ECLI:NL:RBOVE:2014:5589

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
20 oktober 2014
Zaaknummer
AWB 14/1472
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het bouwen van een blokhut op recreatieperceel

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen V.o.f. Omni Mobilae en het college van burgemeester en wethouders van Raalte. Eiseres, V.o.f. Omni Mobilae, had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een blokhut op haar perceel aan de Raarhoeksweg 63a in Raalte, bedoeld voor buitensportactiviteiten, waaronder paintball. De aanvraag werd op 15 januari 2014 door verweerder afgewezen, omdat de bouw van de blokhut niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan. Eiseres ging in bezwaar, maar dit werd op 13 mei 2014 ongegrond verklaard. Eiseres stelde beroep in tegen dit besluit.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de aangevraagde blokhut niet voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan, dat alleen bouwwerken zonder gebouwen toestond op de betreffende gronden. De rechtbank concludeerde dat de blokhut niet als bijbehorend bouwwerk kon worden aangemerkt, omdat deze niet voldeed aan de criteria van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat hij niet bevoegd was om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Eiseres had ook geen recht op een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag, omdat de reguliere voorbereidingsprocedure niet van toepassing was. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/1472

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

V.o.f. Omni Mobilae,

gevestigd te Raalte, eiseres,
en

het college van burgemeester en wethouders van Raalte,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2014 heeft verweerder geweigerd om aan eiseres een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een blokhut op het perceel aan de Raarhoeksweg 63a in Raalte.
Bij besluit van 13 mei 2014 heeft verweerder het hiertegen door eiseres ingediende bezwaar ongegrond verklaard, het besluit van 15 januari 2014 ingetrokken en aangekondigd een nieuwe beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning voor te bereiden met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2014. Namens eiseres zijn verschenen [naam 1] en [naam 2], bijgestaan door [naam 3].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 4].
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is gevestigd op het perceel aan de Raarhoeksweg 63a in Raalte en biedt op dat perceel onder meer allerlei buitensportactiviteiten aan. Op 4 september 2013 heeft eiseres bij verweerder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een blokhut op haar perceel. Deze blokhut is bedoeld om te worden gebruikt bij verschillende groepsactiviteiten, maar met name als paintballonderkomen. Het gebouw dient ter vervanging van het bestaande paintballonderkomen op een ander deel van het perceel van eiseres. De aangevraagde blokhut heeft een oppervlakte van ongeveer 40 m² en een hoogte van 4,4 meter. Met inbegrip van de luifel heeft het gebouw een oppervlakte van ongeveer
59 m². Het nieuwe paintballonderkomen is inmiddels op de aangevraagde locatie gerealiseerd.
2. Bij het besluit van 15 januari 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat de blokhut op grond van de bestemming, die het betreffende gedeelte van het perceel van eiseres heeft, niet is toegestaan. Daarnaast heeft verweerder in dit besluit geweigerd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) mee te werken aan het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet.
3. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. In dit besluit heeft verweerder echter tevens overwogen dat uit artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo volgt dat bij het nemen van het besluit op de aanvraag van eiseres de uitgebreide voorbereidingsprocedure had moeten worden toegepast. Om deze reden heeft verweerder in het thans bestreden besluit het besluit van 15 januari 2014 ingetrokken en aangekondigd een nieuwe beslissing op de aanvraag van eiseres voor te bereiden met toepassing van
afdeling 3.4 van de Awb.
4. Eiseres is van mening dat de gevraagde omgevingsvergunning op grond van artikel 4, eerste lid, onder b, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo had kunnen worden verleend. Op een besluit om met laatstgenoemd artikelonderdeel een omgevingsvergunning wel of niet te verlenen is de reguliere voorbereidingsprocedure uit paragraaf 3.2 van de Wabo van toepassing. Om deze reden had verweerder volgens eiseres binnen acht weken na de datum van ontvangst op haar aanvraag moeten beslissen. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, is de gevraagde omgevingsvergunning volgens eiseres op 10 december 2013 van rechtswege aan haar verleend. Hierbij heeft eiseres er op gewezen dat verweerder gedurende het gehele behandelingsproces heeft gecommuniceerd dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is op haar aanvraag. Daarnaast is eiseres van mening dat, indien de reguliere voorbereidingsprocedure op haar aanvraag van toepassing is, verweerder aan haar een dwangsom is verschuldigd wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag.
5. De rechtbank stelt vast dat de aangevraagde blokhut is gesitueerd op gronden die volgens het bestemmingsplan ‘Buitensportcentrum’ de bestemming ‘Recreatie – Dagrecreatie’ met de nadere aanduiding “specifieke vorm van recreatie – buitensportcentrum” hebben.
In artikel 4.2.4. van de regels van dit bestemmingsplan is voorgeschreven dat op gronden met deze nadere aanduiding uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd. Nu op de betreffende gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd, is voor de bouw van de blokhut een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo vereist.
6. Artikel 4, eerste lid, onder b, van bijlage II van het Bor, voor zover hier van belang, bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komt een bijbehorend bouwwerk buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
1° niet hoger dan 5 meter, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf;
2° de oppervlakte niet meer dan 150 m², en
3° het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden.
7. Voor de beantwoording van de vraag of in het onderhavige geval artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo kon worden toegepast, dient allereerst te worden beoordeeld of de blokhut een bijbehorend bouwwerk is als bedoeld in het Bor.
8. Artikel 1 van bijlage II van het Bor, voor zover hier van belang, bepaalt dat onder bijbehorend bouwwerk wordt verstaan een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden gebouw.
9.1.
Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank stelt vast, dat het op het terrein van eiseres aanwezige clubgebouw dient te worden aangemerkt als hoofdgebouw. Voorts blijkt uit de Nota van toelichting bij het Bor dat met de eis, dat een bijbehorend bouwwerk functioneel moet zijn verbonden met het hoofdgebouw, wordt bedoeld dat het gebruik van het bijbehorende bouwwerk in planologisch opzicht moet zijn gerelateerd aan het gebruik van het hoofdgebouw (
Staatsblad 2010, 143, blz. 133). De rechtbank is van oordeel dat daar in dit geval sprake van is, nu zowel de aangevraagde blokhut als het clubgebouw wordt gebruikt voor de (buitensport)activiteiten die eiseres op haar terrein aanbiedt. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de aangevraagde blokhut functioneel is verbonden met het clubgebouw. De stelling van verweerder dat de blokhut niet ten dienste staat van en niet ondergeschikt is aan het hoofdgebouw omdat het ook zelfstandig kan functioneren, wat daar verder ook van zij, maakt dit niet anders. Uit de hiervoor genoemde definitie van het begrip bijbehorend bouwwerk en de Nota van Toelichting bij het Bor blijkt dat het wel of niet ‘ten dienste staan van’ of ‘ondergeschikt zijn aan’ geen criteria zijn die een rol spelen bij de vraag of de blokhut functioneel is verbonden met het hoofdgebouw.
9.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de blokhut en het clubgebouw zich op hetzelfde perceel bevinden. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 15 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0146, blijkt dat hierbij de feitelijke actuele situatie bepalend is. Beide gebouwen zijn gelegen op het terrein van eiseres, op een afstand van ongeveer 200 meter van elkaar. De rechtbank acht deze afstand niet dusdanig dat moet worden geoordeeld dat de blokhut op een ander perceel ligt dan het clubgebouw. De omstandigheid dat er vanuit het clubgebouw geen zicht is op de blokhut, maakt dit niet anders. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn stelling dat vanwege de onderlinge afstand en het ontbreken van zicht een directe relatie tussen beide gebouwen ontbreekt en dat om die reden niet kan worden gezegd dat beide gebouwen op hetzelfde perceel liggen.
10. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de blokhut moet worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk in de zin van het Bor. Voor de vraag of verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo de gevraagde omgevingsvergunning had kunnen verlenen, is vervolgens beslissend of wordt voldaan aan het criterium uit artikel 4, onder 1, sub b, onder 3°, van bijlage II van het Bor. Dit betekent dat het bouwen van de blokhut niet tot gevolg mag hebben dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden.
11.1.
Onder meer in de uitspraak van 21 maart 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA1194, overwoog de Afdeling dat de Nota van Toelichting bij het destijds geldende artikel 20,
eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro) vermeldde dat met ‘aansluitend terrein’ wordt bedoeld ‘het terrein dat op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt. Dat kan een op de kaart van het bestemmingsplan aangegeven begrensd bouwvlak zijn, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten of een begrensd bouwperceel, waarop een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw of een ander gebouw moet dus gerealiseerd worden binnen dergelijke ten behoeve van bebouwing begrensde gronden.’ In deze uitspraak oordeelde de Afdeling dat gronden waarop ingevolge de planvoorschriften gebouwen niet zijn toegelaten, niet zijn aan te merken als aansluitend terrein in de zin van laatstgenoemd artikelonderdeel. De rechtbank verwijst in dit verband eveneens naar de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY8896.
11.2.
Artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van het Bro (oud) bevatte een soortgelijke bepaling als artikel 4, onder 1, sub b, onder 3° van bijlage II van het Bor.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aangehaalde jurisprudentie in het onderhavige geval dan ook onverkort van toepassing. Dit betekent dat, nu op de betreffende gronden geen gebouwen zijn toegestaan, de aangevraagde blokhut niet voldoet aan het criterium uit
artikel 4, onder 1, sub b, onder 3° van bijlage II van het Bor. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat hij niet bevoegd was om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Op de aanvraag van eiseres is derhalve artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van toepassing. Dit betekent dat op deze aanvraag niet de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is en dat de gevraagde vergunning niet van rechtswege aan eiseres is verleend.
11.3.
De stelling dat verweerder een dwangsom aan hem is verschuldigd, heeft eiser ter zitting ingetrokken. Deze beroepsgrond behoeft daarom geen nadere bespreking.
12. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier.