In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, gevestigd te Genemuiden, en de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW), gevestigd te Zoetermeer. De zaak betreft de intrekking van de erkenning van verzoeker voor het uitvoeren van APK-keuringen voor voertuigen tot en met 3.500 kg. De RDW had op 3 september 2013 besloten om de erkenning van verzoeker voor negen weken in te trekken, na een steekproefherkeuring waaruit bleek dat de roetmeter defect was en de keurmeester geen roetmeting had uitgevoerd. Het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit werd ongegrond verklaard op 22 november 2013, waarna verzoeker beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 14 januari 2014 werd het verzoek behandeld. Verzoeker stelde dat de apparatuur deugdelijk was en dat de RDW ten onrechte de verklaring van de keurmeester had aangenomen als een verklaring van verzoeker zelf. De voorzieningenrechter oordeelde dat de RDW voldoende had gemotiveerd waarom de sanctie was opgelegd en dat verzoeker niet benadeeld was in de bezwaarschriftprocedure. De voorzieningenrechter concludeerde dat de RDW ten onrechte had gesteld dat een roetmeting had moeten plaatsvinden, aangezien de keurmeester een EOBD-test had uitgevoerd, die voldeed aan de eisen.
De voorzieningenrechter vernietigde het besluit van de RDW tot intrekking van de erkenning, oordeelde dat het beroep gegrond was en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd de RDW veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die tot op heden zijn begroot op € 974,00, en moest de RDW het griffierecht van € 318,00 vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open voor belanghebbenden.