ECLI:NL:RBOVE:2015:4928

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 november 2015
Publicatiedatum
6 november 2015
Zaaknummer
AWB 15/23 15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake reconstructie van de openbare weg Pothoofd te Deventer

Op 2 november 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, wonende te Deventer, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deventer, dat op 21 oktober 2015 de omgevingsvergunning voor de reconstructie van de openbare weg Pothoofd terstond in werking heeft laten treden. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vrezen dat de reconstructie hun woon- en werkplekken negatief zal beïnvloeden.

Tijdens de zitting op 30 oktober 2015 zijn de verzoekers, hun gemachtigde en vertegenwoordigers van de gemeente Deventer verschenen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de reconstructie noodzakelijk is voor verkeerstechnische en veiligheidsredenen. De riolering en verhardingen zijn verouderd en moeten worden vernieuwd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers recht hebben op een voorlopige voorziening, maar heeft uiteindelijk het verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de gemeente en de noodzaak van de reconstructie zwaarder wegen dan de belangen van de verzoekers.

De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de reconstructie van de Pothoofd een belangrijke verkeersader betreft en dat uitstel van de werkzaamheden zou leiden tot ernstige verkeersoverlast en andere veiligheidsrisico's. De uitspraak is gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, in aanwezigheid van griffier C. Kuiper, en is openbaar uitgesproken op 2 november 2015.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/23 15
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de
zaak tussen
1. [verzoeker sub 1 en verzoeker sub 2] ,
2. [verzoeker sub 3] ,
3. [verzoekers sub 4, 5 en 6] ,
4. [verzoeker sub 7] ,
allen wonende te Deventer,
verzoekers,
gemachtigde: M.M. Geuzendarn,
en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer, verweerder

gemachtigde: mr. A.M.M. Hutten-Bekemeier.

Als derde-partij heeft in de zaak geding deelgenomen: de gemeente Deventer.

Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 1015 heeft verweerder besloten de reeds op 13 oktober 2015
aan de derde-partij verleende omgevingsvergunning voor de reconstructie van de openbare weg
Pothoofd te Deventer, terstond in werking te laten treden.
Verzoekers hebben zowel tegen het besluit van 13 en 27 oktober 2015 bezwaar gemaakt.
Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te
treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. [verzoeker sub 2]
is in persoon verschenen, bijgestaan door gemachtigde, voornoemd en [O] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mw. [W]
. De derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en
[B] .

