ECLI:NL:RBOVE:2015:3344

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
13 juli 2015
Zaaknummer
173499 FT RK 15.1080
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Verhoeven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van faillissement van Scheepsbouw Noord Nederland B.V. na betaling van vorderingen

De Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in de zaak van Scheepsbouw Noord Nederland B.V., die op 16 juni 2015 in staat van faillissement was verklaard. Dit faillissement was uitgesproken op verzoek van verschillende stichtingen, waaronder Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek. De rechtbank heeft het faillissement vernietigd op basis van een verzoekschrift van de advocaat van Scheepsbouw, mr. J.R. Everhardus, dat op 29 juni 2015 was ingediend. Tijdens de zitting op 7 juli 2015 verklaarden de betrokken partijen zich niet te verzetten tegen de vernietiging van het faillissement. De rechtbank moest echter nog beoordelen of er op het moment van faillietverklaring voldoende bewijs was van het vorderingsrecht van de stichtingen en of Scheepsbouw in de toestand verkeerde van te hebben opgehouden te betalen.

De rechtbank overwoog dat, hoewel de partijen zich konden vinden in de vernietiging, het noodzakelijk was om te bevestigen dat de vorderingen van de stichtingen op 16 juni 2015 waren voldaan. Dit werd bevestigd door een betaling die op dat moment was gecrediteerd. De rechtbank concludeerde dat er geen grond meer was voor het faillissementsverzoek, aangezien de vorderingen waren voldaan. De rechtbank verwees ook naar relevante jurisprudentie van de Hoge Raad, die van belang was voor de beoordeling van de situatie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het faillissement van Scheepsbouw Noord Nederland B.V. vernietigd, omdat de grondslag voor het faillissementsverzoek was komen te vervallen. Daarnaast werd Scheepsbouw veroordeeld tot betaling van de faillissementskosten en de kosten van het verzet aan de zijde van de stichtingen. De rechtbank oordeelde dat Scheepsbouw niet langer in de toestand verkeerde van te hebben opgehouden te betalen, wat leidde tot de vernietiging van het eerdere vonnis van faillietverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Vernietiging faillissement
Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 173499 FT RK 15.1080
De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken:
Gelet op het vonnis van deze rechtbank d.d. 16 juni 2015 waarbij:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Scheepsbouw Noord Nederland B.V., handelende onder de namen SNN en SNN Marine Consultants, verder te noemen: Scheepsbouw, ingeschreven in het Handelsregister van de kamer van Koophandel onder nummer 08170705, statutair gevestigd te Steenwijk, kantoorhoudende te 3565 AR Utrecht, Arkansasdreef 32 J.
in staat van faillissement is verklaard, ten verzoeke van de stichting Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, de stichting Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Metaalbewerkingsbedrijf en de stichting Stichting Sociaal Fonds Metaal en Techniek, verder ook wel te noemen: de stichtingen, alle statutair gevestigd te De Haag, zonder op dat verzoek te zijn gehoord, waarbij tevens is bepaald dat de rechtbank Midden Nederland, locatie Utrecht, alle taken die de wet aan de rechtbank opdraagt, met uitzondering van de tegen de uitspraak tot faillietverklaring in te stellen rechtsmiddelen, zal vervullen;
Gezien een door de advocaat mr. J.R. Everhardus te Rotterdam namens Scheepsbouw bij deze rechtbank ingediend verzoekschrift ter griffie van deze rechtbank, locatie Zwolle, inkomen op 29 juni 2015, houdende verzet tegen gemeld vonnis van faillietverklaring en strekkende tot vernietiging van dat vonnis;
Gehoord in raadkamer van deze rechtbank op woensdag 7 juli 2015:
  • de bij voormeld vonnis aangestelde curator mr. A.D. van Dalen,
  • mr. Everhardus, voornoemd, en mr. El Housi namens Scheepsbouw,
  • mr. A.M. van Heest, namens de aanvragers van het onderhavige faillissement;

Overwegende:

1. Ter terechtzitting hebben partijen verklaard zich niet te verzetten tegen vernietiging van het op 16 juni 2015 uitgesproken faillissement.
2. Hoewel partijen zich kunnen vinden in vernietiging van het onderhavige faillissement, doet die partijbedoeling er niet aan af dat de rechtbank nog steeds moet beoordelen of op 16 juni 2015 (en nadien) summierlijk was gebleken van het vorderingsrecht van de stichtingen, of Scheepsbouw op dat moment verkeerde in de toestand van te hebben opgehouden te betalen en of er gronden waren om Scheepsbouw in staat van faillissement te verklaren.
In dat verband is het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015 (JPR/Gunning q.q. ECLI:NL:HR:2015:689) van belang. In dat arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het moment van creditering doorslaggevend is bij beantwoording van de vraag wanneer er is betaald (en of de curator een girale betaling kan terugvorderen). Dit arrest ziet op de situatie dat de schuldenaar failliet wordt verklaard nadat hij een betalingsopdracht heeft gegeven ten gunste van zijn schuldeiser, maar voordat de rekening van zijn schuldeiser wordt gecrediteerd. In de onderhavige zaak doet zich iets soortgelijks voor. Namens de stichting is mr. J.P. van Dijk bij de behandeling van de faillissementsaanvrage op 16 juni 2015 rond 10.30 uur verschenen. Scheepsbouw is niet op die zitting verschenen, maar zij heeft volstaan met toezending van de betaalopdracht van 16 juni 2015. Om creditering van die betaling te controleren heeft Mr. Van Dijk heeft vervolgens, na schorsing van de behandeling, telefonisch contact opgenomen met zijn opdrachtgever. Deze heeft hem echter na controle van de bankrekeningen bevestigd dat bij hen
geenbetaling was binnengekomen waarna mr. Van Dijk heeft gepersisteerd bij het verzoek. Omdat verder aan alle vereisten was voldaan heeft de rechtbank vervolgens om 11.04 uur het faillissement van Scheepsbouw uitgesproken. Er was immers summierlijk gebleken van het vorderingsrecht van de stichtingen en deze vorderingen waren (nog) niet voldaan. De rechtbank kon dan ook niet tot een andere conclusie komen dat Scheepsbouw verkeerde in de toestand van te hebben opgehouden en gelet daarop waren er gronden om haar faillissement uit te spreken. Dat naderhand is gebleken dat de rekening van de stichtingen, althans die van de door hen ingeschakelde deurwaarder, op 16 juni 2015 om 13.22 uur is gecrediteerd met voornoemde betaling, doet daar niet aan af. Zoals hiervoor gezegd was op het moment van faillietverklaring nog geen sprake van creditering van de rekening van de stichtingen dan wel die van de door haar ingeschakelde deurwaarder.
3. In het kader van de onderhavige behandeling is vervolgens het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2015 (ECLI:NL:HR 2015:1473) van belang. In dat arrest heeft de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.3.4 overwogen dat het rechtsmiddel van verzet de strekking heeft dat het geding waarin verstek was verleend, op tegenspraak in dezelfde instantie wordt voortgezet. Het biedt gerekwestreerde die niet was verschenen en daardoor zijn belangen niet bij de rechter kon verdedigen, daartoe alsnog de gelegenheid, hetgeen strookt met het beginsel van hoor en wederhoor. Bij die gelegenheid moet de opposant het verweer kunnen voeren dat de vordering niet of niet langer bestaat. Gelet daarop moet de rechtbank nu beoordelen of
op dit momentsummierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van de stichtingen en of Scheepsbouw in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen. Daarover overweegt de rechtbank als volgt. Ter terechtzitting is gebleken dat inmiddels bij de curator diverse schuldeisers een vordering ter verificatie hebben ingediend. Het totaal van die vorderingen beloopt een bedrag van ongeveer € 60.000,00. De beoordeling van de rechtbank spitst zich echter toe op het door de stichtingen op
1 mei 2015 ingediende verzoekschrift strekkende tot faillietverklaring van Scheepsbouw. Zoals in rechtsoverweging 2 overwogen is inmiddels gebleken dat de vorderingen van de stichtingen op 16 juni 2015 zijn voldaan door creditering van de rekening van de stichtingen dan wel die van de door hen ingeschakelde deurwaarder. De vorderingen van de stichtingen zijn dan ook voldaan en daarmee vervalt de grondslag aan het op 1 mei 2015 ingediende faillissementsverzoek. Er is immers geen sprake meer van een vorderingsrecht van de stichtingen. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om het faillissement van Scheepsbouw te vernietigen. Vervolgens komt de rechtbank niet (meer) toe aan een inhoudelijke beoordeling van de overige (ter verificatie) ingediende vorderingen voor de vraag of Scheepsbouw in de toestand van hebben opgehouden te betalen verkeert, omdat de grondslag van het op 1 mei 2015 ingediende faillissementsverzoek is komen te vervallen.
4. Voorts heeft Scheepsbouw verzocht om de stichtingen te veroordelen tot betaling van de faillissementskosten omdat hun vorderingen op 16 juni 2015 zijn betaald. Gebleken is echter dat de autorisatie van de betaalopdracht pas is gegeven 16 juni 2015 om 09.26 uur en Scheepsbouw heeft menen te kunnen volstaan met het enkel aan de rechtbank toezenden van de autorisatie van de betaling. Zoals echter in rechtsoverweging 2 overwogen is de rekening van de stichtingen dan wel de door haar ingeschakelde deurwaarder pas na het uitspreken van het faillissement van Scheepsbouw gecrediteerd met de betaling. Het faillissement is op dat moment dan ook terecht uitgesproken. Omdat de autorisatie van de betaling zeer kort voor de zitting is gegeven had Scheepsbouw veiligheidshalve beter ter zitting kunnen verschijnen om een en ander nader toe te lichten in plaats van te volstaan met toezending aan de rechtbank van genoemde autorisatie. Zou nog geen sprake zijn van creditering – hetgeen zich heeft voorgedaan – dan had zij aanhouding kunnen vragen om genoemde creditering af te wachten. Dat zij dat niet heeft gedaan en voorbij het laatste moment heeft betaald, ligt geheel in haar risicosfeer en om die reden zal Scheepsbouw de faillissementskosten moeten dragen. Daarnaast heeft Scheepsbouw dusdoende de kosten van dit verzet aan de zijde van de stichtingen veroorzaakt. Scheepsbouw wordt veroordeeld in de kosten van de (destijds terechte) aanvrage van het faillissement en in de kosten van het verzet aan de zijde van de stichtingen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel, dat thans Scheepsbouw thans aannemelijk heeft gemaakt, dat zij niet langer in de toestand verkeert, dat zij heeft opgehouden te betalen, zodat voormeld vonnis van faillietverklaring behoort te worden vernietigd;
Gelet op de artikelen 1, 4, 6, 8 en 15 van de Faillissementswet;
RECHTDOENDE:
Vernietigt het vonnis van deze rechtbank d.d. 16 juni 2015 en de daarbij uitgesproken faillietverklaring van Scheepsbouw Noord Nederland B.V..
Veroordeelt Scheepsbouw Noord Nederland B.V. tot betaling van het salaris van de curator welk salaris, inclusief de niet te specificeren verschotten, wordt vastgesteld op € 4.090,00 (vierduizend en negentig euro), te vermeerderen met de omzetbelasting.
Veroordeelt Scheepsbouw Noord Nederland B.V. in de kosten van het geding aan de zijde van de stichtingen, tot aan deze uitspraak begroot op € 697,52 aan verschotten en € 904,-- aan salaris advocaat.
Aldus gewezen en uitgesproken op 10 juli 2015 door mr. Verhoeven in tegenwoordigheid van Cassese, griffier.