ECLI:NL:RBOVE:2015:3756

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
ak_15_740
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de gemeente Almelo om een inschalingsbesluit te nemen

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 12 augustus 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een ambtenaar, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder. Eiseres had beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om een inschalingsbesluit te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in november 2010 voor het eerst heeft gewezen op de noodzaak van een inschalingsbesluit, maar dat verweerder in eerdere besluiten had geoordeeld dat de werkzaamheden van eiseres op het niveau van schaal 9 waren geïndiceerd, wat overeenkwam met haar oorspronkelijke functie. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze waardering, maar haar bezwaar was ongegrond verklaard en daartegen had zij geen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft verder overwogen dat eiseres in de periode na de eerdere besluiten herhaaldelijk had verzocht om een inschalingsbesluit, maar nooit expliciet om (her)waardering van haar functie had gevraagd. Verweerder had steeds geantwoord dat er geen noodzaak was voor een inschalingsbesluit. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat er een inschalingsbesluit moest worden genomen en dat verweerder niet verplicht was om dit besluit te nemen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van verweerder om een inschalingsbesluit te nemen rechtmatig was.

De uitspraak is gedaan door rechter J.W.M. Bunt, in aanwezigheid van griffier Y. van der Zaan-van Arnhem. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/740

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. D.F. Briedé,
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo,

verweerder.

