ECLI:NL:RBOVE:2015:1518

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
ak_14 _ 3256
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van kandidatenlijsten en instemmingsverklaringen bij gemeenteraadsverkiezingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de openbaarmaking van kandidatenlijsten en instemmingsverklaringen van politieke partijen die hebben deelgenomen aan de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart 2014 in de gemeente Zwartewaterland. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, had op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van deze documenten. Het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland had dit verzoek afgewezen, met als argument dat de kandidatenlijsten op 21 februari 2014 waren vernietigd en dat de instemmingsverklaringen privacygevoelige informatie bevatten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college ten onrechte het primaire besluit had genomen, aangezien de burgemeester van Zwartewaterland het bevoegde bestuursorgaan was. De rechtbank heeft het bevoegdheidsgebrek gepasseerd, omdat eiser niet benadeeld was door deze procedurele fout. Vervolgens heeft de rechtbank de argumenten van eiser beoordeeld. Eiser stelde dat de vernietiging van de kandidatenlijsten niet correct was uitgevoerd en dat het college niet voldoende had gedaan om de documenten te achterhalen.

De rechtbank oordeelde dat de vernietiging van de kandidatenlijsten rechtmatig was, maar dat de instemmingsverklaringen gedeeltelijk openbaar gemaakt moesten worden. De rechtbank oordeelde dat de privacy van de kandidaten gewaarborgd moest blijven, maar dat de naam en woonplaats van de kandidaten wel openbaar gemaakt konden worden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat de instemmingsverklaringen openbaar gemaakt moeten worden, met uitzondering van bepaalde privacygevoelige gegevens. Eiser kreeg zijn griffierecht vergoed en de proceskosten werden aan hem vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/3256

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]te Hengelo, eiser,
gemachtigde: mr. H. van Drunen,
en

de burgemeester van Zwartewaterland, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2014 (het primaire besluit) heeft het college van burgemeester
en wethouders van Zwartewaterland (hierna: het college) het verzoek van eiser om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) van de kandidatenlijsten (model H1) van alle politieke partijen die hebben meegedaan aan de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart 2014 in de gemeente Zwartewaterland dan wel
de instemmingsverklaringen (model H9) van alle kandidaten van alle politieke partijen, afgewezen.
Bij besluit van 28 november 2014 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar
van eiser ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
De burgemeester van Zwartewaterland (hierna: verweerder) heeft een verweerschrift ingediend. Hierbij heeft de burgemeester aangegeven dat hij het bestreden besluit voor zijn rekening neemt.
Bij brief van 19 februari 2015 heeft eiser de rechtbank toestemming gegeven om de instemmingsverklaringen die niet openbaar zijn gemaakt, bij haar oordeelsvorming te betrekken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Kijk in de Vegt en H.H. Verstijnen, werkzaam bij de gemeente Zwartewaterland.

