ECLI:NL:RBOVE:2014:6697

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
C-08-163970 - KG ZA 14-378
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J. van der Hulst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijdering van negatieve uitlatingen op weblog

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 december 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, de enige bestuurder van Arthos Marketing & Sales BV, en gedaagden, die een weblog beheren met negatieve uitlatingen over eiser en zijn bedrijf. Eiser vorderde de verwijdering van de weblog www.mijn-okhuis-ervaring.nl en een verbod op het openen van nieuwe weblogs die verband houden met hem of zijn bedrijf, onder verbeurte van een dwangsom. Eiser stelde dat de uitlatingen op de weblog onrechtmatig waren en zijn eer en goede naam aantastten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geschillen waren ontstaan tussen gedaagden en Flevomeer Vastgoed BV over de uitvoering van een bouwproject. Eiser heeft geprobeerd om de negatieve uitlatingen te laten verwijderen, maar gedaagden hebben hieraan geen gehoor gegeven. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen, omdat het belang van gedaagden om zich vrij te uiten zwaarder woog dan de belangen van eiser. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen op de weblog niet onrechtmatig waren en dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij eigenaar was van het merk OK Huis.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de negatieve uitlatingen op de website niet als intimiderend of grievend konden worden gekwalificeerd en dat er geen sprake was van chantage. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die op € 1.684,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt de afweging tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op bescherming van eer en goede naam, waarbij in dit geval het belang van de vrijheid van meningsuiting prevaleerde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/163970 / KG ZA 14-378
Vonnis in kort geding van 17 december 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. H. den Besten te Almere,
tegen

1.[gedaagde 1],

2.
[gedaagde 2],
beide wonende te [woonplaats 2],
gedaagden,
advocaat mr. K.S. Suls te Assen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 11 producties;
  • het faxbericht van [gedaagden] van 1 december 2014;
  • de brief van [gedaagden] van 1 december 2014 met 15 producties;
  • de e-mail van [gedaagden] van 2 december 2014 met productie 16 t/m 20;
  • de mondelinge behandeling op 3 december 2014;
  • de pleitaantekeningen van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is enig bestuurder van Arthos Marketing & Sales BV (hierna: Arthos). De activiteiten van deze vennootschap betreffen 'Ingenieurs en overig technisch ontwerp en advies', 'Markt- en opinieonderzoekbureaus' en 'Beleggingsinstellingen met beperkte toetreding'. Arthos gebruikt OK Huis Nederland als handelsnaam.
2.2.
Op 6 januari 2012 hebben [gedaagden] en Flevomeer Vastgoed BV h.o.d.n. OK Huis (hierna: Flevomeer) een overeenkomst van aanneming van werk gesloten voor de bouw van een woonhuis te Ommen aan de [adres]. Flevomeer is een aannemingsbedrijf dat zich met name bezighoudt met de bouw van woningen, waarbij gebruik wordt gemaakt van stalen frames.
2.3.
Op 6 maart 2012 hebben Flevomeer en Kuipers en Koers Bouw BV betreffende voormeld project een overeenkomst van onderaanneming gesloten.
2.4.
Vanaf begin 2013 zijn tussen Flevomeer en [gedaagden] geschillen ontstaan over de wijze waarop de begane grondvloer is uitgevoerd.
2.5.
Bij brieven van 13 en 15 maart 2013 hebben [gedaagden] Flevomeer ten aanzien van gemelde vloer in gebreke gesteld.
2.6.
Op 4 februari 2014 is Flevomeer in staat van faillissement verklaard. Ten tijde van het faillissement is de aanwezige activa van Flevomeer (summiere inventaris, debiteurenportefeuille, onderhandenwerk en goodwill) verkocht aan OK Huis BV.
2.7.
Op of omstreeks 8 maart 2014 hebben [gedaagden] onder hun beheer de website www.mijn-okhuis-ervaring.nl gelanceerd.
2.8.
Bij brief van 4 juli 2014 heeft de voormalige advocaat van [eiser] [gedaagden] verzocht, en voor zover nodig gesommeerd, om gemelde website te verwijderen. Aan dit verzoek c.q. deze sommatie hebben [gedaagden] geen gehoor gegeven.
2.9.
