ECLI:NL:RBOVE:2015:2325

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
ak_14_2872
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WW-uitkering en boete in verband met niet melden van zelfstandige werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een uitkeringsgerechtigde, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres ontving vanaf 3 september 2012 een WW-uitkering, maar heeft verzuimd om haar werkzaamheden als zelfstandige tijdig te melden. Het UWV heeft daarop haar uitkering over de periode van 1 januari 2013 tot en met 13 oktober 2013 herzien en een terugvordering van € 5.227,48 bruto opgelegd, evenals een boete van € 790,--. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, wat leidde tot een verlaging van de terugvordering tot € 4.440,44 en de boete tot € 660,--. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 19 februari 2015 heeft eiseres betoogd dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij voldeed aan de regels van de startersregeling voor zelfstandigen. Ze had een voorlichtingsdag van het UWV bijgewoond en meende dat dit voldoende was. Eiseres stelde dat het UWV haar niet had aangesproken op haar sollicitatieplicht, wat haar in de veronderstelling heeft gebracht dat zij de regels volgde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door haar werkzaamheden niet tijdig te melden, maar heeft ook opgemerkt dat het UWV passief heeft gehandeld en onvoldoende informatie heeft verstrekt.

De rechtbank oordeelde dat de herziening van de uitkering terecht was, maar dat de opgelegde boete onevenredig was. Gelet op de omstandigheden, waaronder het feit dat eiseres zelf melding heeft gemaakt van haar werkzaamheden, heeft de rechtbank besloten de boete te verlagen tot nihil. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de boete betreft, en het UWV opgedragen het griffierecht van € 45,-- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 14/2872

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],

wonende te Kamperveen, eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam, verweerder,
(gemachtigde: J.L. Gerritsen).
14/2872
Procesverloop
Bij besluit van 2 mei 2014 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) over de periode 1 januari 2013 tot en met
13 oktober 2013 wordt herzien en dat de over deze periode betaalde uitkering van
€ 5.227,48 bruto wordt teruggevorderd.
Bij afzonderlijk besluit van diezelfde datum is aan eiseres een boete opgelegd ten bedrage van € 790,--.
De tegen deze besluiten gemaakte bezwaren zijn bij besluit van 3 oktober 2014 gegrond verklaard, in die zin dat de terugvordering wordt vastgesteld op € 4.440,44 bruto en de boete op € 660,--. Voor het overige worden de besluiten van 2 mei 2014 gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 19 februari 2015 behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Vanaf 3 september 2012 ontving eiseres een uitkering op grond van de WW naar een gemiddeld aantal arbeidsuren van 12 uur per week.
Naar aanleiding van een telefoongesprek met eiseres is bij verweerder het vermoeden ontstaan dat eiseres heeft gewerkt als zelfstandige zonder hiervan tijdig melding te doen. Verweerder heeft naar deze mogelijke werkzaamheden een onderzoek opgestart.
Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven in de eerste rubriek van deze uitspraak.
2. Samengevat stelt eiseres ten aanzien van de herziening en de terugvordering dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij aan de regels voldeed voor de startersregeling voor zelfstandigen. Zij was immers naar de voorlichtingsdag van verweerder geweest en zij meende dat dit het enige vereiste was voor voornoemde regeling. Eiseres werd in die aanname versterkt doordat verweerder in die periode haar niet heeft gemaand tot solliciteren, hetgeen wel verwacht had kunnen worden als zij niet deelnam aan de startersregeling. Eind juni 2013 heeft eiseres een bericht in haar werkmap geplaatst dat zij een afspraak wilde maken omdat zij na afloop van de startersregeling verder wilde als zelfstandige. Door verweerder is echter nooit op dit bericht gereageerd en telefonisch contact bleek niet mogelijk. In september 2013 heeft eiseres nogmaals contact opgenomen met verweerder omdat haar gebleken was dat zij nog altijd een uitkering ontving. Gelet op het voorgaande stelt eiseres dat zij weliswaar fouten heeft gemaakt, maar dat verweerder ten aanzien van de informatievoorziening eveneens in gebreke is gebleken. Er was geen sprake van opzet van haar kant, hetgeen ook blijkt uit het hiervoor aangevoerde. Eiseres stelt dan ook dat verweerder enkel hetgeen zou moeten terugvorderen wat zij heeft ontvangen aan uitkering wat de startersregeling te boven gaat.