Overwegingen

1. Artikel 3, eerste lid, van de Wob bepaalt dat een ieder een verzoek om informatie, neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Onder ‘document’ wordt verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat (artikel 1, onder a, van de Wob).
Artikel 3, vijfde lid, van de Wob bepaalt dat een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob bepaalt dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
2. Bij brief van 23 april 2014 heeft eiser, onder verwijzing naar de Wob, verweerder verzocht om hem het navolgende toe te zenden:
- alle kandidatenlijsten (model H1) van alle politieke partijen die hebben meegedaan aan de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart 2014 in verweerders gemeente. Het gaat hierbij om de kandidatenlijsten met daarop de namen, geboortedata en woonplaats (en eventueel adressen) van de kandidaten.
- indien deze lijsten conform de Kieswet zijn vernietigd, dan graag afschriften van de instemmingsverklaringen (model H9) van alle kandidaten van alle politieke partijen met daarop de namen, geboortedata en woonplaats (en eventuele adressen) van de kandidaten.
In het primaire besluit heeft het college aan eiser meegedeeld dat de kandidatenlijsten, in overeenstemming met het bepaalde in artikel I 19 van de Kieswet, op 21 februari 2014 zijn vernietigd. Het college heeft geweigerd de instemmingsverklaringen, waarop de adressen van de kandidaten staan vermeld, openbaar te maken om de privacy van de kandidaten te beschermen.
In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard.
Het college heeft zich, voor wat betreft de kandidatenlijsten, op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van documenten in de zin van de Wob nu deze zijn vernietigd. Voorts heeft verweerder verwezen naar kandidatenlijsten die op internet zijn geplaatst.
Voor wat betreft de instemmingsverklaringen heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob van toepassing is. In de belangenafweging heeft het college zich op het standpunt gesteld dat deze instemmingsverklaringen de adresgegevens van de kandidaten bevatten en dat openbaarmaking van de adresgegevens de betreffende kandidaat in een kwetsbare positie kan brengen. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Kiesbesluit (Staatsblad 2009, nr. 453, pagina 4).
3. Eiser heeft in zijn beroepschrift de navolgende beroepsgronden aangevoerd.
3.1.
Eiser stelt dat het college zich ten onrechte bevoegd heeft geacht om zowel het primaire als het bestreden besluit te nemen. Niet het college maar verweerder is het bevoegde bestuursorgaan, aldus eiser.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift erkend dat niet het college maar hij het bevoegde bestuursorgaan is. Verweerder heeft de besluitvorming van het college voor zijn rekening genomen, zo is ter zitting desgevraagd bevestigd. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het bevoegdheidsgebrek te passeren. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2555.
De rechtbank onderschrijft het door partijen gedeelde standpunt dat er sprake is van een bevoegdheidsgebrek. Nu evenwel aannemelijk is dat belanghebbenden (in casu eiser) niet door dit gebrek zijn benadeeld, bestaat aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit het verweerschrift, herhaald ter zitting, blijkt dat het bevoegde bestuursorgaan het bestreden besluit voor zijn rekening heeft genomen en instemt met de inhoud ervan. De rechtbank verwijst hierbij naar de door verweerder in dit kader reeds aangehaalde uitspraak van de Afdeling.
In deze uitspraak wordt verder de besluitvorming geduid als zijnde genomen door verweerder.
3.2.
Eiser stelt dat de gestelde vernietiging van de kandidatenlijsten in strijd met het systeem van de Kieswet heeft plaatsgevonden alsmede dat deze vernietiging niet is aangetoond middels een proces-verbaal van vernietiging. Verder stelt eiser dat, indien er sprake is van documenten die niet bij het bestuursorgaan berusten maar aldaar hadden behoren te berusten, van dit bestuursorgaan wordt verwacht dat het al het redelijkerwijs mogelijke doet om deze documenten alsnog te achterhalen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank volstaat allereerst met de constatering dat verweerder het proces-verbaal van vernietiging in het geding heeft gebracht. Daaruit blijkt dat de kandidatenlijsten betreffende de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart 2014 op 21 februari 2014 zijn vernietigd.
Verder overweegt de rechtbank dat ten tijde van het indienen van het Wob-verzoek door eiser de verkiezingen reeds hadden plaatsgevonden en de kandidatenlijsten reeds waren vernietigd. Tussen partijen is niet in geschil dat vernietiging van de kandidatenlijsten ten tijde van het indienen van het Wob-verzoek in overeenstemming met de Kieswet en dus rechtmatig zou zijn geweest. Een rechtmatige vernietiging zou dan ook hebben geresulteerd in het niet meer bestaan van de kandidatenlijsten ten tijde van dit Wob-verzoek. Nu in dit geschil de besluitvorming met betrekking tot een Wob-verzoek voorligt, is dan ook niet relevant of de vernietiging van de kandidatenlijsten op 21 februari 2014 rechtmatig was.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
3.3.
