De beoordeling
1. Naar aanleiding van zijn onderzoek stelt de Raad dat een verhuizing voor ieder kind ingrijpend is, maar soms niet te vermijden. Aangezien de intentie om te verhuizen niet in gang is gezet vanuit de kinderen, kan de Raad niet zeggen dat de verhuizing vanuit dat oogpunt gezien in het belang van de kinderen is. Volgens de Raad is echter uit het onderzoek ook gebleken dat een verhuizing naar [plaats 1] de belangen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet schaadt.
De Raad brengt nog naar voren dat moeder er door de verhuizing op sociaal en financieel vlak op vooruit zal gaan, aangezien zij in de [naam regio] wel sociale contacten heeft en ook een baan heeft gevonden. Daarbij komt dat volgens moeder sprake is van een evenwichtige en stabiele relatie met haar partner, met wie ze zal gaan trouwen. Vanuit dat oogpunt kan gesteld worden dat een verhuizing van moeder en de kinderen wel in het belang van de kinderen is, omdat dit volgens de Raad zal bijdragen aan een positieve opvoedingssituatie en daarmee een positieve bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van de kinderen. Een verhuizing zal van alle partijen overleg vragen, maar het zal in de visie van de Raad de ontwikkeling van de kinderen niet hoeven stagneren. De Raad stelt voorts dat de omgangsregeling in geval van verhuizing naar [plaats 1] wellicht wat aanpassing behoeft met betrekking tot de dinsdagmiddag.
De Raad verklaart voorts dat zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] in een gesprek met de Raad hebben aangegeven een verhuizing niet erg te vinden. Zij hebben echter last van de strijd en het gebrek aan communicatie tussen ouders. Het is daarom voor de kinderen van groot belang dat ouders adequaat leren omgaan met de verschillen van inzicht en hierover afspraken gaan maken ter voorkoming van verdere emotionele schade van de kinderen. Omdat dit inzet en afstemming van de ouders vereist, zeker gezien de wens van moeder om te verhuizen, is ondersteuning nodig om vorm en inhoud te geven aan de omgangsregeling en de verhuizing.
De Raad heeft daarin aanleiding gezien om een ondertoezichtstelling van de minderjarigen te verzoeken om - met behulp van de gezinsvoogd - te zorgen dat ouders meer op één lijn komen en de bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen op te heffen.
2. Moeder kan zich, naast de ondertoezichtstelling, vinden in het advies van de Raad ten aanzien van de verhuizing. Wat de vrouw betreft kan de hele omgangsregeling gehandhaafd blijven, inclusief de dinsdagmiddag, nu de vrijdagmiddag geen optie voor haar is. Zij voert aan dat zij, samen met de kinderen, ieder weekend in [plaats 1] is. De kinderen hebben ieder een eigen kamer in de woning van haar partner. Bovendien staat die woning in een kindvriendelijke buurt en kunnen de kinderen daar lekker buiten spelen. De vrouw voert voorts aan dat zij per 1 november 2014 een baan in [plaats 1] heeft onder de schooltijden van de kinderen, met de mogelijkheid om bij ziekte van een van de kinderen thuis te werken. Zij heeft inmiddels, op het advies van de huidige school, een kleine, overzichtelijke school in [plaats 1] gevonden. De kinderen komen in een combi-groep 5/6 met 23 kinderen en een fulltime leerkracht. Op deze school is aandacht voor kinderen die meer aankunnen dan de gewone lesstof en ook heeft men daar oog voor de sociaal emotionele ontwikkelingen van kinderen, aldus de vrouw. Zij brengt voorts naar voren dat Karakter een actieve rol bij de overdracht van de scholen wil spelen, terwijl de scholen ook onderling zullen zorgdragen voor een goede overdracht. Hoewel moeder getracht heeft om vader bij de schoolkeuze te betrekken, is vader van mening dat eerst de beslissing over de vervangende toestemming moet worden afgewacht alvorens daarop vooruit te lopen.