3.1
Op grond van artikel 25 van de WW is de werknemer onder andere verplicht om aan verweerder onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering.
Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW herziet verweerder een besluit tot toekenning van WW-uitkering onder andere indien het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van artikel 25 van de WW heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering. Op grond van het tweede lid kan verweerder, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
In artikel 36, eerste lid, van de WW is bepaald dat de uitkering die onder andere als gevolg van een besluit tot herziening van de uitkering onverschuldigd is betaald, door verweerder wordt teruggevorderd.
3.2
Niet in geschil is dat eiseres in de periode in geding, zijnde 1 januari 2013 tot en met
13 oktober 2013, werkzaam is geweest als zelfstandige. Evenmin in geschil is dat zij dit niet eerder dan 25 juni 2013 bij verweerder heeft gemeld. Ter beoordeling aan de rechtbank is of verschoonbaar is dat eiseres haar werkzaamheden niet tijdig heeft gemeld.
3.3
Eiseres heeft erkend dat zij van haar werkzaamheden als zelfstandige bij verweerder melding behoorde te maken. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze werkzaamheden van invloed konden zijn op haar recht op uitkering. Eiseres is zowel bij haar aanvraag als bij de toekenning van haar uitkering op de te zake voor haar geldende plichten gewezen. Door van de feitelijke aanvang van deze werkzaamheden desondanks geen melding te maken is eiseres over de periode 1 januari 2013 tot en met 13 oktober 2013 de inlichtingenplicht in de zin van artikel 25 WW niet nagekomen. Blijkens het dossier heeft eiseres op 7 januari 2013 de workshop ZZP-voorlichting gevolgd, alwaar haar eveneens informatie is verschaft omtrent het starten als zelfstandige.
Uitgangspunt is dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het doorgeven van wijzigingen. Een mogelijk onvolledige informatievoorziening van de kant van verweerder maakt dit niet anders. Informatie was immers voor eiseres ook beschikbaar via de website van verweerder. Het had voor eiseres duidelijk behoren te zijn dat de aanvang van haar werkzaamheden in het kader van het eigen bedrijf meer instemming behoefde dan het ondertekenen van een presentielijst op een voorlichtingsbijeenkomst.
3.6
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat verweerder de WW-uitkering over de periode van 1 januari 2013 tot en met 13 oktober 2013 terecht heeft herzien en dat hetgeen in deze periode aan eiseres is uitgekeerd terecht is teruggevorderd. De verplichting daartoe voor verweerder volgt uit artikel 36, eerste lid, van de WW. Niet gebleken is dat het bedrag van de terugvordering onjuist is vastgesteld.
3.7
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Volgens vaste rechtspraak is van dringende redenen slechts sprake indien door de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties voor de betrokkene optreden. Van dringende redenen om van de intrekking of terugvordering af te zien is de rechtbank echter niet gebleken.
4.1
Eiseres stelt ten aanzien van de boete dat deze onevenredig is. Er was geen sprake van opzet aan haar kant en daarnaast heeft verweerder enkele fouten gemaakt waardoor de fout kon blijven bestaan, elke verwijtbaarheid harerzijds ontbreekt. Zij stelt dan ook dat de boete dient te vervallen en subsidiair dat de boete op een te hoog bedrag is vastgesteld.
4.2
In het aanvullende verweerschrift en ter zitting heeft verweerder erkend dat, gelet op de genoemde uitspraak van de Centrale Raad van de Beroep (CRvB) van 24 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3754, (uitspraak van 24 november 2014), de boete zoals deze thans is opgelegd niet kan worden gehandhaafd. Verweerder komt thans tot het standpunt dat een boete van € 330,-- opgelegd had moeten worden, omdat van de zijde van eiseres enkel sprake is van lichte verwijtbaarheid, nu zij alsnog zelf melding heeft gemaakt van haar werkzaamheden.
4.3
In reactie hierop heeft de eiseres ter zitting meegedeeld dat zij zich ook met het nieuwe bedrag niet kan verenigen.
4.4
Gelet op het standpunt van verweerder ter zitting is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit vernietigd te worden voor zover dit betrekking heeft op de boete. De rechtbank zal zelf, met toepassing van artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en met inachtneming van de nadere standpunten van partijen ter zitting een beslissing nemen omtrent de hoogte van de boete.
