ECLI:NL:RBOVE:2014:1831

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
Awb 13/2931
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van verbeurde dwangsom in het kader van omgevingsvergunningen

In deze zaak gaat het om de invordering van een verbeurde dwangsom van € 25.000,00 door de gemeente Deventer. Eisers, beiden wonende te Schalkhaar, hadden een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een tuinhuis, maar deze vergunning was eerder herroepen. De rechtbank Overijssel heeft op 3 april 2014 uitspraak gedaan in deze zaak. De gemeente had op 14 augustus 2013 besloten tot invordering van de dwangsom, omdat eisers niet voldaan hadden aan de opgelegde last om het tuinhuis vóór 1 juli 2013 te verwijderen. Eisers stelden dat het gebruik van het tuinhuis als kookstudio al voor deze datum was gestaakt en dat de aanwezigheid van de kookinrichting en toilet niet als bewijs van verboden gebruik kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat de last betrekking had op het geheel verwijderen van het gebouw en dat de dwangsom verbeurd was, omdat het tuinhuis niet was verwijderd tijdens de inspectie op 5 juli 2013. De rechtbank concludeerde dat de gemeente op juiste gronden tot invordering was overgegaan en verklaarde het beroep van eisers ongegrond. De rechtbank wees ook op het belang van handhaving en de noodzaak om verbeurde dwangsommen te innen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De aangevoerde omstandigheden door eisers werden niet als bijzonder genoeg beschouwd om van invordering af te zien.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/2931

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser I] en

[eiser II],
beiden wonende te Schalkhaar, eisers,
gemachtigde: mr. A.J. Poelman,
en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer,

verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2013 heeft verweerder besloten tot invordering van een door eisers verbeurde dwangsom van € 25.000,00.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 27 november 2013 ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 25 februari 2014 behandeld. [eiser II]is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.B. Steenbruggen.

