Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
- de bij voormeld vonnis aangestelde curator mr. A.D. van Dalen,
- mr. Everhardus, voornoemd, en mr. El Housi namens Scheepsbouw,
- mr. A.M. van Heest, namens de aanvragers van het onderhavige faillissement;
Overwegende:
In dat verband is het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015 (JPR/Gunning q.q. ECLI:NL:HR:2015:689) van belang. In dat arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het moment van creditering doorslaggevend is bij beantwoording van de vraag wanneer er is betaald (en of de curator een girale betaling kan terugvorderen). Dit arrest ziet op de situatie dat de schuldenaar failliet wordt verklaard nadat hij een betalingsopdracht heeft gegeven ten gunste van zijn schuldeiser, maar voordat de rekening van zijn schuldeiser wordt gecrediteerd. In de onderhavige zaak doet zich iets soortgelijks voor. Namens de stichting is mr. J.P. van Dijk bij de behandeling van de faillissementsaanvrage op 16 juni 2015 rond 10.30 uur verschenen. Scheepsbouw is niet op die zitting verschenen, maar zij heeft volstaan met toezending van de betaalopdracht van 16 juni 2015. Om creditering van die betaling te controleren heeft Mr. Van Dijk heeft vervolgens, na schorsing van de behandeling, telefonisch contact opgenomen met zijn opdrachtgever. Deze heeft hem echter na controle van de bankrekeningen bevestigd dat bij hen
geenbetaling was binnengekomen waarna mr. Van Dijk heeft gepersisteerd bij het verzoek. Omdat verder aan alle vereisten was voldaan heeft de rechtbank vervolgens om 11.04 uur het faillissement van Scheepsbouw uitgesproken. Er was immers summierlijk gebleken van het vorderingsrecht van de stichtingen en deze vorderingen waren (nog) niet voldaan. De rechtbank kon dan ook niet tot een andere conclusie komen dat Scheepsbouw verkeerde in de toestand van te hebben opgehouden en gelet daarop waren er gronden om haar faillissement uit te spreken. Dat naderhand is gebleken dat de rekening van de stichtingen, althans die van de door hen ingeschakelde deurwaarder, op 16 juni 2015 om 13.22 uur is gecrediteerd met voornoemde betaling, doet daar niet aan af. Zoals hiervoor gezegd was op het moment van faillietverklaring nog geen sprake van creditering van de rekening van de stichtingen dan wel die van de door haar ingeschakelde deurwaarder.
op dit momentsummierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van de stichtingen en of Scheepsbouw in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen. Daarover overweegt de rechtbank als volgt. Ter terechtzitting is gebleken dat inmiddels bij de curator diverse schuldeisers een vordering ter verificatie hebben ingediend. Het totaal van die vorderingen beloopt een bedrag van ongeveer € 60.000,00. De beoordeling van de rechtbank spitst zich echter toe op het door de stichtingen op