgverleners en/of dat eiser niet aan de criteria voldoet, zijn onvoldoende onderbouwd door eiser. Derhalve staat onvoldoende vast dat de door eiser gewenste zorg niet (door middel van zin) geboden en gerealiseerd kan worden. Daarbij merkt de rechtbank op dat het aanbod van verweerder om via andere zorgverleners dan Zekere Basis, RIBW & Samenleving en het Leger des Heils zorg in de vorm van wonen met begeleiding te bewerkstelligen blijkens het verhandelde ter zitting nog steeds geldt.
5.
Het beroep is daarom ongegrond.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, en door mr. W.F. Bijloo en
mr. S.H. Peper, leden, in aanwezigheid van mr. D.H. Harbers, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.