In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Denekamp. Eiser, eigenaar van een vrijstaande woonboerderij, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente Dinkelland vastgestelde WOZ-waarde van € 595.000,- per waardepeildatum 1 januari 2011 voor het belastingjaar 2012. Eiser stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld en voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met de instandhoudingsverplichting en de agrarische bestemming van zijn onroerende zaak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde terecht heeft vastgesteld zonder rekening te houden met de instandhoudingsverplichting uit de Wet WOZ en de vrijstellingsregeling voor ongebouwde objecten. De rechtbank oordeelde dat de waarde van de onroerende zaak op de juiste wijze is bepaald, met gebruik van vergelijkingsobjecten en taxatierapporten. Eiser had geen verkoopprijs kunnen overleggen die op of rond de peildatum was gerealiseerd, en de rechtbank concludeerde dat de door verweerder gehanteerde referentieobjecten vergelijkbaar waren met de onroerende zaak van eiser.
De rechtbank oordeelde dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarmee de vastgestelde WOZ-waarde in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de waarderingsmethoden en de rol van taxatierapporten in het proces.