In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar, eiser, en de korpschef van politie Noord-Nederland, verweerder. Eiser had een disciplinaire straf en maatregel opgelegd gekregen door verweerder, naar aanleiding van een disciplinair onderzoek naar zijn gedragingen in de periode van 2004 tot 2006. Verweerder beschuldigde eiser van plichtsverzuim, ongewenste omgangsvormen en het negeren van een contactverbod met een ondergeschikte, [naam inspecteur]. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep op 29 april 2015 heeft behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beschuldigingen van verweerder niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van betrokkenen, die jaren na de vermeende incidenten waren afgelegd, niet als betrouwbaar konden worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in strijd had gehandeld met de hem opgelegde verplichtingen en dat er geen sprake was van plichtsverzuim. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij verweerder werd opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden en de proceskosten te vergoeden. De rechtbank benadrukte dat de onduidelijkheid over de reikwijdte van het contactverbod voor rekening van verweerder kwam, en dat eiser niet kon worden aangerekend voor het contact dat hij had gehad met [naam inspecteur].