ECLI:NL:RBOVE:2014:5815

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 november 2014
Publicatiedatum
3 november 2014
Zaaknummer
ak_zwo_14_1772
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitbreiding terrasvergunning en wijziging weg ten behoeve van kunstgrasmat horecabedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een horecabedrijf en de burgemeester van Oldenzaal, alsook het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal. De eiser, die een horecabedrijf exploiteert, had op 6 januari 2014 een aanvraag ingediend voor de uitbreiding van zijn terrasvergunning en een vergunning voor de wijziging van de weg ten behoeve van het aanbrengen van een kunstgrasmat op zijn terras. De burgemeester heeft deze aanvraag op 10 februari 2014 afgewezen, en het college heeft het bezwaar van eiser op 14 juni 2014 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 13 oktober 2014 heeft eiser, bijgestaan door zijn echtgenote en zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat het aanbrengen van de kunstgrasmat niet in strijd was met de terrasvergunning en dat de burgemeester ten onrechte de vergunning had geweigerd. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Oldenzaal in overweging genomen, die het gebruik van de weg en de vergunningverlening regelen. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester en het college zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat het belang van de openbare orde en de bruikbaarheid van de weg in het geding was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de APV geen bijzondere weigeringsgronden kent voor de gevraagde vergunningen en dat de belangenafweging door verweerders terughoudend moet worden beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat verweerders in redelijkheid de gevraagde wijziging van de terrasvergunning en de vergunning voor wijziging van de weg hebben kunnen weigeren. De rechtbank oordeelde dat het algemeen belang van de openbare orde zwaarder weegt dan het individuele belang van eiser bij het aanbrengen van de kunstgrasmat, die voornamelijk een decoratieve functie heeft. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 14/1772

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], h.o.d.n. [bedrijf],

gevestigd te [woonplaats], eiser,
en

de burgemeester van Oldenzaal,

en
het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal,
verweerders.