Bij brief van 29 juli 2014 heeft de voormalige advocaat van [eiser] [gedaagden] wederom verzocht, en voor zover nodig gesommeerd, in ieder geval de reacties op hun weblog zodanig aan te passen dat de naam van [eiser] daarop niet langer gepubliceerd zal staan. Aan dit verzoek c.q. deze sommatie hebben [gedaagden] evenmin gehoor gegeven.
2.10.
Eind augustus 2014 heeft [eiser] zich per e-mail rechtstreeks tot [gedaagden] gewend met het verzoek om een persoonlijk gesprek over de verwijdering van de weblog. Partijen hebben geen minnelijke oplossing bereikt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(I) [gedaagden] zal veroordelen tot het verwijderen van de weblog www.mijn-okhuis-ervaring.nl en [gedaagden] te verbieden een nieuwe weblog te openen c.q. te maken welke verband houdt met [eiser] danwel OK Huis binnen twee dagen na betekening van dit vonnis onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagden] in gebreke blijven aan dit vonnis te voldoen met een maximum van € 100.000,00;
(II) [gedaagden] zal veroordelen in de volledige proceskosten zijnde de nota van de verzekeringsmaatschappij voor een bedrag van € 3.500,00 te vermeerderen met BTW en het griffiegeld en de deurwaarderskosten en de nakosten advocaat;
(III) subsidiair [gedaagden], voor het geval eis (II) niet wordt toegewezen, zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagden] voeren gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagden] voeren als primair verweer aan dat de dagvaarding nietig is, op de grond dat op 19 november 2014 slechts de dagvaarding en niet mede de daarbij behorende producties, waaruit de gronden van de eis blijken, aan hen is betekend. Volgens [gedaagden] hebben zij deze producties eerst op 27 november 2014 ontvangen waardoor zij in hun verdediging zijn geschaad. [gedaagden] maken bezwaar tegen kennisneming van deze stukken, omdat deze in strijd met artikel 6.2 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken civiel/familie (hierna: het Procesreglement) niet 'zo spoedig mogelijk' ter beschikking zijn gesteld.
4.1.1.
Naar voorshands oordeel bevat het exploot van dagvaarding de eis en de gronden daarvan, zodat dit voldoet aan het bepaalde in artikel 111 lid 2 aanhef en onder d Rv. Voorts bepaalt artikel 4.3 van het Procesreglement dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 5.3 en hoofdstuk 6, de dagvaarding en de overige stukken uiterlijk drie werkdagen voorafgaande aan de terechtzitting worden ingediend. Vast staat dat [gedaagden] de bij de dagvaarding behorende producties op 27 november 2014 hebben ontvangen, zodat [eiser] aan voormelde eis heeft voldaan. Mede gelet op de inhoud van de pleitaantekeningen van [gedaagden], kan niet geoordeeld worden dat [gedaagden] door de wijze waarop [eiser] de dagvaarding en de daarbij behorende producties heeft betekend, in hun verdediging zijn geschaad. Hieruit volgt dat het beroep van [gedaagden] op nietigheid van de dagvaarding niet slaagt.
4.2.
Subsidiair stellen [gedaagden] zich op het standpunt dat [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk is, omdat hij daarbij geen belang heeft. Daartoe voeren [gedaagden] aan dat [eiser] geen eigenaar is van het merk OK Huis en dat zijn vorderingen niet (mede) gebaseerd zijn op het onrechtmatig gebruiken van zijn naam.
4.2.1.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] (mede) ten grondslag dat [gedaagden] door de weblog onrechtmatig jegens hem handelen. Dit blijkt onder meer uit randnummer 2 van de dagvaarding waarin [eiser] de kernvraag in dit kort geding formuleert:
Dit geding gaat over de vraag of gedaagden eiser in een door hun gestart en beheert weblog negatief moeten (lees: mogen) neerzetten zodat derden een verkeerd beeld krijgen van eiser.
Gelet hierop heeft [eiser] recht en belang bij zijn vorderingen.
4.3.
[gedaagden] kunnen evenmin worden gevolgd in hun stelling dat [eiser] bij zijn vorderingen geen spoedeisend belang heeft, nu een zodanig belang reeds uit de aard van de vorderingen volgt. Het feit dat [eiser] eerst na een aantal maanden na opening van de website deze procedure heeft geëntameerd, doet daar niet aan af.
4.4.
