In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn kinderen. De vader, die in detentie verblijft, heeft verzocht om eenmaal per maand omgang met zijn kinderen, die bij de moeder wonen. De moeder heeft dit verzoek afgewezen en verzocht om het recht op omgang van de vader te ontzeggen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen in het verleden zijn blootgesteld aan ernstige geweldsincidenten, waaronder een poging tot moord door de vader op de moeder, wat heeft geleid tot een diepgeworteld wantrouwen en angst bij de kinderen ten opzichte van hun vader.
De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om onderzoek te doen naar de omgangsregeling. De Raad heeft geadviseerd om het verzoek van de vader af te wijzen, omdat omgang met de vader ernstige nadelen zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. De vader is eerder veroordeeld tot negen jaar gevangenisstraf met TBS voor zijn daden, en er zijn zorgen over zijn geschiktheid om een positieve rol in het leven van de kinderen te vervullen.
Na zorgvuldige overweging van de feiten en de standpunten van beide partijen, heeft de kinderrechter geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is om de omgangsregeling af te wijzen. De rechter heeft geconcludeerd dat de vader niet in staat is om de negatieve gevolgen van zijn verleden voor de kinderen te begrijpen en dat er geen basis is voor een veilige omgang. De kinderrechter heeft het verzoek van de vader afgewezen en hem het recht op omgang met de kinderen ontzegd, evenals het verzoek om een informatieregeling. Deze beslissing is genomen met het oog op de veiligheid en het welzijn van de kinderen, die momenteel een stabiele en veilige omgeving nodig hebben.