ECLI:NL:RBOVE:2014:1461

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
ak_13_2823
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning APK-keuringen voor voertuigen tot en met 3.500 kg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, gevestigd te Genemuiden, en de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW), gevestigd te Zoetermeer. De zaak betreft de intrekking van de erkenning van verzoeker voor het uitvoeren van APK-keuringen voor voertuigen tot en met 3.500 kg. De RDW had op 3 september 2013 besloten om de erkenning van verzoeker voor negen weken in te trekken, na een steekproefherkeuring waaruit bleek dat de roetmeter defect was en de keurmeester geen roetmeting had uitgevoerd. Het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit werd ongegrond verklaard op 22 november 2013, waarna verzoeker beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 14 januari 2014 werd het verzoek behandeld. Verzoeker stelde dat de apparatuur deugdelijk was en dat de RDW ten onrechte de verklaring van de keurmeester had aangenomen als een verklaring van verzoeker zelf. De voorzieningenrechter oordeelde dat de RDW voldoende had gemotiveerd waarom de sanctie was opgelegd en dat verzoeker niet benadeeld was in de bezwaarschriftprocedure. De voorzieningenrechter concludeerde dat de RDW ten onrechte had gesteld dat een roetmeting had moeten plaatsvinden, aangezien de keurmeester een EOBD-test had uitgevoerd, die voldeed aan de eisen.

De voorzieningenrechter vernietigde het besluit van de RDW tot intrekking van de erkenning, oordeelde dat het beroep gegrond was en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd de RDW veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die tot op heden zijn begroot op € 974,00, en moest de RDW het griffierecht van € 318,00 vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open voor belanghebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/2823 en Awb 13/2799

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam],

gevestigd te Genemuiden, verzoeker,
gemachtigde: J. Bulder,
en

de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW),

gevestigd te Zoetermeer, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2013 heeft verweerder de erkenning van verzoeker voor het uitvoeren van APK-keuringen ter zake van de categorie voertuigen tot en met 3.500 kg per 10 september 2013 voor negen weken ingetrokken.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 november 2013 ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft daartegen beroep ingesteld.
Op 16 december 2013 heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit in afwachting van de uitspraak van de rechtbank in de beroepszaak.
Verweerder heeft de aan verzoeker opgelegde sanctie geschorst tot het moment waarop de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het verzoek is ter zitting van 14 januari 2014 behandeld. Verzoeker is verschenen, vertegenwoordigd door [naam], bijgestaan door de gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door I.J. Brouwer.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is verweerder in de gelegenheid gesteld een nadere reactie in te brengen. Verweerder heeft hieraan op 23 januari 2014 gevolg gegeven. Verzoeker heeft hierop bij brief van 10 februari 2014 gereageerd.
Vervolgens hebben partijen de voorzieningenrechter toestemming verleend om uitspraak te doen zonder een nadere zitting .

