Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het tussenvonnis van 23 juli 2014 en de daarin genoemde processtukken,
- de aanvullende producties zijdens eiseres,
- het proces-verbaal van comparitie van 13 november 2014,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee zussen, eiseres en gedaagde, over de verdeling van de nalatenschap van hun overleden zus. De erflaatster overleed op 26 september 2009. Eiseres stelt dat gedaagde op 25 januari 2008 een bedrag van €10.100,00 heeft overgemaakt naar de rekening van de erflaatster als terugbetaling van een geldlening die de erflaatster aan gedaagde zou hebben verstrekt. Gedaagde betwist dit en stelt dat zij het bedrag aan de erflaatster heeft geleend, waardoor zij dit bedrag als een vordering op de nalatenschap beschouwt. De rechtbank moet nu de bewijslastverdeling vaststellen, waarbij eiseres moet bewijzen dat de betaling een terugbetaling van een lening was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfgenamen grotendeels overeenstemming hebben over de bestanddelen van de nalatenschap, met uitzondering van de betaling van €10.100,00. Eiseres heeft verschillende argumenten en getuigenverklaringen ingediend ter ondersteuning van haar stelling dat de betaling een terugbetaling van een lening was. Gedaagde heeft echter ook bewijsstukken overgelegd die haar standpunt ondersteunen. De rechtbank heeft de partijen opgedragen om bewijs te leveren en heeft een getuigenverhoor gepland om de zaak verder te onderzoeken.
De rechtbank heeft in haar beslissing aangegeven dat eiseres moet bewijzen dat de overledene een geldlening aan gedaagde heeft verstrekt en dat gedaagde deze heeft terugbetaald. De zaak is opnieuw op de rol gezet voor 4 maart 2015, waar eiseres moet aangeven hoe zij bewijs wil leveren. De rechtbank heeft ook richtlijnen gegeven voor het oproepen van getuigen en het indienen van bewijsstukken.