Procesverloop

Eiser exploiteert op het perceel [adres] te [woonplaats] een horecabedrijf onder de naam [bedrijf]. Op 5 juli 2001 heeft de burgemeester aan eiser voor onbepaalde tijd een terrasvergunning verleend.
Eiser heeft op 6 januari 2014 een aanvraag ingediend om uitbreiding van zijn terrasvergunning c.q. een vergunning voor wijziging in de aanleg van de weg.
Verweerders hebben deze aanvraag bij besluit van 10 februari 2014 afgewezen, de burgemeester voor zover de aanvraag betrekking heeft op uitbreiding van de terrasvergunning en het college voor zover de aanvraag betrekking heeft op wijziging in de aanleg van de weg.
Bij besluit van 14 juni 2014 hebben verweerders het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 13 oktober 2014 behandeld. Eiser en zijn echtgenote [naam] zijn verschenen, bijgestaan door mr. G.A.G.P. Derks. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door S.A. Vrielink, medewerker van de gemeente Oldenzaal.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 2:10 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Oldenzaal, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie/bestemming daarvan. Ingevolge artikel 2:10, tweede lid, van de APV kan het bevoegd gezag in het belang van het bepaalde in het eerste lid nadere regels stellen.
Ingevolge artikel 2:11, eerste lid, van de APV, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
Ingevolge het tweede lid van artikel 2:11 van de APV wordt de vergunning verleend:
a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij
bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;
b. door het college in de overige gevallen.
Ingevolge artikel 1:6, aanhef en onder e, van de APV, voor zover hier van belang, kan een vergunning worden gewijzigd indien de houder dit verzoekt.
Ingevolge artikel 1:8 van de APV kan een vergunning of ontheffing door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
2. Op 4 juli 2013 en op 3 september 2013 is door gemeentelijke toezichthouders geconstateerd dat eiser - zonder vergunning - op het terras voor zijn horecabedrijf een kunstgrasmat heeft aangebracht. De kunstgrasmat is met pinnen tussen de klinkers van de bestrating bevestigd. Bij brief van 13 september 2013 heeft het college aan eiser het voornemen bekend gemaakt om daartegen handhavend op te treden. Op 1 oktober 2013 is door toezichthouders van de gemeente vastgesteld dat de kunstgrasmat was verwijderd, waarna is afgezien van handhavend optreden.
Op 6 januari 2014 heeft eiser een aanvraag ingediend om wijziging van de terrasvergunning ten behoeve van het aanbrengen van een kunstgrasmat op het terras voor zijn horecabedrijf gedurende het terrasseizoen. Aangezien het terras van eiser zich op de openbare weg bevindt is de aanvraag van eiser tevens aangemerkt als een aanvraag om een vergunning tot het veranderen van een weg als bedoeld in artikel 2:11 van de APV. De burgemeester is bevoegd om terrasvergunningen te verlenen en het college is bevoegd waar het gaat om de aanvraag om een vergunning voor wijziging van de weg.
Verweerders hebben eisers aanvraag afgewezen bij besluit van 10 februari 2014 (verzonden 11 februari 2014). Daartoe is overwogen dat het aanbrengen van een voorziening die niet nagelvast met de bestrating is verbonden onveilig is, omdat bezoekers hierover kunnen struikelen. Het wel nagelvast aanbrengen van een grastapijt vindt verweerder een onaanvaardbare aantasting van de weg. Het aanbrengen van een kunstgrasmat heeft volgens verweerder geen functioneel doel voor het functioneren van het terras. Bovendien belemmert de kunstgrasmat het schoonmaken van de straat en wordt daarmee de bestrating beschadigd.
Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Hij is op 1 mei 2014 gehoord door de commissie bezwaarschriften. De commissie heeft op 16 mei 2014 aan verweerders geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit te heroverwegen. Daartoe heeft de commissie overwogen dat onduidelijk is waarom ervan uitgegaan wordt dat er schade aan de straat zal worden toegebracht nu dit ook niet eerder is gebeurd. Ook is naar de mening van de commissie onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van gevaar voor de openbare orde in die zin dat er struikelgevaar is; dit blijkt volgens de commissie niet uit de overgelegde foto’s en de andere stukken. Daarnaast is de commissie van mening dat de kunstgrasmat bij calamiteiten geen probleem hoeft te zijn, nu de aansluitpunten voor de brandweer op speciale paaltjes staan aangegeven en er op het terras van eiser geen van die punten aanwezig zijn. Ten slotte concludeert de commissie dat onvoldoende is onderbouwd dat de kunstgrasmat de schoonmaakwerkzaamheden belemmert.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften besloten het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren en de afwijzing van eisers aanvraag te handhaven.
3. Eiser kan zich niet met dat besluit verenigen. In beroep heeft hij primair aangevoerd dat het aanbrengen van een kunstgrasmat moet worden aangemerkt als een terrasvoorziening waartegen de vergunning zich op geen enkele wijze verzet. Voor zover de terrasvergunning geen ruimte biedt voor het aanbrengen van de kunstgrasmat is eiser subsidiair van mening dat verweerder de gevraagde vergunning voor het aanbrengen van de kunstgrasmat ten onrechte heeft geweigerd. In dat verband voert eiser aan dat de straat niet wordt beschadigd omdat de kunstgrasmat niet nagelvast met de bestrating is verbonden, dat de kunstgrasmat niet gevaarlijk is en dat deze het schoonmaken van de straat niet belemmert.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat het in casu niet gaat om handhaving, maar om de afwijzing van een aanvraag om een bestaande terrasvergunning te wijzigen c.q. een vergunning te verlenen op grond van artikel 2:11 van de APV ten behoeve van het wijzigen van de weg. De vraag of het op grond van de bestaande terrasvergunning dan wel zonder vergunning als bedoeld in artikel 2:11 van de APV toegestaan is een kunstgrasmat op het terras aan te brengen is in dit geding derhalve niet aan de orde. Dit dient in een eventuele handhavings-procedure aan de orde te komen bij de vraag of al dan niet sprake is van een overtreding.