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de feiten en omstandigheden in de hoofdzaak geen nader onderzoek vergen. Van de in artikel 8:86 van de Awb genoemde bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
2.
Bij de beoordeling van het verzoek gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij (onherroepelijk) besluit van 24 augustus 2011 heeft verweerder de erkenning van verzoeker voor het uitvoeren van APK-keuringen voor de categorie voertuigen tot en met 3.500 kg met ingang van 1 september 2011 voor zes weken ingetrokken.
Op 31 juli 2013 is door een bedrijfsinspecteur van verweerder bij verzoeker een steekproefherkeuring van het voertuig met kenteken [kenteken] uitgevoerd. Tijdens deze steekproefcontrole is geconstateerd dat de roetmeter defect was en de keurmeester geen roetmeting heeft uitgevoerd. Verweerder heeft dit laatste aangemerkt als het uitvoeren van een onvolledige keuring.
Naar aanleiding van het geconstateerde tijdens de steekproefherkeuring heeft op 2 augustus 2013 een hoorzitting plaatsgevonden. Verzoeker is vertegenwoordigd door de keurmeester, [naam]. De keurmeester heeft tijdens de hoorzitting aangegeven dat hij op 29 juli 2013 voor het voertuig een test van het Emissiegerelateerd diagnostisch boordsysteem (EOBD) heeft uitgevoerd en dat deze test akkoord was. Een roetmeting is door hem niet uitgevoerd.
Verweerder heeft, gelet op het feit dat er in de afgelopen 30 maanden eerder een overtreding behorend tot categorie I is geconstateerd en het feit dat het niet volledig uitvoeren van de APK-keuring een overtreding is behorend tot categorie III als bedoeld in de “Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW” (hierna: de Toezichtbeleidsbrief), de erkenning van verzoeker voor het uitvoeren van APK-keuringen voor de categorie voertuigen tot en met 3.500 kg voor de duur van negen weken ingetrokken.
3.
In het verzoekschrift heeft verzoeker aangevoerd dat wel degelijk deugdelijke apparatuur
wordt gebruikt voor het uitvoeren van APK-keuringen en dat verweerder de verklaring van een werknemer tijdens de hoorzitting (de keurmeester) ten onrechte heeft aangenomen als een verklaring van verzoeker zelf, ondanks dat verzoeker heeft gesteld en bewezen dat de werknemer hiertoe niet gemachtigd was.
In het beroepschrift in de hoofdzaak heeft verzoeker aangevoerd dat pas in het besluit op bezwaar van 22 november 2013 duidelijk geformuleerd is waarom de sanctie is opgelegd. In het besluit van 3 september 2013 is slechts verwezen naar wetsartikelen en was voor verzoeker niet duidelijk wat de motivering was om een sanctie op te leggen. Verzoeker is van mening dat hij om die reden in de bezwaarschriftprocedure is benadeeld doordat hij niet direct een beroep op de redelijkheid en billijkheid heeft kunnen doen, nu het besluit van3 september 2013 niet voldoet aan de motiveringsplicht en om die reden dient te worden vernietigd.
4.
De voorzieningenrechter kan verzoeker niet volgen in zijn standpunt dat hem ten tijde
van de afgifte van het besluit van 3 september 2013 niet duidelijk is geweest wat hem verweten werd. In dit besluit is het volgende opgenomen:
“Vastgesteld is dat de roetmeter defect was en de keurmeester geen roetmeting heeft uitgevoerd, dit wordt aangemerkt als het uitvoeren van een onvolledige keuring.”
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het besluit van 3 september 2013 duidelijk naar voren komt dat verzoeker verweten wordt dat een onvolledige keuring is uitgevoerd.
Reeds op grond hiervan is geen sprake van een ongemotiveerd besluit, nog afgezien van het feit dat in de bezwaarfase (eventuele) gebreken kunnen worden hersteld. De voorzieningenrechter ziet dan ook niet in dat verzoeker in de bezwaarschriftprocedure is benadeeld.
5.
Ten aanzien van de stelling dat de keurmeester niet gemachtigd was om een verklaring af
te geven, overweegt de voorzieningenrechter dat de keurmeester tijdens de hoorzitting expliciet is gevraagd of hij gemachtigd was namens verzoeker op te treden en dat deze vraag door hem bevestigend is beantwoord. Daarnaast weegt de voorzieningenrechter mee dat de hoorzitting twee dagen na de steekproefherkeuring heeft plaatsgevonden. Verzoeker had er in die tijd voor kunnen zorgen dat een naar zijn mening daartoe wel bevoegde vertegenwoordiger aanwezig was. Voorts is door verzoeker gesteld noch gebleken dat door de keurmeester een onjuiste verklaring is afgelegd, waardoor verzoeker zou zijn benadeeld. Ook in zoverre is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan het bestreden besluit geen gebrek kleeft.
6.
Voor de stelling van verzoeker dat de roetmeter op onverklaarbare wijze haperde, terwijl
deze op 25 april 2013 nog gecontroleerd is, volstaat de voorzieningenrechter met een verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 21 juli 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD8866, waaruit – kort samengevat – blijkt dat verzoeker heeft in te staan voor op elk moment deugdelijk functionerende apparatuur
7.
Derhalve resteert de vraag of er tijdens de APK-keuring een roetmeting heeft
moeten plaatsvinden. Verzoeker heeft aangevoerd dat de keurmeester, zoals hij tijdens de hoorzitting heeft verklaard, op 29 juli 2013 een EOBD test heeft uitgevoerd en daarmee heeft mogen volstaan.erweerder is van mening dat de keurmeester niet met een EOBD test heeft mogen volstaan, nu het gaat om een bedrijfswagen die voor 1 januari 2006 in gebruik is genomen. Verweerder heeft hiervoor tijdens de behandeling ter zitting verwezen naar het bepaalde in artikel 5.3.11 van de Regeling Voertuigen.