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan,
indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die
bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien
onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de
voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel)
bodemgeding niet.
2. Verweerder acht de reconstructie van het Pothoofd noodzakelijk om verkeerstechnische en veiligheidsredenen. De riolering en de verhardingen zijn op en moeten vernieuwd
worden. Na het vervangen van de riolering wordt de weg ook ingericht. In de rijbaan wordt
in de huidige fase ruimte gereserveerd voor de aanleg van een afslagstrook. Deze strook
wordt definitief ingericht wanneer in het Sluiskwartier een tijdelijk parkeerterrein wordt
aangelegd en de aanliggende panden zijn gesloopt (binnen circa twee jaar). Het aanleggen
van een trottoir wordt vanuit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk geacht, omdat er anders
geen goede en veilige ontsluiting is vanuit de nog aanwezige woningen en andere panden.
Indien het trottoir ter plaatste van de huidige voortuinen niet wordt doorgetrokken heeft dat
tot effect dat de bewoners vanuit hun tuin direct op het fietspad staan en ook andere
voetgangers zullen dan voor een deel over de weg c.q. het fietspad moeten lopen, hetgeen
volgens verweerder zeer onwenselijk is en tot verkeersonveilige situaties leidt.
De werkzaamheden vinden plaats in een gebied waarvoor de volgende bestemmingsplannen
gelden:-
  • Bestemmingsplan “Sluiskwartier”
  • Bestemmingsplan “Buitengracht —Oost”.
Verweerder heeft vastgesteld dat het aanleggen van een trottoir in strijd moet worden geacht
met de artikelen 3.1. en artikel 12.1 van het bestemmingsplan “Sluiskwartier”.
3. Op grond van artikel 21, lid 1 onder b van dit bestemmingsplan kan worden afgeweken
van de bestemmingsregels en worden toegestaan dat het beloop of profiel van wegen in
geringe mate worden aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of-intensiteit daartoe
aanleiding geven.
Met toepassing van dit artikel heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning
verleend.
4. Bij besluit van 21 oktober 2015 heeft verweerder besloten deze omgevingsvergunning
terstond in werking te doen treden. Verweerder heeft daarbij overwogen dat bij de besluit-
vorming tot vergunningverlening is nagelaten om met toepassing van artikel 6:2 van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de omgevingsvergunning terstond na
bekendmaking in werking te laten treden. Verweerder heeft alsnog besloten gebruik te
maken van deze bevoegdheid, gelet op de zwaarwegende belangen die zijn aangedragen bij
een zo spoedig mogelijke uitvoering van het project.
5. Verzoekers hebben, kort samengevat, aangevoerd dat de gemeente Deventer binnen een
maand zal komen met een realistische visie over het gehele gebied “Het Sluiskwartier”,
waaronder het Pothoofd. Daarbij zal de gemeente Deventer tot een besluit komen over nut en
noodzaak omtrent de huidige (sloop-)plannen van het Pothoofd. Verzoekers hebben verder
aangevoerd dat verweerder artikel 21 van de planregels heeft gebruikt voor een ander doel
dan in dit artikellid beschreven.
6. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan:
degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De voorzieningenrechter is gebleken dat zowel [verzoeker sub 1 en verzoeker sub 2] als [verzoekers sub 4, 5 en 6] gebruikers zijn
van de woning [adres 1] en het recht om deze woning te gebruiken ontlenen aan een
bruikleenovereenkomst, zonder daarvoor een vergoeding verschuldigd te zijn en zonder recht
te hebben op de gebruikelijke huurbescherming. [verzoeker sub 3] is huurder is van het
appartement op de eerste etage van het [adres 2] en ontleent het recht dit pand te
gebruiken aan een gesloten huurovereenkomst voor woonruimte. Tenslotte is [verzoeker sub 7]
huurder van (kantoor)ruimte op het [adres 3] en ontleent dit recht aan een gesloten
huurovereenkomst voor kantoorruimte, die hem het recht geeft het pand als bedrijfsruimte te
gebruiken voor uitsluitend opslag- en werkruimte.
7. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van
oordeel dat in het kader van de onderhavige procedure niet op voorhand kan worden gesteld
dat (alle) verzoekers slechts een afgeleid belang hebben bij de door verweerder verleende
omgevingsvergunning. Verzoekers kunnen derhalve in het door hun gezamenlijk ingediende
verzoek om voorlopig voorziening worden ontvangen.
8. De vraag of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen zal verder, gelet
op het korte tijdsverloop, uitsluitend worden beantwoord aan de hand van de uitkomst van
een belangenafweging. In dat verband heeft de voorzieningenrechter het volgende
overwogen.
9. Zoals gezegd ontlenen [verzoeker sub 1 en verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 4, 5 en 6] hun recht op bewoning aan een bruikleenover-
eenkomst, waarin zij contractueel zijn gewezen op de plannen tot herontwikkeling van de
locatie en het tijdelijk karakter van hun hieraan gekoppelde gebruik om niet. Verder is
[verzoeker sub 7] in paragraaf 8.1. van de gesloten “huurovereenkomst kantoorruimte” er
uitdrukkelijk op gewezen dat hij er mee bekend is en het feit accepteert dat de te sluiten
huurovereenkomst een tijdelijk karakter heeft door het feit dat het gehuurde deel uitmaakt
van een gebiedsontwikkelingsplan en het object in dit kader in de toekomst gesloopt zal
worden.
Verder is de voorzieningenrechter gebleken dat ter hoogte van het pand, waar [verzoeker sub 3]
een appartement huurt, al een trottoir aanwezig is.
De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding om aan te nemen dat verzoekers door de
geplande reconstructie in betekenende mate geen gebruik meer kunnen maken van hun
woon- dan wel werkplek.
10. In het kader van genoemde belangenafweging acht de voorzieningenrechter verder van
belang dat verweerder uitvoerig heeft toegelicht dat de reconstructie noodzakelijk is om
verkeerstechnische- en veiligheidsredenen. Na de uitvoering van de werkzaamheden is de
veiligheid van de weginrichting verbeterd en zijn de riolering en verhardingsmaterialen
vernieuwd. Dat er ruimte is gereserveerd voor de aanleg van een afslagstrook doet niets af
aan de noodzakelijkheid van de reconstructie. Ter zitting hebben de gemachtigden van
vergunninghouder toegelicht dat een schorsing van de verleende vergunning desastreus zou
zijn, omdat eind 2015 het financieringsprogramma van de provincie Overijssel vervalt,
waaruit een belangrijk deel van de reconstructie wordt gefinancierd. Verder dienen de
werkzaamheden voortvarend te worden opgepakt in verband met de nu al aanwezige
verkeersoverlast en de kans op hoog water en vorst in de winter van 2015 en het voorjaar van
2016.
Daarbij is aangegeven dat het Pothoofd in Deventer een belangrijke verkeersader vormt,
die voor een zo kort mogelijke periode afgesloten dient te zijn voor het verkeer.
Daarbij tekent de voorzieningenrechter verder aan, dat zij de omstandigheid dat is voorzien in een
reservering voor een afslagstrook, in het licht van het uitvoeringskader “Ondertussen in het
Sluiskwartier”, zoals dat op 28 januari 2015 door de raad van Deventer is vastgesteld, niet
voorbarig acht.
Dat de herinrichting van het Pothoofd opnieuw op de politieke agenda is gezet, brengt de
voorzieningenrechter evenmin tot een ander oordeel nu, zoals gezegd, verweerder voldoende
heeft onderbouwd dat reconstructie van het Pothoofd (mede) noodzakelijk is om
verkeerstechnische en veiligheidsredenen, ook los van de mogelijke sloop van genoemde
Pothoofdpanden.
12. De voorzieningenrechter wijst op grond van al het voorgaande het verzoek om
voorlopige voorziening af.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, voorzieningenrechter, in aanwezigheid
van C. Kuiper, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2015.