ECLI:NL:RBOVE:2014:7039

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
C/08/163303 / JE RK 14-1724
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid kinderrechter bij verzoek tot uithuisplaatsing van minderjarige met buitenlandse verblijfplaats

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 29 oktober 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, ingediend door Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel. De moeder van de minderjarige had op 19 oktober 2014 haar en het kind officieel uitgeschreven uit Nederland en was naar het buitenland verhuisd. De kinderrechter oordeelde dat Nederland nog steeds als de gewone verblijfplaats van de minderjarige kan worden aangemerkt, ondanks de verhuizing van de moeder. Dit oordeel is gebaseerd op de integratie van de minderjarige in de Nederlandse samenleving en de intentie van de moeder om zich permanent in het buitenland te vestigen, die niet voldoende was aangetoond.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige tot 18 oktober 2014 in Nederland woonde en dat de vader, die ook gezag heeft, nog steeds in Nederland woont. De moeder heeft zich verzet tegen het verzoek tot uithuisplaatsing, stellende dat er geen 'ernstig en onmiddellijk' gevaar voor de minderjarige is. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is, nu de minderjarige bij de moeder verblijft en niet aan de strijd tussen de ouders wordt blootgesteld. De kinderrechter heeft het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen en benadrukt dat het in het belang van de minderjarige is dat er een omgangsplan wordt opgesteld tussen de vader en de minderjarige.

De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming geïnformeerd over de beslissing, zodat deze in hun registratie kan worden opgenomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
Uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg
zaaknummer: C/08/163303 / JE RK 14-1724 (SL(O)
beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel d.d. 29 oktober 2014
inzake

Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel,

gevestigd te 7550 AE Hengelo, Bornsestraat 5
verzoekster, hierna te noemen ‘Bureau Jeugdzorg’
met betrekking tot de minderjarige:
-
[N], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
De minderjarige is geboren als kind van:
[belanghebbende 1], waarvan nadere adresgegevens ontbreken
en
erkend door [belanghebbende 2], wonende te [woonplaats 1].
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de ouders.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
de moeder, bijgestaan door mr. M. Erkens
en de vader.

Het procesverloop

Op 21 oktober 2014 heeft Bureau Jeugdzorg telefonisch verzocht een spoedmachtiging uithuisplaatsing te verlenen met betrekking tot de minderjarige.
Op 21 oktober 2014 heeft de kinderrechter te Almelo de spoedmachtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg bij beschikking verleend.
Op 22 oktober 2014 is een verzoekschrift met bijlagen ter griffie ingekomen tot het verlenen van een machtiging voor plaatsing in een voorziening voor pleegzorg met betrekking tot de minderjarige.
Het verzoek is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 29 oktober 2014. Ter zitting zijn verschenen: de heer [R] namens Bureau Jeugdzorg en mr. M. Erkens namens de moeder. De standpunten zijn toegelicht. De ouders zijn niet ter zitting verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De beschikking is bepaald op heden.

De vaststaande feiten

Op 8 juli 2014 heeft de kinderrechter te Almelo de ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van zes maanden, zijnde tot 8 januari 2015, met benoeming van de Bureau Jeugdzorg tot gezinsvoogdijinstelling.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing1.De gezinsvoogdijinstelling verzoekt haar een machtiging te verstrekken tot het plaatsen van de minderjarige in een voorziening voor pleegzorg, voor de duur van de ondertoezichtstelling.

2.
De moeder stelt dat de kinderrechter onbevoegd is om van de onderhavige zaak kennis te nemen. Zij verwijst naar artikel 8 Brussel II Bis Verordening. Zij stelt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in [X] ligt, nu de moeder haarzelf en de minderjarige op 19 oktober 2014 officieel heeft uitgeschreven en op 18 oktober 2014 naar [X] zijn verhuisd met de intentie daar voor een langere duur te blijven. Zij zijn hier bij de familie van moeders zijde ingetrokken. De minderjarige is tevens uitgeschreven bij de crèche waar zij voorheen naartoe ging.
3. De kinderrechter acht zich bevoegd van het verzoek van Bureau Jeugdzorg kennis te nemen en overweegt daartoe als volgt.
4. Ingevolge de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 2 april 2009, NJ 2009/457, moet het begrip ‘gewone verblijfplaats’ van een kind aldus worden uitgelegd dat dit de plaats is die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daartoe moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat en van de verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het kind naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat. Van belang is voorts de bedoeling van de ouders bij het overbrengen van het kind van de ene naar de andere lidstaat.
5.
De ‘gewone verblijfplaats’ is een feitelijk begrip waaraan inhoud wordt gegeven door de feiten en omstandigheden van het concrete geval. De vraag ligt voor of de minderjarige, vlak voor het tijdstip waarop het verzoek strekkende tot machtiging tot uithuisplaatsing werd ingediend, te weten 21 oktober 2014, haar gewone verblijfplaats in de zin van artikel 8 lid 1 Verordening Brussel II-bis in Nederland had.
Partijen alsook de minderjarige hebben altijd in Nederland gewoond en hebben ook de Nederlandse nationaliteit. Tot 18 oktober 2014 hebben de moeder en kind in [woonplaats 2] gewoond en de man woonde en woont nu nog steeds in [woonplaats 2]. Hij is net als moeder met ouderlijk gezag belast en hij heeft een omgangsregeling met [N]. Deze wordt nu door moeder met haar vertrek gefrustreerd. De moeder en [N] zijn op 19 oktober 2014 formeel uitgeschreven in de gemeente [woonplaats 2]. Onduidelijk en onbekend is of [N] in [X] naar school zal gaan en welke sociale banden van het kind daar bestaan. In de korte tijd sinds 18 oktober 2014 kan daaromtrent nog niets blijken.
Tevens rijst de vraag of de moeder werkelijk de intentie heeft om zich permanent in [X] te vestigen. In een schrijven van mevrouw [A] (oma m.z.) lijkt de moeder ‘een paar dagen’ voor rust naar [X] te zijn gegaan. Naar het oordeel van de kinderrechter is niet althans niet voldoende komen vast te staan dat de verhuizing naar [X] een definitief karakter heeft, terwijl evenmin gebleken is dat nu al sprake is van volledige integratie van de moeder en [N] in het maatschappelijke leven aldaar. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat Nederland, en meer specifiek dit arrondissement, nog immer als de gewone verblijfplaats van de minderjarige kan worden aangemerkt, te meer nu ook de vader met medegezag en een omgangsrecht hier woont, op grond waarvan de kinderrechter zich bevoegd acht van het onderhavige verzoek kennis te nemen. Daarmee komt de kinderrechter toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling.
6.
De vader heeft zijn standpunt ten aanzien van het verzoek niet kenbaar gemaakt.
7.
De moeder verweert zich tegen het verzoek. De moeder stelt zich op het standpunt dat niet aan de criteria voor een uithuisplaatsing wordt voldaan, nu er geen ‘ernstig en onmiddellijk’ gevaar is. Op een enkele uitzondering na was de moeder bereikbaar voor hulpverlening. Dat betekent dat niet voldaan wordt aan de criteria van een ernstig en dringend gevaar. Het vermeende slaan van de moeder is evenmin grond voor uithuisplaatsing, nu dit een oud feit is en Bureau Jeugdzorg, indien zij van mening was dat dit wel een grond voor de uithuisplaatsing zou zijn, op dat moment actie had moeten ondernemen.
Tevens geeft naar haar mening de verhuizing geen ernstige gevaren opgeleverd.
De moeder kon voorafgaand aan de verhuizing niet genoeg weerstand bieden tegen de vader. De moeder heeft meerdere malen gesproken met Bureau Jeugdzorg over een eventuele verhuizing waardoor meer afstand gecreëerd werd tussen haar en de vader. Het advies van Bureau Jeugdzorg bleef echter afwijzend met betrekking tot een dergelijk voorstel. De moeder stelt dat de vergroting van de afstand tussen haar en de vader een goede beslissing is. Deze beslissing maakt haar niet onbetrouwbaar. De ondertoezichtstelling en de zorgen van Bureau Jeugdzorg liggen volgens de moeder niet bij de basale opvoeding en verzorging van het kind, maar zien op de problematiek die tussen ouders speelde. De verhuizing van de moeder naar [X] is dan ook in het belang van het kind geweest.
8. De moeder beroept zich bij haar verhuizing op de uitspraak van de Hoge Raad van 14 april 2000, AA 5523 en Kamerstuk 31/839 h10 blz. 9. De moeder stelt dat zij mocht verhuizen, ondanks het feit dat er een ondertoezichtstelling is uitgesproken.
De verhuizing kan weliswaar betekenen dat de uitoefening van het toezicht door Bureau Jeugdzorg wordt bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt, maar deze taak zou dan volgens het Haags Kinderbeschermingsverdrag moeten worden uitgeoefend door eenzelfde [buitenlandse] instantie.
De moeder realiseert zich dat de uitvoering van de omgangsregeling tussen de vader en [N] is bemoeilijkt door de verhuizing. De moeder is van mening dat de vader wel weer omgang met [N] zou moeten hebben. Zij geeft aan daar nu nog geen oplossing voor te hebben. Nu zij in [X] woont, zal er een nieuwe omgangsregeling moeten worden vastgesteld.
9.
De kinderrechter is van oordeel dat het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg is gericht op de situatie waarin de moeder en [N] nog in Nederland woonden. Door de verhuizing van de moeder naar [X] is de uitoefening van het toezicht feitelijk onmogelijk geworden en is de machtiging tot plaatsing in een pleeggezin door de gezinsvoogd niet gebruikt. [N] verblijft nu bij moeder en wordt op dit moment niet aan de strijd tussen ouders blootgesteld. Uithuisplaatsing is in de situatie waarin [N] nu kennelijk verblijft (met moeder bij oma) naar het oordeel van de kinderrechter niet langer noodzakelijk om haar te beschermen.
10.
De kinderrechter constateert dat de ondertoezichtstelling nog voortloopt. Indien moeder en [N] zich voor langer vestigen in [X], is het een taak voor de gezinsvoogd om de mogelijkheden van hervatting van de omgang tussen vader en [N] te onderzoeken en met ouders daarover afspraken te maken. Het belang van [N] is gediend met omgang, mits dat veilig en zonder ruzie tussen de ouders gebeurt.
Vader heeft samen met moeder gezag over [N]. Met haar verhuisactie zonder toestemming van vader (en de gezinsvoogd) en het onthouden van contact tussen de vader en kind maakt moeder zich zeer wel mogelijk in Verdragstermen schuldig aan internationale kinderontvoering. Het is aan vader om daar met hulp van een advocaat desgewenst iets tegen te ondernemen. Vooralsnog lijkt het echter verstandig en lovend in het belang van [N] dat alle volwassenen, in elk geval ouders, gezinsvoogd en de advocaat van moeder, de hoofden bij elkaar steken en een passend omgangsplan vaststellen en uitvoeren waarin [N] haar vader weer met regelmaat kan ontmoeten.

De beslissing

De kinderrechter:
I. Wijst af het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Olthof, in tegenwoordigheid van T.C. Bokhove als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2014.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden naar de Raad voor de Kinderbescherming te Almelo en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door die raad opgenomen in zijn registratie.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
Afschrift verzonden aan:

Raad voor de Kinderbescherming

gezinsvoogdijinstelling (2x)

gezagsregister

moeder

vader