Aan zijn vorderingen legt [eiser], samengevat, ten grondslag dat op gemelde website van [gedaagden] feitelijk alleen negatieve geluiden over OK Huis, waaraan hij onlosmakelijk is verbonden, (komen te) staan. [eiser] stelt dat [gedaagden] als beheerders daarvoor aansprakelijk zijn, dat de negatieve uitlatingen slechts gericht zijn om hem 'kapot te maken' en dat het doel van [gedaagden] is om hem dan wel OK Huis tot betaling (van een bedrag van € 75.000,00) te dwingen, hetgeen een vorm van chantage is. Voorts stelt [eiser] dat [gedaagden] onrechtmatig jegens hem handelen door intimiderend, grievend, suggestief en feitelijk onjuiste stellingen op de website te plaatsen en dat deze onrechtmatigheid c.q. het recht op bescherming van eer en goede naam en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het algemeen maatschappelijk belang c.q. het recht van vrijheid van meningsuiting. In dit verband verwijst [eiser] naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 25 juni 2009 (ECLI:NL:RBALK:2009:BI9969). Volgens [eiser] heeft hij dagelijks last van de internetterreur van [gedaagden] die uiteindelijk ook heeft geleid tot het faillissement van OK Bouw BV en OK Huis BV. Het vinden van een nieuwe baan wordt ernstig bemoeilijkt door de weblog van [gedaagden] Toelaatbare en ontoelaatbare uitingen wisselen elkaar op de website af. Deze zijn in de huidige opzet van de website echter zodanig met elkaar verweven, de ontoelaatbare uitingen zijn zo talrijk, en de daarmee nagestreefde doelen zo dubieus, dat de enig werkbare en passende reactie is om de site geheel te verbieden. Feitelijk is hier sprake, aldus [eiser], van een zogenaamd shocklog welke tracht door middel van schokkende en agressieve inhoud veel publiek te trekken, niet gehinderd door enige grens. Verder stelt [eiser] dat het onmogelijk is om op de weblog positieve zaken te vermelden, dat de afzenders die daarop staan niet duidelijk zijn vermeld, dat de adressen niet te achterhalen zijn en dat een weerwoord van hem onmogelijk is.
4.5.
Kern van het geschil tussen partijen is of [gedaagden] door het plaatsen van de door [eiser] gestelde uitlatingen onrechtmatig hebben gehandeld en thans nog steeds handelen jegens [eiser].
4.6.
Bij de beantwoording van die vraag spelen er twee fundamentele rechten een rol: enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) en anderzijds het recht op bescherming van eer en goede naam (artikel 8 EVRM). Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Bij de vraag of een uitlating in strijd is met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid staan in beginsel twee hoogwaardige belangen tegenover elkaar: aan de ene kant het belang dat individuele burgers niet door uitlatingen, bijvoorbeeld op het internet, worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen of beschuldigingen; aan de andere kant het belang van het aan de kaak stellen van mogelijke misstanden, zodat deze, door onbekendheid bij het publiek, kunnen blijven voortbestaan. Een ieder heeft het recht om gedachten en gevoelens van welke inhoud dan ook, te uiten. Dat betekent ook dat een ieder de vrijheid heeft zich op negatieve wijze over iemand anders uit te laten, ook als die uitlatingen een beschuldiging aan het adres van een ander inhouden. Dat recht om vrijelijk zijn mening te uiten, vindt zijn begrenzing in het geval daarmee iemands eer en goede naam op onrechtmatige wijze wordt aangetast. Of daarvan sprake is, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden, waaronder de aard van de uitlatingen waarin een verdenking of aantijging besloten ligt, de redelijkerwijs te verwachten gevolgen voor degene jegens wie die verdenking wordt geuit of die aantijging wordt gedaan, de ernst van de misstand welke de uitlatingen aan de kaak willen stellen, de mate waarin de verdenkingen ten tijde van de uitlatingen steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal, de inkleding van de verdenkingen, de aard van het medium waarin de uitlatingen zijn gedaan en het gedrag en de positie van de benadeelde.
4.7.