3. Vader is het niet eens met het door de Raad gegeven advies met betrekking tot de verhuizing. Hij blijft bij zijn standpunt dat een verhuizing niet in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] is. Hij verwijst daarbij naar de uiteindelijke conclusie van de Raad, waarin staat dat de Raad niet kan zeggen dat de verhuizing in het belang van de kinderen is, omdat de intentie om te verhuizen niet in gang is gezet vanuit de kinderen.
Hij is van mening dat de kans dat het schade voor de kinderen oplevert, en dan met name voor [minderjarige 2], die gediagnosticeerd is met Asperger, wel degelijk aanwezig is. [minderjarige 2] overziet de gevolgen van een verhuizing niet. Volgens de man gaat het momenteel goed met [minderjarige 2], hij heeft minder woedeaanvallen en is rustiger, omdat er nu sprake is van rust en structuur. Bij een verhuizing worden de problemen bewust opgezocht, hetgeen kan leiden tot een terugval in het gedrag van [minderjarige 2]. Ook vraagt de man zich af of de relatie van de vrouw na een half jaar als voldoende bestendig kan worden aangemerkt. In dat opzicht meent hij dat het wellicht beter is om het schooljaar af te wachten om te kijken of dan het moment daar is om te verhuizen.
4. Hoewel de voorkeur van de vrouw uitgaat naar een spoedige verhuizing, staat zij niet negatief tegenover het voorstel van de man om te wachten tot de zomervakantie. Zij stelt bereid te zijn zich op dat punt te laten leiden door de kinderen, mocht dat in hun belang zijn. Wel dient er dan een oplossing te komen voor haar werkzaamheden die per 1 november 2014 zullen starten, aldus de vrouw.
5. Het feit dat partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen in beginsel toestemming van de vader behoeft. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechter worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter zal bij zijn beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht nemen. Dit betekent dat de kinderrechter naast het belang van de minderjarigen, dat zwaar weegt, ook de belangen van de moeder en de vader in haar afweging zal betrekken (HR 25 april 2008, LJN: BC5901).
6. Bij de beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen tegen elkaar af te wegen, waaronder:
-het recht en belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
-de noodzaak om te verhuizen;
-de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
-de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
-de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
-de rechten van de andere ouder en het kind op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
-de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
-de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de verhuizing;
-de leeftijd van het kind, zijn mening en de mate waarin het geworteld is in zijn omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
-de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
7. Partijen en de minderjarigen wonen sinds 2010, dus zo’n vier jaar, in [plaats 2]. De wens van de moeder om te verhuizen naar [plaats 1] is overwegend ingegeven door haar wens om daar een nieuw leven met haar nieuwe partner te kunnen opbouwen. Zij heeft sinds februari 2014 een relatie met deze partner, die zij al langer kent, en is voornemens om met hem in het huwelijk te treden. Die partner kan echter vanwege zijn werk niet verhuizen naar [plaats 2], terwijl de moeder zelf inmiddels ook werk in [plaats 1] gevonden heeft. Daarnaast stelt zij in de omgeving van [plaats 1] ook meer sociale contacten te hebben. Een en ander wordt ook niet weersproken.
Sinds februari 2014 verblijven de kinderen gedurende de weekenden bij de partner van de vrouw in [plaats 1]. Zij kennen de partner van de vrouw ook reeds geruime tijd, kunnen goed opschieten met zijn zoon, alsook met twee buurkinderen in [plaats 1]. Zij hebben beiden een eigen slaapkamer in de woning van die partner, welke woning zich anders dan in [plaats 2] bevindt in een kindvriendelijke wijk. De kinderen hebben aangegeven geen moeite met de verhuizing naar [plaats 1] te hebben, hoewel die verklaringen, gezien hun leeftijd, niet van doorslaggevende betekenis mogen zijn.