Procesverloop

Op 3 april 2015 heeft eiseres beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om een inschalingsbesluit te nemen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Reit.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt uit de door verweerder overgelegde stukken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Eiseres is met ingang van 1 mei 2003, vanuit haar functie als consulent uitstroom, als projectleider werkzaamheden gaan verricht in het kader van het project [naam project] .
Bij besluit van 20 juli 2005 heeft verweerder besloten dat eiseres geen aanspraak heeft op een toelage conform artikel 3:2:1:2 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Almelo (ARA), omdat de werkzaamheden van eiseres, neergelegd in het profiel ‘Projectleider [naam project] ’ geïndiceerd zijn op het niveau van schaal 9, hetzelfde niveau als de oorspronkelijke functie van eiseres. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat zij zich niet kan vinden in de waardering van de functie in schaal 9.
Bij besluit van 22 juni 2006 heeft verweerder de beschrijving van de werkzaamheden van eiseres als projectleidster definitief vastgelegd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 1 mei 2007 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld.
Bij brief van 15 november 2010 heeft eiseres zich tot verweerder gewend omdat er naar haar mening nog twee geschilpunten zijn waarop verweerder nog niet beslist heeft. Ten eerste heeft eiseres gesteld dat er nog een inschalingsbesluit ontbreekt en ten tweede dat nog niet beslist is op haar bezwaar tegen de weigering haar een toelage toe te kennen. Ten slotte heeft eiseres verzocht binnen tien werkdagen te reageren op haar brief bij gebreke waarvan rechtsmiddelen zullen worden ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 23 februari 2011 aangegeven dat de nieuw ingestelde bezwarencommissie verzocht zal worden advies uit te brengen over het bezwaar tegen het besluit van 20 juli 2005. Met betrekking tot de stelling dat er nog een inschalingsbesluit moet worden genomen heeft verweerder in deze brief onder meer aangegeven dat niet gebleken is dat eiseres heeft verzocht om de werkzaamheden van projectmedewerker te waarderen en op grond van die waardering een inschalingsbesluit te nemen. Bij het besluit van 20 juli 2005 is vastgesteld dat het functieprofiel voor de reguliere werkzaamheden gelijk was aan het functieprofiel voor de tijdelijke werkzaamheden, in dit geval functieprofiel 7.2.4.1. waaraan schaal 9 verbonden is.
Bij besluit van 24 mei 2011 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 20 juli 2005 ongegrond verklaard. Wegens het overschrijden van een redelijke termijn heeft verweerder aan eiseres een schadevergoeding van € 3000,00 toegekend. Tegen dit besluit heeft eiseres geen beroep ingesteld, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
Nadien is tussen partijen correspondentie ontstaan, hetgeen uiteindelijk geleid heeft tot een brief van eiseres van 12 september 2014, waarin verweerder verzocht is binnen veertien dagen alsnog een inschalingsbesluit te nemen. Naar aanleiding van een wisseling van de rechtsbijstandverlener is verweerder bij brief van 24 februari 2015 verzocht om voor 6 maart 2015 kenbaar te maken of alsnog een inschalingsbesluit zal worden genomen.
Verweerder heeft bij brief van 4 maart 2015 aangegeven dat een dergelijk besluit niet zal worden genomen.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de weigering een besluit te nemen op haar verzoek tot het nemen van een inschalingsbesluit.
2. De rechtbank overweegt dat haar uit de overgelegde gedingstukken is gebleken dat eiseres in november 2010 voor het eerst heeft gewezen op de noodzaak van een inschalingsbesluit. Dit standpunt is ingebracht tijdens en in de bezwaarprocedure tegen de weigering haar een toelage op grond van artikel 3.2.1.2 van de ARA te verstrekken.
De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt dient te worden aangemerkt als een aanvullende bezwaargrond. Verweerder heeft dat ook als zodanig aangemerkt. De bezwarencommissie ARA heeft in het advies van 21 april 2011 over die aanvullende bezwaargrond een standpunt ingenomen en verweerder heeft het advies van de commissie blijkens het besluit van 24 mei 2011 ongewijzigd overgenomen. Hieruit dient te worden geconcludeerd dat verweerder zich tevens heeft geconformeerd aan de overwegingen van de commissie die ten grondslag liggen aan dat advies.
Geoordeeld dient dan ook te worden dat verweerder ter zake reeds heeft beslist bij de beslissing op bezwaar van 24 mei 2011.
Eiseres heeft tegen dat besluit geen beroep ingesteld, zodat dat besluit onherroepelijk is geworden.
De rechtbank is vervolgens gebleken dat eiseres nadien nog een aantal malen schriftelijk het standpunt heeft ingenomen dat een inschalingsbesluit dient te worden genomen.
Verweerder heeft daarop steeds geantwoord dat hij daartoe in het kader van de waardering van de tijdelijke werkzaamheden niet is gehouden. Dat is het standpunt dat ook door de bezwarencommissie ARA in voornoemd advies is ingenomen. De commissie heeft daarbij voorts overwogen dat de zaak anders is als eiseres om (her)waardering van haar functie zou hebben gevraagd.
Zoals overwogen heeft verweerder het standpunt van de commissie overgenomen en heeft daarmee het standpunt van de commissie tot het zijne gemaakt.
Nu eiseres daartegen geen beroep heeft ingesteld staat ook dat standpunt in rechte vast ten aanzien van eiseres.
Weliswaar heeft eiseres na het besluit op bezwaar van 24 mei 2011 een aantal malen verzocht om een inschalingsbesluit maar zij heeft nimmer gevraagd om (her)waardering van haar functie.
Het standpunt dat verweerder dat wel zo had moeten begrijpen volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft zich van meet af aan laten bijstaan door professionele rechtshulpverleners, die in staat moeten worden geacht besluiten te duiden. Voorts blijkt uit de verwoording van het standpunt van eiseres keer op keer dat zij van mening is dat een inschalingsbesluit ook nodig is in het kader van de waardering van tijdelijke werkzaamheden. Uit niets blijkt dat zij op enig moment de noodzaak heeft ingezien dan wel het pad heeft bedoeld te bewandelen van het verzoek van (her)waardering van haar functie. Voor een meer expliciete uiting van die wens was te meer reden nadat de bezwarencommissie ARA de noodzaak daartoe verwoorde in haar advies. Verweerder heeft dan ook niet hoeven te begrijpen dat eiseres zo nodig subsidiair (her)waardering van haar functie wenste.
Voor zover verweerder heeft moeten begrijpen dat het herhaalde verwoorde standpunt van eiseres dat de noodzaak tot het nemen van een inschalingsbesluit als een daartoe ingediend verzoek moest worden beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder evenzovele keren heeft geantwoord dat die noodzaak er niet is en een dergelijk besluit ook niet zal worden genomen.
Ingevolge de artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen rechtsmiddelen worden aangewend tegen de schriftelijke weigering tot het nemen van een besluit. Eiseres heeft ook van deze mogelijkheid niet eerder gebruik gemaakt.
In dit verband merkt de rechtbank op (het zij nogmaals gezegd) dat eiseres zich voortdurend heeft laten bijstaan door professionele rechtshulpverleners, op geen enkel moment bezwaar heeft gemaakt tegen het herhaalde antwoord van verweerder dat een inschalingsbesluit niet nodig is en ook niet zal worden genomen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van
Y. van der Zaan-van Arnhem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.