4.5
Voor een uitgebreid overzicht van de toepasselijke wettelijke bepalingen en beleidskaders verwijst de rechtbank naar rechtsoverwegingen 5.4 tot en met 5.6 van de uitspraak van de CRvB van 24 november 2014. De CRvB heeft in voornoemde uitspraak overwogen dat er ook vanaf 1 januari 2013 geen sprake is van een wettelijk vastgestelde boete, zodat ook de onder de werking van de Wet aanscherping op te leggen boetes op het terrein van de sociale zekerheid volledig moeten worden getoetst met inachtneming van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb. Bij de beoordeling van de evenredigheid van de boete is van belang dat het bestuursorgaan de hoogte van de boete dient af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en daarbij zo nodig rekening moet houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Daarbij vraagt het vanaf 1 januari 2013 in het sociale zekerheidsrecht gecreëerde boeteregime om een indringender toets aan het evenredigheidsbeginsel.
De CRvB en in navolging daarvan ook verweerder hanteren ten aanzien van overtreders die na 1 januari 2013 in strijd met de op hen rustende inlichtingenplicht handelen of nalaten de volgende uitgangspunten:
- opzettelijk handelen of nalaten: 100% van het benadelingsbedrag;
- grove schuld: 75% van het benadelingsbedrag;
- geen opzet of grove schuld: 50% van het benadelingsbedrag;
- verminderde verwijtbaarheid: 25% van het benadelingsbedrag.
Verder heeft de CRvB in voornoemde uitspraak overwogen dat geen hogere boete kan worden opgelegd dan de maximale geldboete die de strafrechter op grond van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht zou hebben kunnen opleggen en dat
de vraag of een boete in verband met de draagkracht van de overtreder moet worden gematigd aansluiting dient te worden gezocht bij rechtsoverwegingen 3.4.1 tot en met 3.4.3 van het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:685 en, voor zover van toepassing, naar de in rechtsoverweging 5.5 van de uitspraak van de CRvB genoemde bestendige gedragslijn van verweerder van 10 december 2013 over verlaging van de boete wegens financiële omstandigheden.
4.6
Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3.5 is de rechtbank van oordeel dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden en dat haar hiervan niet enkel een objectief, maar ook een subjectief verwijt te maken valt. Verweerder was dan ook in beginsel gehouden eiseres een boete op te leggen.
4.7
Met betrekking tot de hoogte van de boete is de rechtbank echter van oordeel dat er in de gegeven omstandigheden aanleiding bestaat om de boete verder te verlagen tot nihil. Daartoe overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat eiseres zelf melding heeft gemaakt van haar werkzaamheden binnen een jaar naar aanvang van haar werkzaamheden. Blijkens het dossier heeft eiseres op 17 december 2012 aangeven te willen starten als zelfstandige. Voorts heeft zij op 7 januari 2013 de voorlichting ZZP gevolgd blijkens de notitie in haar werkmap. Het procesdossier bevat voorts een brochure “Kan ik met een uitkering voor mezelf beginnen”, waar alle rechten en plichten in dat kader vermeld zijn. Echter, eiseres heeft aangegeven deze brochure nimmer te hebben ontvangen en verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiseres voornoemde brochure daadwerkelijk heeft ontvangen. Na 7 januari 2013 heeft eiseres niet meer gesolliciteerd, hetgeen voor verweerder een signaal had kunnen zijn dat eiseres gestart was met haar werkzaamheden als zelfstandige. Zij is door verweerder echter nimmer op haar gebrek aan sollicitaties aangesproken. Op 25 juni 2013 heeft eiseres voorts een notitie geplaatst in de werkmap dat zij contact wil met verweerder met betrekking tot het voortzetten van haar werkzaamheden. Weliswaar heeft verweerder dit gegeven reeds betrokken bij de vaststelling van het voor de boeteoplegging relevante bedrag, maar doordat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op de verstrekte informatie en daarmee heeft bijgedragen aan het blijven voortbestaan van de (te hoge) uitkering is de terugvordering onnodig opgelopen. Het handelen van verweerder categoriseert de rechtbank dan ook als zeer passief en de informatieverstrekking als ontoereikend. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank consequenties te hebben voor de hoogte van de boete in die zin dat de rechtbank daarin aanleiding ziet voor het opleggen van een boete van nul euro.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de hoogte van de boete;
- bepaalt de boete op nihil en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
-- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,-- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Vijftigschild, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.G.M. ten Kate-van Holsteijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.