[gedaagden] betwisten dat de door [eiser] als productie 2 overgelegde uitdraai van hun website, met daarin vermeld zijn analyse/commentaar, overeenkomt met de werkelijke tekst die op de website is vermeld. Volgens [gedaagden] heeft [eiser] in zijn overzicht berichten weggelaten en wordt daarin beduidend krachtiger taal gebruikt. [gedaagden] stellen dat de versie van [eiser] teksten bevat die ooit zijn ingediend door mensen die iets over hun ervaringen met OK Huis kwijt wilden. [gedaagden] wijzen erop dat zij ingekomen berichten op onder meer taalgebruik screenen alvorens deze, al dan niet in aangepaste vorm, door hun als directe 'comment' of zogenaamde subreactie op de website worden geplaatst. Nu [eiser] dit verweer niet gemotiveerd heeft weerlegd, dient vooralsnog uitgegaan te worden van de (integrale) tekst, zoals deze door [gedaagden] als productie 10 in dit geding is gebracht, en die overigens overeenkomt met de thans bestaande tekst op de website van [gedaagden]
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de tekst op de website negatieve uitingen over OK Huis bevat. [eiser] heeft echter onvoldoende gesteld, terwijl door [gedaagden] voldoende gemotiveerd is betwist, dat hij eigenaar is van het merk OK Huis. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat [eiser] in randnummer 1 van de dagvaarding stelt dat Arthos eigenaar is van het merk OK Huis, terwijl hij verderop in randnummer 11 stelt dat hij van dat merk eigenaar is. Verder blijkt uit het door [gedaagden] als productie 16 overgelegde faillissementsverslag van Flevomeer (nummer 3, d.d. 7 november 2014) dat de curator heeft begrepen dat OK Huis BV een vennootschap is, opgericht door de bestuurders / aandeelhouders van Flevomeer in mei 2013, met als doel het vastleggen van de naam 'OK Huis'. Naar voorshands oordeel betekent dit dat niet gezegd kan worden dat [eiser] met OK Huis vereenzelvigd kan worden uit hoofde waarvan [eiser] door de negatieve uitlatingen over OK Huis op de website van [gedaagden] in zijn eer en goede naam wordt aangetast dan wel zijn recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer wordt geschonden.
4.9.
Ten aanzien van de op de website geplaatste uitingen over [eiser], heeft [eiser] onvoldoende gesteld en is door [gedaagden] voldoende gemotiveerd betwist dat deze feitelijk onjuist zijn. Voorts kan de aard van deze uitingen, naar voorshands oordeel, niet als intimiderend, suggestief en/of grievend worden gekwalificeerd. Ook hebben [gedaagden] voldoende gemotiveerd betwist dat het doel van hun website is dat zij tegen betaling van een bedrag (schadeloosstelling) van € 75.000,00 door [eiser] bereid zijn de website uit de lucht te halen. De enkele opmerking in de e-mail van [gedaagden] van 1 september 2014 (
Wij hebben dus 75.000 euro schade. Alleen dit bedrag zal voor ons een reden zijn om het blog te stoppen.), in samenhang gelezen met de daaraan voorafgaande e-mails van partijen van 27 augustus 2014 en 1 september 2014, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat sprake is van (een vorm van) chantage, zoals door [eiser] is gesteld.
4.10.
Het voorgaande voert de voorzieningenrechter tot de slotsom dat, alle omstandigheden tegen elkaar afgewogen, het belang van [gedaagden] om zich vrij te uiten zwaarder behoort te wegen dan de belangen waarvoor [eiser] opkomt en dat in dit geval derhalve het grootste gewicht moet toekomen aan het belang dat een (vermeende) misstand die de samenleving raakt door bekendmaking aan het grote publiek bestreden moet kunnen worden. Van een ontoelaatbare inbreuk op het in artikel 8 lid 2 EVRM gewaarborgde recht is dus geen sprake en de door [eiser] genoemde uitlatingen op de website van [gedaagden] zijn jegens hem niet onrechtmatig te noemen. Hieruit volgt dat de vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen.
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De voorzieningenrechter zal [gedaagden] niet volgen in hun verzoek om een integrale vergoeding van de proceskosten uit te spreken. Anders dan met betrekking tot zaken betreffende intellectuele eigendom – ten aanzien waarvan artikel 1019h Rv geldt – is voor zaken als de onderhavige in het Nederlandse rechtssysteem geen plaats voor een integrale proceskostenvergoeding, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, die hier niet gebleken zijn. De proceskosten zullen dan ook – zoals gebruikelijk – worden begroot conform het zogenaamde liquidatietarief. Op basis van dit tarief worden de kosten aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 868,00
  • kosten advocaat
Totaal € 1.684,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.684,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Hulst en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2014.