ECLI:NL:RBOVE:2014:6427

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 december 2014
Publicatiedatum
4 december 2014
Zaaknummer
ak_14_1790
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden en de beoordeling van betrouwbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 december 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, werkzaam in de beveiliging, had toestemming gekregen om beveiligingswerkzaamheden te verrichten voor de bedrijven Predon Facilities en SA-Int Security. Deze toestemming werd echter ingetrokken door de Korpschef van Politie van Oost-Nederland, omdat eiser op 19 november 2013 een transactie was aangeboden wegens mishandeling. Eiser ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat hij een blanco strafblad had en al acht jaar zonder incidenten in de beveiliging werkte. Hij stelde dat de intrekking van de toestemming onterecht was, omdat de korpschef onvoldoende rekening had gehouden met zijn onschuld en zijn lange staat van dienst.

De rechtbank oordeelde dat de korpschef beoordelingsvrijheid toekomt bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van beveiligingsmedewerkers. Echter, de rechtbank vond dat de korpschef in dit geval niet voldoende had gemotiveerd waarom eiser als onbetrouwbaar werd beschouwd. De rechtbank wees erop dat de korpschef niet had gekeken naar het blanco strafblad van eiser en zijn jarenlange ervaring in de beveiliging. Bovendien was het incident waar de intrekking op was gebaseerd een privékwestie, die niet direct verband hield met zijn werk als beveiligingsfunctionaris.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de korpschef op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van beveiligingsmedewerkers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/1790

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]te Rijssen, eiser,
(gemachtigde: mr.drs. R.J.H. van der Wal),
en
Korpschef van Politie van Oost-Nederland, verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 25 maart 2014 heeft verweerder de aan Predon facilities te Nijverdal en aan Sa-Int Security te Hengelo OV ten behoeve van eiser verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden, ingetrokken.
Bij besluit van 10 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.H.J.J. Schunselaar.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) stelt een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend geen personen te werk die belast zullen worden met de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van Onze Minister.
Ingevolge het tweede lid, voor zover van belang, stelt een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef.
Ingevolge het vierde lid, voor zover van belang, wordt de toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
Ingevolge het vijfde lid kan de toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
2. In de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2014 (beleidsregels), in werking getreden op 1 mei 2014, is in paragraaf 2.3 onder meer het volgende opgenomen:
“De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien:
a. a) de betrokkene binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke geldboete is opgelegd, dan wel een strafbeschikking of een transactie wegens het plegen van een misdrijf van het Openbaar Ministerie heeft aanvaard, of
b) de betrokkene binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke vrijheidsstraf of taakstraf is opgelegd, of
c) op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.”
Ad c is onder meer de volgende toelichting gegeven:
“Van het bepaalde onder c zal sprake zijn indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Dat de betrokkene onvoldoende betrouwbaar is, kan worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten. Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking bestaat.”
3. Bij besluiten van 19 maart 2012 en 24 april 2012 heeft verweerder aan Predon Facilities te Nijverdal en SA-Int Security te Hengelo ten behoeve van eiser toestemming verleend om ten behoeve van deze bedrijven door eiser beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten. Verweerder heeft bedoelde toestemmingen ingetrokken omdat eiser op 19 november 2013 door de Officier van Justitie van Oost-Nederland een transactie is aangeboden tot betaling van een geldboete van € 420,- inzake mishandeling bedoeld in artikel 300, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, gepleegd op 30 augustus 2013.
Volgens verweerder is uit het strafrechtelijk dossier gebleken dat eiser in onmin leeft met zijn zus. De oorzaak zou een erfeniskwestie zijn. Eiser wilde volgens zijn zeggen de banden weer aanhalen. Zijn zus was daartoe niet genegen. Op 30 augustus 2013 zag eiser de zoon van zijn zus en hij wilde met hem daarover in gesprek gaan. Zijn neef wilde dat niet en liet hem dat duidelijk merken. Dat heeft blijkbaar tot de nodige irritatie bij eiser geleid, want hij heeft volgens zijn neef diens keel dicht geknepen en hem een klap in het gezicht gegeven. Zijn neef voelde pijn en liet foto’s van zijn gezicht maken. Geen van de twee getuigen heeft gezien dat eiser zijn neef heeft geslagen. Echter, een getuige hoorde het geluid alsof iemand werd geslagen. Beide getuigen zagen het rode gezicht van de neef van eiser. De neef heeft vervolgens aangifte gedaan van mishandeling.
4. Eiser ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan mishandeling en voert aan dat geen van de getuigen heeft gezien dat eiser zijn neef een klap heeft gegeven. Eiser heeft dan ook verzet aangetekend tegen de hem aangeboden transactie. Verder is van een strafrechtelijke veroordeling nog geen sprake en dient in verband van de onschuldpresumptie van eisers onschuld te worden uitgegaan. Eiser is niet eerder in aanraking geweest met politie of justitie en heeft een smetteloos arbeidsverleden. Tot slot wordt gesteld dat volledig afhankelijk is van de toestemming om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer uitspraak van 29 april 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD0785) komt de korpschef beoordelingsvrijheid toe bij de beoordeling of een betrokkene voldoende betrouwbaar is en is de invulling die in paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de circulaire aan de term "betrouwbaarheid" is gegeven niet rechtens onjuist. Voorts mogen aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef er van uit mag gaan dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dient te zijn.
6. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van eiser in verband met het door hem te verrichten werk een zorgvuldige weging te maken van de situatie die de twijfel aan de betrouwbaarheid heeft doen rijzen en zich daarvan in de motivering van het bestreden besluit rekenschap te geven.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de in het procesdossier aanwezige processen-verbaal, die gaan over het incident op 30 augustus 2013 in redelijkheid een serieuze verdenking jegens eiser heeft kunnen aannemen. Uitgaande van de juistheid van de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat sprake is van een serieuze verdenking dat eiser ervan heeft blijk gegeven onder omstandigheden rechtsregels naast zich neer te leggen, waarvan overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde, zoals bedoeld in paragraaf 2.3, aanhef en onder c, van de Beleidsregels.
8. Vervolgens dient te worden beoordeeld of eiser op grond daarvan onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
9. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder daarbij rekening heeft gehouden met het feit dat – naar onweersproken is gesteld – eiser een blanco strafblad heeft, reeds 8 jaar werkzaam is in de beveiliging en dat gedurende die periode zich geen incidenten hebben voorgedaan. Verder is niet kenbaar geworden dat verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de aard van de gestelde mishandeling, en van het feit dat het incident waar het bestreden besluit op gebaseerd zich heeft voorgedaan in de familiesfeer, na een poging van eiser om het contact met zijn familie te herstellen na een langslepend familieconflict.
10. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder met het voorgaande voldoende rekening heeft gehouden. Verweerders standpunt in het bestreden besluit dat het niet uitmaakt dat geweld is gebruikt in de privétijd door persoonlijke omstandigheden, omdat een beveiligingsfunctionaris zich onder alle omstandigheden moet kunnen beheersen is in dat opzicht ontoereikend.
11. Hieruit volgt dat het bestreden besluit in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb.
12. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
13. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974, - (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165, - aan eiser te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974, -.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.