Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel,
[N], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
[belanghebbende 1], waarvan nadere adresgegevens ontbreken
Het procesverloop
De vaststaande feiten
De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing1.De gezinsvoogdijinstelling verzoekt haar een machtiging te verstrekken tot het plaatsen van de minderjarige in een voorziening voor pleegzorg, voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De ‘gewone verblijfplaats’ is een feitelijk begrip waaraan inhoud wordt gegeven door de feiten en omstandigheden van het concrete geval. De vraag ligt voor of de minderjarige, vlak voor het tijdstip waarop het verzoek strekkende tot machtiging tot uithuisplaatsing werd ingediend, te weten 21 oktober 2014, haar gewone verblijfplaats in de zin van artikel 8 lid 1 Verordening Brussel II-bis in Nederland had.
Partijen alsook de minderjarige hebben altijd in Nederland gewoond en hebben ook de Nederlandse nationaliteit. Tot 18 oktober 2014 hebben de moeder en kind in [woonplaats 2] gewoond en de man woonde en woont nu nog steeds in [woonplaats 2]. Hij is net als moeder met ouderlijk gezag belast en hij heeft een omgangsregeling met [N]. Deze wordt nu door moeder met haar vertrek gefrustreerd. De moeder en [N] zijn op 19 oktober 2014 formeel uitgeschreven in de gemeente [woonplaats 2]. Onduidelijk en onbekend is of [N] in [X] naar school zal gaan en welke sociale banden van het kind daar bestaan. In de korte tijd sinds 18 oktober 2014 kan daaromtrent nog niets blijken.
De vader heeft zijn standpunt ten aanzien van het verzoek niet kenbaar gemaakt.
De moeder verweert zich tegen het verzoek. De moeder stelt zich op het standpunt dat niet aan de criteria voor een uithuisplaatsing wordt voldaan, nu er geen ‘ernstig en onmiddellijk’ gevaar is. Op een enkele uitzondering na was de moeder bereikbaar voor hulpverlening. Dat betekent dat niet voldaan wordt aan de criteria van een ernstig en dringend gevaar. Het vermeende slaan van de moeder is evenmin grond voor uithuisplaatsing, nu dit een oud feit is en Bureau Jeugdzorg, indien zij van mening was dat dit wel een grond voor de uithuisplaatsing zou zijn, op dat moment actie had moeten ondernemen.
Tevens geeft naar haar mening de verhuizing geen ernstige gevaren opgeleverd.
De moeder kon voorafgaand aan de verhuizing niet genoeg weerstand bieden tegen de vader. De moeder heeft meerdere malen gesproken met Bureau Jeugdzorg over een eventuele verhuizing waardoor meer afstand gecreëerd werd tussen haar en de vader. Het advies van Bureau Jeugdzorg bleef echter afwijzend met betrekking tot een dergelijk voorstel. De moeder stelt dat de vergroting van de afstand tussen haar en de vader een goede beslissing is. Deze beslissing maakt haar niet onbetrouwbaar. De ondertoezichtstelling en de zorgen van Bureau Jeugdzorg liggen volgens de moeder niet bij de basale opvoeding en verzorging van het kind, maar zien op de problematiek die tussen ouders speelde. De verhuizing van de moeder naar [X] is dan ook in het belang van het kind geweest.
De verhuizing kan weliswaar betekenen dat de uitoefening van het toezicht door Bureau Jeugdzorg wordt bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt, maar deze taak zou dan volgens het Haags Kinderbeschermingsverdrag moeten worden uitgeoefend door eenzelfde [buitenlandse] instantie.
De kinderrechter is van oordeel dat het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg is gericht op de situatie waarin de moeder en [N] nog in Nederland woonden. Door de verhuizing van de moeder naar [X] is de uitoefening van het toezicht feitelijk onmogelijk geworden en is de machtiging tot plaatsing in een pleeggezin door de gezinsvoogd niet gebruikt. [N] verblijft nu bij moeder en wordt op dit moment niet aan de strijd tussen ouders blootgesteld. Uithuisplaatsing is in de situatie waarin [N] nu kennelijk verblijft (met moeder bij oma) naar het oordeel van de kinderrechter niet langer noodzakelijk om haar te beschermen.
De kinderrechter constateert dat de ondertoezichtstelling nog voortloopt. Indien moeder en [N] zich voor langer vestigen in [X], is het een taak voor de gezinsvoogd om de mogelijkheden van hervatting van de omgang tussen vader en [N] te onderzoeken en met ouders daarover afspraken te maken. Het belang van [N] is gediend met omgang, mits dat veilig en zonder ruzie tussen de ouders gebeurt.
De beslissing
Raad voor de Kinderbescherming
gezinsvoogdijinstelling (2x)
gezagsregister
moeder
vader