Overwegingen

1.
Bij besluit van 18 februari 2011 heeft verweerder aan eisers een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een tuinhuis op het perceel [adres] te Schalkhaar, kadastraal bekend gemeente Diepenveen, [sectie] waarbij tevens vergunning is verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan Kom Schalkhaar 2005 oprichten van een tuinhuis met een grootte van 48 m² in plaats van de volgens dit bestemmingsplan toegestane 40 m². Naar aanleiding van een tegen de verleende vergunning gemaakt bezwaar heeft verweerder bij besluit van 6 december 2011 het besluit van
18 februari 2011 herroepen en de gevraagde vergunning alsnog geweigerd.
Het door eisers tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 28 augustus 2012 door de rechtbank Zwolle-Lelystad ongegrond verklaard. Eisers hebben geen hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 14 oktober 2011 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning ten behoeve van het gebruik van het tuinhuis als kookstudio geweigerd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 juni 2012 ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit geen beroep ingesteld.
Bij besluit van 5 maart 2013 heeft verweerder eisers onder oplegging van een dwangsom van
€ 25.000,00 ineens gelast zo spoedig mogelijk maar uiterlijk vóór 1 juli 2013, het gebouw waarin de kookstudio is gevestigd aan de [adres]te Schalkhaar geheel te verwijderen en verwijderd te houden.
Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
Op 3 juni 2013 hebben eisers wederom een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een tuinhuis met een oppervlakte van 48 m².
Op 5 juli 2013 is een inspectie uitgevoerd op het perceel van eisers, waarbij is geconstateerd dat het tuinhuis niet verwijderd is en de keuken en het toilet in het tuinhuis nog steeds aanwezig zijn. Van deze inspectie is een proces-verbaal opgemaakt.
Naar aanleiding daarvan heeft verweerder vastgesteld dat eisers op 1 juli 2013 van rechtswege de dwangsom van € 25.000,00 hebben verbeurd en bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 14 augustus 2013 heeft verweerder besloten tot invordering van de dwangsom over te gaan.
Op 11 september 2013 heeft verweerder eisers een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een tuinhuis. Het daartegen door omwonenden gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 januari 2014 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank stelt voorop dat slechts de vraag in geding is of verweerder tot invordering van de opgelegde dwangsom van € 25.000,00 heeft kunnen overgaan.
Hiervoor is van belang het antwoord op de vraag of eisers de hen opgelegde dwangsom verbeurd hebben of dat zij binnen de daartoe gestelde begunstigingstermijn aan de opgelegde last hebben voldaan.
Eisers zijn van mening dat verweerder er in het bestreden besluit aan voorbij gaat dat niet het gebouw zelf maar het gebruik daarvan onderwerp was van de last en dat dit gebruik al voor
1 juli 2013 gestaakt was. Ten onrechte beschouwt verweerder de enkele aanwezigheid van de kookinrichting en toilet als bewijs van verboden gebruik. Er is niet vastgesteld dat er ook sprake was van verboden gebruik in de zin van activiteiten als bijvoorbeeld kooklessen.
Daarnaast was er ten tijde van de inspectie al een nieuwe vergunningaanvraag ingediend en bestond er derhalve reëel uitzicht op legalisatie.
De rechtbank kan eisers niet volgen in hun standpunt dat de last uitsluitend betrekking heeft op het gebruik van het tuinhuis als kookstudio. In het besluit van 5 maart 2013 is expliciet aangegeven dat het gebouw, zonder dat zij beschikten over een omgevingsvergunning, toch gerealiseerd is. Van zicht op legalisatie is geen sprake omdat het besluit van 6 december 2011, waarbij de benodigde omgevingsvergunning alsnog is geweigerd, onherroepelijk is.
De in het besluit van 5 maart 2013 neergelegde last ziet dan ook op het geheel verwijderen en verwijderd houden van het gebouw vóór 1 juli 2013.
3.
Vaststaat dat tijdens de inspectie op 5 juli 2013 geconstateerd is dat het gebouw niet verwijderd was. Reeds op grond hiervan is de opgelegde dwangsom verbeurd.
Dat op 11 september 2013 alsnog een omgevingsvergunning is verleend maakt dit niet anders. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft aangegeven was eerst na het verwijderen van de keuken en toilet in augustus 2013 sprake van een bijgebouw als bedoeld in de planvoorschriften van het bestemmingsplan Kom Schalkhaar 2005.
Ingevolge jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), zie onder meer ECLI:NL:RVS:2013:BY8501 en ECLI:NL:RVS:2013:BZ7663, dient bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr.3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dat verbeurde dwangsommen dus worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
4.
Eisers hebben als bijzondere omstandigheden om af te zien van invordering van de dwangsom aangevoerd dat de last niet te maken had met het bijgebouw, maar met het gebruik van het bijgebouw. Het was eisers niet duidelijk dat ook het gebouw zelf weg zou moeten. Daarnaast is aangevoerd dat op 7 maart 2013, in een gesprek met wethouder Swart, aangegeven is dat er geen probleem zou zijn als de buren geen bezwaar zouden hebben tegen de kookstudio. De kookactiviteiten zijn echter al sinds 15 juni 2012 gestaakt. Het gebouw is inmiddels ook vergund. Verweerder heeft de vrijheid om lankmoedig te zijn, te meer nu het tuinhuis aanvankelijk ook gewoon vergund was, aldus eisers.
De rechtbank kan deze aangevoerde argumenten niet aanmerken als bijzondere omstandigheden om van invordering af te zien. De rechtbank wijst er in dit kader op dat de op 18 februari 2011 verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van het tuinhuis bij besluit van 6 december 2011 is herroepen en alsnog is geweigerd. Dit besluit is door de rechtbank in stand gelaten, en daartegen is door eisers geen hoger beroep ingesteld.
Vervolgens hebben eisers afgezien van het instellen van bezwaar en/of beroep tegen de hiervoor omschreven besluiten van 25 juni 2012 en 5 maart 2013.
Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen ziet de last onder dwangsom, zoals omschreven in het besluit van 5 maart 2013, op het geheel verwijderen en verwijderd houden van het gebouw vóór 1 juli 2013. Dat na deze datum alsnog een omgevingsvergunning is verleend maakt dit niet anders.
5.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op juiste gronden tot invordering van de aan eisers opgelegde dwangsom van € 25.000,00 is overgegaan.
6.
Het beroep is ongegrond.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, en door haar en Y. van der Zaan-van Arnhem als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk opwww.raadvanstate.nlvoor meer informatie over het indienen van digitaal beroep