Artikel 5.3.11, achtste lid, van de Regeling Voertuigen (hierna: de Regeling) bepaalt dat de uitlaatgassen van bedrijfsauto’s met een verbrandingsmotor met compressie ontsteking die in gebruik zijn genomen na 31 december 1979 niet meer dan de aangegeven hoeveelheid roet mogen bevatten, waarbij de eventueel aangewezen bijzondere meetvoorschriften in acht worden genomen. Het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 44 en 45, is hierbij van toepassing.
De artikelen 44 en 45 van bijlage VIII omvatten bepalingen omtrent eisen die aan een roetmeting worden gesteld en de wijze waarop een roetmeting moet worden uitgevoerd.
Artikel 5.3.11, tiende lid, van de Regeling luidt:
“Indien bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3.500kg, die in gebruik zijn genomen na 31 december 2005, met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking welke uitsluitend wordt gevoed door benzine, dan wel met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking, zijn voorzien van een emissiegerelateerd diagnostisch boordsysteem moet dit systeem zijn voorzien van een goed functionerende waarschuwingsinrichting, en mag het systeem geen emissiegerelateerde fouten bevatten. Hierbij is het bepaalde in de artikelen 45a tot en met 45d van bijlage VIII van toepassing.”
De artikelen 45a tot en met 45d van bijlage VIII omvatten bepalingen omtrent het EOBD.
Artikel 45a van bijlage VIII luidt:
“Deze paragraaf is van toepassing voor zover communicatie tussen het uitleesapparaat en het voertuig mogelijk is.”
Artikel 45d, eerste lid, van bijlage VIII luidt:
“Indien wordt voldaan aan artikel 45b en 45c hoeft de meting als bedoeld in de artikelen 39 tot en met 43 dan wel de meting als bedoeld in de artikelen 44 en 45 van deze bijlage niet te worden uitgevoerd.”
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is uit artikel 5.3.11, tiende lid, van de Regeling slechts af te leiden dat dit artikel eisen stelt aan het EOBD indien voertuigen, die in gebruik zijn genomen na 31 december 2005, daarvan zijn voorzien. Uit dit artikel volgt niet dat met betrekking tot een voertuig dat voor die datum in het verkeer is toegelaten en voorzien is van een EOBD dat aan de gestelde eisen voldoet, bij de APK niet zou kunnen worden volstaan met een EOBD test. Dit volgt evenmin uit de artikelen 45a tot en met 45d van bijlage VIII, waarnaar in artikel 5.3.11, tiende lid, van de Regeling wordt verwezen. Uit artikel 45d, eerste lid, van bijlage VIII volgt daarentegen dat een roetmeting niet hoeft te worden uitgevoerd, als een EOBD test conform de artikelen 45a tot en met 45d van bijlage VIII is uitgevoerd. Voor het oordeel dat artikel 45d van bijlage VIII alleen zou gelden voor voertuigen die na 31 december 2005 in het verkeer zijn toegelaten, ziet de voorzieningenrechter in de tekst van dit artikel geen aanknopingspunten. De voorzieningenrechter wijst voorts op de toelichting bij de Regeling tot wijziging van de Regeling voertuigen, in werking getreden per 1 april 2012, waarbij artikel 5.3.11, tiende lid, aan de Regeling en de artikelen 45a tot en met 45d aan bijlage VIII zijn toegevoegd. Uit deze toelichting blijkt dat beoogd is dat het uitlezen van het EOBD in de plaats komt van de uitlaatgasmeting bij de APK. Uit de toelichting blijkt niet dat het uitlezen van het EOBD uitsluitend plaats zou mogen vinden bij de APK van voertuigen die na 31 december 2005 in het verkeer zijn toegelaten en evenmin dat een EOBD test niet geschikt zou zijn voor voertuigen die voor die datum in het verkeer zijn toegelaten en die (reeds) voldoen aan de eisen voor een EOBD test.
De strikte stelling van verweerder dat in de onderhavige keuring een meting met een roetmeter had moeten plaatsvinden, om de enkele reden dat de bedrijfsauto vóór 1 januari 2006 in gebruik is genomen, kan de voorzieningenrechter dan ook niet volgen. Niet ter discussie staat dat communicatie tussen het uitleesapparaat, zoals bedoeld in artikel 45a van Bijlage VIII, bij deze keuring mogelijk was, omdat deze auto al voorzien was van het EOBD.
De voorzieningenrechter heeft evenmin aanknopingspunten kunnen vinden voor de eerst ter zitting geponeerde – en overigens niet nader onderbouwde – stelling van verweerder, dat voor bedrijfsauto’s met een grijskenteken altijd een roetmeting dient plaats te vinden, ongeacht de datum waarop het voertuig voor het eerst in gebruik is genomen. Deze stelling acht de voorzieningenrechter dan ook onvoldoende gemotiveerd.
Nu ten tijde van de APK-keuring van onderhavig voertuig een EOBD-test is uitgevoerd met goed resultaat, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gesproken worden van een onvolledige keuring en bestond er geen aanleiding om verzoeker een sanctie op te leggen.
Het besluit tot intrekking van de erkenning voor het uitvoeren van APK-keuringen voor de duur van negen weken kan dan ook niet in stand blijven.
8.
Het beroep tegen dit besluit is gegrond, met vernietiging van dit besluit.
9.
Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen.
10.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen inde proceskosten. Deze zijn tot op heden begroot op € 974,00 (1 punt voor het beroepschrift + 1 punt verschijnen ter zitting x wegingsfactor 1 x € 487,00 per punt). Tevens dient verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 318,00 te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten, tot op heden begroot op € 974,00;
  • gelast dat verweerder aan verzoeker het griffierecht ad € 318,00 vergoedt;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzieningenrechter, en door hem en Y. van der Zaan-vanArnhem als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open voor zover is beslist op het beroep. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep