ECLI:NL:RBOVE:2014:5602

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
ak_zwo_14_1486
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en de kwalificatie van giften als middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande uit Steenwijk, en het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Steenwijkerland & Westerveld. Eiseres ontving sinds 1994 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). Na een aanvraag voor een langdurigheidstoeslag heeft de verweerder geconstateerd dat eiseres een bankrekening had met daarop bedragen die niet eerder waren gemeld. Dit leidde tot een herziening van haar uitkering over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012, waarbij een bedrag van €6.278,30 werd teruggevorderd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat resulteerde in een gedeeltelijke herroeping van het besluit, waarbij het terug te vorderen bedrag werd verlaagd naar €6.248,30.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij zij betoogde dat de door derden op haar rekening gestorte bedragen als giften moeten worden gekwalificeerd en dus niet als inkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder de bedragen ten onrechte als middelen heeft aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de giften, gezien hun aard en frequentie, niet verantwoord zijn vanuit het perspectief van bijstandsverlening, omdat deze bijdragen structureel zijn en bijdragen aan het levensonderhoud van eiseres. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres en het vergoeden van het griffierecht.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de aard van ontvangen bedragen in het kader van bijstandsverlening en de toepassing van relevante wetgeving, zoals artikel 31 van de Wwb, dat bepaalt welke middelen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het recht op bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/1486

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

[eiseres]te Steenwijk, eiseres
(gemachtigde: mr. E. Schriemer),
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Steenwijkerland & Westerveld, verweerder
(gemachtigde: E.L. Bos).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres gemeld de aan haar toegekende uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) te herzien over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012 en dientengevolge een bedrag terug te vorderen over deze periode van €6.278,30.
Bij besluit van 14 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard en het besluit van 27 november 2013 in zoverre herroepen dat een bedrag van €6.248,30 wordt teruggevorderd over de periode van 1 januari 2010 tot en met
31 december 2012.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2014.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontvangt sinds 17 augustus 1994 een uitkering op grond van (inmiddels) de Wwb naar de norm voor een alleenstaande. Op 2 januari 2013 heeft zij een langdurigheidstoeslag aangevraagd bij verweerder. Bij de behandeling van de langdurigheidstoeslagaanvraag heeft verweerder geconstateerd dat eiseres een bankrekening heeft waarvan verweerder niet op de hoogte was. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar voornoemde bankrekening van eiseres.
Dit heeft geleid tot de besluitvorming die is weergegeven in de eerste rubriek van deze uitspraak.
2.1
Eiseres stelt dat verweerder de door derden op haar rekening gestorte bedragen ten onrechte heeft gezien als inkomen. Eiseres betoogt dat sprake is van giften zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder m, van de Wwb. Ter onderbouwing wijst zij op de omschrijving van de bedragen. Voorts werden bedragen gestort welke niet bestemd waren voor eiseres, maar voor een ander, hetgeen blijkt uit de vrijwel gelijktijdige opname van het bedrag. Zij had dus niet de beschikking over die bedragen. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar haar bezwaarschrift. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de Leidraad wet werk en bijstand gemeente Steenwijkerland (Leidraad) niet heeft toegepast.
Eiseres stelt zich ten slotte op het standpunt dat verweerder bij het bepalen van de beslagvrije voet rekening moet houden met de verhoging wegens woonkosten.
2.2
Verweerder stelt, onder verwijzing naar het bestreden besluit, dat sprake is van middelen.
Verweerder erkent voorts, onder verwijzing naar (zo de rechtbank begrijpt) de uitspraak van deze rechtbank van 25 juni 2014, ecli:nl:rbove:2014:3457, dat bij de vaststelling van de beslagvrije voet wel degelijk rekening gehouden moet worden met de woonkosten. Aangezien het inkomen van eiseres uit een Wwb-uitkering bestaat kan zij vooralsnog niet op de vordering aflossen. Verweerder onderneemt dan ook thans geen invorderingsmaatregelen.
3.1
Nu verweerder in beroep heeft erkend dat het besluit ten aanzien van de woonkosten op een onjuiste grondslag berust, zal de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
3.2
Ten aanzien van de stellingen van eiseres dat sprake is van giften overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Wwb worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover een betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de Wwb worden giften niet tot de middelen gerekend voor zover deze naar het oordeel van het College uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. De rechtbank wijst op hetgeen in de Memorie van Toelichting bij artikel 31 van de WWB (TK 2002-2003, 28870, nr. 3, pagina 58) over giften is opgemerkt: "
Wat betreft de hoogte van de gift geldt dat het in de rede ligt om de gift in aanmerking te nemen voor zover cumulatie daarvan met de bijstand leidt tot een bestedingsniveau dat niet verenigbaar is met hetgeen op bijstandsniveau gebruikelijk is. Wat betreft de bestemming is met name van belang of de gift betrekking heeft op kosten die in de algemene bijstand zijn begrepen. Als dit het geval is, of als de gift ter vrije besteding is, kan dit aanleiding zijn om de gift volledig in aanmerking te nemen."
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geoordeeld dat sprake is van middelen zoals bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wwb. Uit de overgelegde verklaringen in het procesdossier van [naam 1] van 23 april 2013, van [naam 2] 23 april 2013 en [naam 3] dat ondermeer geld is gestort voor tegemoetkomingen in reiskosten, betalingen voor huisraad, uitstapjes en telefoonkaarten. Deze kosten kunnen onder de noemer ‘levensonderhoud’ geschaard worden. Eiseres heeft haar stelling, dat zij over een aantal gelden niet kon beschikken omdat zij deze meteen vrijwel opnam, niet gedocumenteerd onderbouwd. Zij heeft ter zitting weliswaar aangegeven dat opnames plaatsvonden door overschrijvingen bij de Western Union bank, maar zij heeft dit niet kunnen staven met documenten. Voorts heeft zij in beroep nog een aantal nadere getuigenverklaringen overgelegd waaruit zou blijken dat gelden bedoeld waren voor medicatieaanschaf van familieleden. Ook dit is niet gestaafd door middel van documenten, zoals bijvoorbeeld bonnen van de aanschaf van deze medicatie. Aan deze verklaringen kan derhalve niet de waarde gehecht worden zoals door eiseres betoogd. Gelet op de omvang en de regelmaat van de kasstortingen kon verweerder tot het standpunt komen dat deze giften uit oogpunt van bijstandsverlening niet verantwoord zijn, aangezien het hier structurele bijdragen betreft ter voorziening in levensonderhoud van eiseres. Daarom behoren die bedragen bij de vaststelling van het recht op bijstand als middelen in aanmerking genomen te worden. De rechtbank wijst ter onderbouwing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
4 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX6674, waarin in gelijke zin werd overwogen. Dat verweerder de Leidraad niet zou hebben toegepast is onvoldoende onderbouwd en ook overigens niet gebleken.
4. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
5. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld op een bedrag van € 974,-- waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiser 1 punt is toegekend voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting. Het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1,0). Van andere ingevolge het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
6. De rechtbank zal voorts bepalen dat de voor het in behandeling nemen van het beroep betaalde griffierecht van € 45,-- door verweerder aan eiseres wordt vergoed.

Beslissing

De rechtbank
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit van 14 mei 2014;
-bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van €974,-- te betalen;
-gelast dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad €45,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, in aanwezigheid van mr. E.G.M. ten Kate-van Holsteijn griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.