Eiser stelt dat de stelling van verweerder, dat de kandidatenlijsten op intranet zijn gepubliceerd, niet juist is.
De rechtbank volstaat met de constatering dat de namen van de kandidaten van de partijen die hebben meegedaan met de verkiezingen op internet staan vermeld. Voor de wijze van traceren van deze informatie op internet verwijst de rechtbank naar gedingstuk 7 zoals dat door verweerder is ingebracht.
3.4.
Eiser stelt dat verweerder, voor wat betreft de instemmingsverklaringen, de weigering heeft gebaseerd op het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
De motivering ziet alleen maar op het niet openbaar maken van adresgegevens, terwijl in de instemmingsverklaringen aanzienlijk meer gegevens staan vermeld. Ter zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat hij wil verifiëren of elke kandidaat inderdaad een instemmingsverklaring heeft ingevuld. Door de instemmingsverklaringen in zijn geheel niet openbaar te maken, is hem deze verificatiemogelijkheid ontnomen.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de vertrouwelijk overgelegde stukken.
Deze stukken bestaan uit één instemmingsverklaring. De instemmingsverklaring bestaat uit een formulier, model H9, betreffende een kandidaat voor het CDA. Op deze instemmingsverklaring staan, bij onderdeel 4, de achternamen, de voornamen, het geslacht en de woonplaats van alle kandidaten voor het CDA vermeld. Bij onderdeel 6 staat het woonadres van de betreffende kandidaat vermeld. Bij onderdeel 7 staan de datum van ondertekening, de achternaam, de voornamen, de woonplaats, het burgerservicenummer en de handtekening van de betreffende kandidaat vermeld. Een kopie van het paspoort van de betreffende kandidaat is bijgevoegd.
De rechtbank onderschrijft verweerders standpunt dat een instemmingsverklaring gegevens bevat die de persoonlijke levenssfeer van zowel de betreffende kandidaat als de overige kandidaten betreffen.
Aan de orde is de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van de gehele instemmingsverklaring.
Voor wat betreft de gegevens, opgenomen bij onderdeel 4, overweegt de rechtbank dat deze gegevens overeenkomen met de gegevens op de kandidatenlijsten, die op grond van de Kieswet ter inzage hebben gelegen. Deze gegevens zijn bovendien identiek aan de gegevens die op internet zijn geplaatst. Op deze gegevens is de Wob dan ook niet van toepassing.
Voor wat betreft de gegevens, opgenomen bij onderdeel 6, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de Nota van Toelichting behorende bij de wijziging van het Kiesbesluit (Staatsblad 2009, nr. 453, pagina 4) volgt dat de wetgever het omwille van veiligheidsredenen onwenselijk acht dat adresgegevens van kandidaten worden gepubliceerd. Dit is ook de reden waarom de verplichte vermelding van het adres op de kandidatenlijst is komen te vervallen.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het weigeren van openbaarmaking van het woonadres van de kandidaat.
Voor wat betreft de gegevens, opgenomen bij onderdeel 7, overweegt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot weigering van openbaarmaking van
het burgerservicenummer en de handtekening van de betreffende kandidaat. Verweerder heeft daarentegen in redelijkheid niet kunnen weigeren de naam van de kandidaat en de woonplaats openbaar te maken. De hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt dan ook.
Voor wat betreft de aangehechte kopie van het paspoort van de kandidaat heeft verweerder
in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot weigeren van openbaarmaking daarvan.
Samenvattend oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de instemmingsverklaringen privacygevoelige informatie bevatten. Voorts heeft verweerder, voor wat betreft de gegevens bij onderdeel 6 (woonadres van de kandidaat), enkele gegevens bij onderdeel 7 (burgerservicenummer en de handtekening) alsmede de kopie van het paspoort, in redelijkheid de privacybelangen van de kandidaten kunnen laten prevaleren boven die van openbaarmaking. Voor wat betreft de overige gegevens op de instemmingsverklaringen heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de privacybelangen prevaleren boven het belang van openbaarmaking.
Vorenstaande betekent dat verweerder de instemmingsverklaringen openbaar had moeten maken, waarbij alle gegevens bij onderdeel 6, de handtekening en het burgerservicenummer bij onderdeel 7 alsmede de (indien aanwezig) aangehechte kopie van het identiteitsbewijs, worden ‘weggelakt’.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. In dat kader zal de rechtbank het bezwaar van eiser gegrond verklaren, het primaire besluit herroepen en een nieuw primair besluit nemen, inhoudende dat de instemmingsverklaringen openbaar worden gemaakt, waarbij de gegevens bij onderdeel 6, de handtekening en het burgerservicenummer bij onderdeel 7 en, indien aanwezig, de kopie van het identiteitsbewijs, worden weggelakt.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat de instemmingsverklaringen openbaar worden gemaakt, waarbij de gegevens bij onderdeel 6, de handtekening en het burgerservicenummer bij onderdeel 7 en, indien aanwezig, de kopie van het identiteitsbewijs, worden weggelakt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.470,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.