In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 augustus 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die was verleend voor de uitbreiding van een melkveehouderij. De eiser, die een camping exploiteert tegenover de inrichting van de belanghebbende, stelde dat de vergunning niet had mogen worden verleend vanwege de negatieve impact op de recreatie en de omgeving. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder, de belanghebbende, voldoende rekening had gehouden met de ruimtelijke belangen en dat de vergunning in overeenstemming was met de geldende bestemmingsplannen. De rechtbank concludeerde dat de ruimtelijke belangen al eerder waren afgewogen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan en dat de eiser hiertegen niet had opgekomen. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over brandveiligheid, ammoniakemissie, geurbelasting en geluidsoverlast beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder voldeed aan de relevante wet- en regelgeving en dat de opgelegde voorschriften voldoende bescherming boden tegen mogelijke overlast. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de verlening van omgevingsvergunningen en de rol van bestemmingsplannen in dit proces.