8. De kinderrechter merkt voorts op dat de moeder de verhuizing in alle opzichten goed heeft voorbereid en doordacht. De moeder heeft informatie ingewonnen betreffende een geschikte school, waarbij zij rekening heeft gehouden met de aan haar gegeven adviezen. Ook zal mevrouw Hoek, werkzaam als klinisch psycholoog bij Karakter een actieve rol bij de overdracht gaan spelen, terwijl ook de scholen onderling met behulp van hun interne begeleiders zullen zorgdragen voor een goede overdracht. Daarnaast heeft zij haar werk afgestemd op de schooltijden van de kinderen.
9. De vraag is echter of de door de vrouw gewenste verhuizing al dan niet in het belang van de kinderen is. Naar het oordeel van de kinderrechter is, mede gezien het onderzoek van de Raad, niet althans niet voldoende gebleken dat een verhuizing belastend is voor de minderjarigen en derhalve niet in hun belang. Ook mevrouw Hoek geeft aan dat ASS-problematiek nooit een belemmering kan zijn voor een verhuizing. Wel zijn er volgens haar aandachtspunten bij een verhuizing, onder meer een goede overdracht en nazorg. Nu de vrouw ter zitting heeft medegedeeld dat zowel mevrouw Hoek als de intern begeleiders van de scholen, zowel van de huidige als de toekomstige school, zullen zorgdragen voor een goede overdracht, wordt naar het oordeel van de kinderrechter aan die aandachtspunten in voldoende mate tegemoetgekomen. De kinderrechter neemt daarbij voorts in aanmerking dat in het kader van de ondertoezichtstelling een gezinsvoogd is benoemd, waardoor de belangen van de minderjarigen eveneens gewaarborgd zullen worden, ook voor wat betreft het tijdstip van de verhuizing. De kinderrechter gaat er van uit dat moeder de belangen van de kinderen daarbij voorop zal stellen.
10. Tot slot dient het belang van de vader in overweging te worden genomen. Vooralsnog is niet gebleken dat een verhuizing van de moeder met de kinderen naar [plaats 1] voor de vader zal leiden tot een wezenlijke verandering in de contacten ten opzichte van de op dit moment geldende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Door de moeder is immers min of meer te kennen gegeven dat de dinsdagmiddag wat haar betreft gehandhaafd kan blijven. Wel dient hierbij in aanmerking te worden genomen dat sprake zal zijn van meer reistijd c.q. kosten. In dat opzicht zou de vrouw, volgens het voorstel van de man, daarin enigszins tegemoet kunnen komen door de kinderen na afloop van de omgang op dinsdag weer op te halen bij vader uit [plaats 2]. De reisafstand tussen [plaats 1] en [plaats 2] van ongeveer 75 km levert naar het oordeel van de kinderrechter voor de kinderen, gezien hun leeftijd, ook geen grote belasting op. De conclusie is dan ook dat de verhuizing geen grote verandering tot gevolg heeft ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de minderjarigen.
11. Alle voornoemde belangen en omstandigheden tegen elkaar afwegende, waarbij het belang van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] centraal staat, maar niet doorslaggevend is, komt de kinderrechter tot de conclusie dat moeder een gerechtvaardigd belang heeft met de minderjarigen naar [plaats 1] te verhuizen, en hen aldaar op een school in te schrijven. Het door de vader aangevoerde is onvoldoende aannemelijk geworden om tot een ander oordeel te komen. De kinderrechter zal het verzoek van moeder derhalve toewijzen.
12. Het verzoek van de vrouw tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal de kinderrechter afwijzen, nu de omgang op dinsdag wat de vrouw betreft kan worden gehandhaafd. Om te voorkomen dat de vader door de voorgenomen verhuizing van de moeder op dinsdag veel reistijd heeft, acht de kinderrechter het redelijk dat de moeder, overeenkomstig het verzoek van de man, de kinderen dan na afloop van de omgang weer zal ophalen bij de man