5. De rechtbank stelt vast de APV van de gemeente Oldenzaal geen bijzondere weigeringsgronden kent voor een terrasvergunning of voor een vergunning tot wijziging van de weg. Dat betekent dat daarbij de algemene weigeringsgronden van artikel 1:8 van de APV gelden. Dit vindt ook bevestiging in de toelichting bij de APV.
Ingevolge artikel 1:8, zesde lid, van de APV, kan de vergunning slechts worden geweigerd indien zich tenminste één van de daar genoemde situaties voordoet. Alsdan komt aan verweerders de bevoegdheid toe de aangevraagde vergunning op grond dit artikellid te weigeren. Wanneer zich geen van de weigeringsgronden voordoet zijn verweerders in beginsel gehouden de vergunning te verlenen.
De artikelen 2:10 (Het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg) en 2:11 (Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg) van de APV zijn geplaatst in hoofdstuk 2 van de APV, met het opschrift "Openbare orde", en daarbinnen in afdeling 5, met het opschrift "Bruikbaarheid en aanzien van de weg". Gezien de plaats van dit artikel in de APV, kunnen de in het eerste lid van genoemde artikelen bedoelde vergunningen slechts in verband met het belang van de openbare orde en meer in het bijzonder in het belang van de bruikbaarheid en het aanzien van de weg als onderdeel daarvan worden geweigerd. Eventuele andere belangen kunnen niet aan verlening van een dergelijke vergunning in de weg staan.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het belang van de openbare orde c.q. het belang van de bruikbaarheid en het aanzien van de weg in het onderhavige geval in het geding is. Dit algemene belang dient door verweerders te worden afgewogen tegen het individuele belang van eiser bij het kunnen beschikken over een kunstgrasmat op het terras voor zijn horecagelegenheid.
Verweerders hebben zich bij afwijzing van de aanvraag van eiser op het standpunt gesteld dat het aanbrengen van pinnen in het straatwerk op den duur tot schade aan de bestrating zal leiden. Hierbij hebben verweerders verwezen naar de schade aan de bestrating op de Groote Markt waar veel marktkooplui hun kraam tussen de straatstenen verankeren door middel van haringen, vergelijkbaar met de door eiser gebruikte pinnen. Daarnaast hebben verweerders opgemerkt dat de kunstgrasmat niet geheel vlak en glad ligt en dat met name de randen van de kunstgrasmat struikelgevaar voor voetgangers opleveren. Voorts hebben verweerders gesteld dat er diverse leidingen van nutsvoorzieningen onder dan wel direct aansluitend aan de molgoot liggen. Volgens verweerders kan bij een eventueel gaslek ophoping van gas ontstaan omdat het wegdek wordt afgesloten door de kunstgrasmat. Verweerders hebben hierbij opgemerkt dat eiser niet heeft aangetoond dat de kunstgrasmat voldoende luchtdoorlatend is en dat evenmin is aangetoond dat de kunstgrasmat bij een calamiteit binnen enkele minuten kan worden verwijderd gelet op het grote aantal bevestigingspunten. Ten slotte hebben verweerders gesteld dat de kunstgrasmat het schoonhouden van de straat met veegmachines belemmert. Veel vuil zal op de kunstgrasmat blijven liggen in plaats van in de molgoot terecht te komen. Bovendien is de kunstgrasmat tot tegen de molgoot aangelegd, waardoor het verwijderen van vuil dat wel in de molgoot terecht is gekomen wordt bemoeilijkt, aldus verweerders.
Het belang van eiser bij het kunnen aanbrengen van een kunstgrasmat op zijn terras betreft de aankleding van het terras voor zijn horecabedrijf, met name tijdens evenementen als het EK- en WK-voetbal. Het kunstgrastapijt is in de eerste plaats bedoeld als decoratie en om de horecazaak van eiser te laten opvallen in de [adres] die met name een winkelstraat is. Pas op de zitting heeft eiser gesteld dat de kunstgrasmat ook een functioneel doel heeft, omdat de tafels daardoor steviger staan op het schuin aflopende terras en glazen die op de grond vallen minder snel breken. Verweerders hebben daarmee geen rekening kunnen houden bij hun afwegingen. Nu niet is gesteld of gebleken dat eiser deze stelling niet eerder in de procedure naar voren heeft kunnen brengen, zal de rechtbank deze wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing laten.
7. Gelet op de beleidsvrijheid die in artikel 1:8 van de APV aan verweerders is toegekend, moet de door verweerders verrichte belangenafweging door de rechter terughoudend worden beoordeeld. De rechtbank kan dan ook niet beoordelen of een ander resultaat van de belangenafweging in dit geval denkbaar zou zijn geweest, maar dient zich te beperken tot de vraag of verweerders op basis van de door hen verrichte belangenafweging in redelijkheid de gevraagde wijziging van de bestaande terrasvergunning als bedoeld in artikel 2:10 van de APV en de vergunning voor wijziging van een weg als bedoeld in artikel 2:11 van de APV hebben kunnen weigeren. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verweerders redelijkerwijs meer gewicht kunnen toekennen aan het algemeen belang van de openbare orde en meer in het bijzonder in het belang van de bruikbaarheid en het aanzien van de weg, dan aan het individuele belang van eiser bij het kunnen beschikken over een kunstgrasmat op zijn terras gedurende het gehele terrasseizoen. Dit geldt te meer nu de kunstgrasmat hoofdzakelijk een decoratieve functie heeft en niet noodzakelijk is voor de uitbating van het terras. Hetgeen eiser in beroep naar voren heeft gebracht heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
8. Het bestreden besluit kan in stand blijven.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van G. Kootstra griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.