Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 8,
- de door de moeder overgelegde producties van eiseres 9 tot en met 13,
- de door de Stichting overgelegde producties 1 tot en met 24,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van de moeder,
- de pleitnota van de Stichting.
2.De feiten
3.Het geschil
16 juli 2014 (gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RBOVE:2014:4116) stelt de moeder dat er een onderwijsovereenkomst tussen partijen bestaat en dat de Stichting in strijd handelt met deze onderwijsovereenkomst en onrechtmatig handelt jegens [minderjarige]. De Stichting heeft bij de schorsing niet de regels van het Inrichtingsbesluit van de Wet Voortgezet Onderwijs (WVO) van 6 april 1993, Stb. 207 (hierna: het Inrichtingsbesluit) in acht genomen. Ingevolge artikel 13 van het Inrichtingsbesluit kan de Stichting alleen met opgave van redenen een leerling schorsen en geldt in geval van schorsing nadrukkelijk een schorsingsperiode van één week. Die termijn is in dit geval ruimschoots overschreden. Feitelijk is [minderjarige] vanaf 11 september 2014 geschorst. Die schorsing is niet onverwijld op schrift gesteld en de Onderwijsinspectie is niet ingelicht. Het veel te lang geschorst houden van [minderjarige] klemt te meer omdat het besluit tot schorsing op zichzelf ook onzorgvuldig is genomen. Er is door de Stichting onvoldoende reden aan de schorsing ten grondslag gelegd. In het besluit van 29 september 2014 wordt ook niet toegelicht welke regels [minderjarige] zou hebben overtreden. Bovendien is het incident dat heeft geleid tot de schorsing op
11 september 2014 niet voorafgegaan door het horen van [minderjarige]. Hoor en wederhoor is niet toegepast. Ook niet voorafgaand aan de time-out brief van 19 september 2014.
4.De beoordeling
20 september 2014 ontvangen brief wordt melding gemaakt van een zogenaamde
time-out. Voorts wordt hierbij in aanmerking genomen dat [minderjarige] door de school in de gelegenheid is gesteld om thuis opdrachten te maken en dat deze opdrachten ook zijn besproken met haar.
11 september 2014 heeft plaatsgevonden. Dat er een incident heeft plaatsgevonden wordt door de moeder en [minderjarige] niet ontkend. [minderjarige] betwist echter dat zij met deodorant heeft gespoten. Zij stelt dat andere leerlingen dit ook kunnen hebben gedaan. Hoewel niet precies vast staat welk aandeel [minderjarige] heeft gehad in de gebeurtenissen tijdens de desbetreffende les op 11 september 2014, neemt dit niet weg dat [minderjarige] het middelpunt van de commotie was.
artikel 27 WVO, artikel 14 van het Inrichtingsbesluit en het vermelde onder de kop “Definitieve verwijdering” in het Protocol vereist dat ervoor zorg is gedragen dat een andere school bereid is om [minderjarige] toe te laten, dat [minderjarige] en haar ouders in de gelegenheid zijn gesteld over de voorgenomen verwijdering te worden gehoord en ten slotte dat er overleg met de inspectie heeft plaatsgevonden.