ECLI:NL:RBOVE:2016:1478

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
C/08/164328 / FA RK 14-2643
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag en omgangsregeling bij scheiding van ouders met minderjarige dochter

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de vader om samen met de moeder belast te worden met het ouderlijk gezag over hun minderjarige dochter, [A]. De vader heeft verzocht om een zorg- en contactregeling vast te stellen, omdat de moeder tot nu toe niet meewerkte aan het contact tussen vader en dochter. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder de omgang met de vader belemmert en dat er geen of minimale communicatie tussen de ouders is. De kinderrechter heeft besloten dat het in het belang van het kind is dat de vader samen met de moeder het ouderlijk gezag krijgt, zodat hij ook zeggenschap heeft over belangrijke beslissingen met betrekking tot [A]. Daarnaast is er een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader en [A] elkaar eens per week gedurende een uur zullen ontmoeten in aanwezigheid van een jeugdbeschermer. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de moeder haar wantrouwen jegens de vader opzijzet en samenwerkt met de jeugdbeschermer om de omgang te laten slagen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en hoger beroep staat open bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/164328 / FA RK 14-2643 (SL(O)
beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel d.d. 18 februari 2016
inzake

[verzoeker] ,

verder ook de man of de vader te noemen,
wonende te [woonplaats 1] , [adres 1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. B.A.M. Oude Breuil,
en

[belanghebbende] ,

verder ook de vrouw of de moeder te noemen,
wonende te [woonplaats 2] , [adres 2] ,
belanghebbende,
advocaat: mr. H.J.M. van Denderen.

Het procesverloop

Bij op 13 november 2014 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen heeft de man verzocht om hem samen met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige dochter van partijen genaamd [A] , alsmede een zorg- en contactregeling vast te stellen.
Op 30 december 2014 is een verweerschrift met bijlagen ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
Op 11 juni 2015 is een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming ter griffie ingekomen.
Op 23 december 2015 en 26 januari 2016 zijn er van de jeugdbeschermer namens Jeugdbescherming Overijsel, aanvullende stukken ingekomen.
De zaak is behandeld ter zittingen van 5 januari 2015, 16 juni 2015, 4 november 2015 en
27 januari 2016. Ter zitting van 27 januari 2016 zijn verschenen:
- de man bijgestaan door mr. Oude Breuil,
- de vrouw bijgestaan door mr. Van Denderen,
- mevrouw [C] namens de Raad voor de Kinderbescherming,
- mevrouw [F] , jeugdbeschermer namens Jeugdbescherming Overijssel, verder te noemen JBOv.
De standpunten zijn toegelicht. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De beschikking is bepaald op heden.

De vaststaande feiten

De ouders zijn hebben een relatie gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [A] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
De man heeft de minderjarige erkend.
De vrouw is alleen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
De standpunten van partijen, beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing
Het gezag
Vader vraagt bij verzoekschrift hem samen met moeder te belasten met het ouderlijk gezag over [A] . Ter zitting van 27 januari 2016 heeft hij, verwijzend naar de volgens hem bewuste weigering van moeder om mee te werken aan het met hulp van de gezinsvoogdes / jeugdbeschermster weer hervatten van het contact tussen hem en het kind, verzocht om hem alleen met gezag te belasten en hij vindt dat het kind dan ook bij hem moet wonen. Hij zal dan zorgdragen voor goede omgang tussen kind en moeder.
Moeder wil het gezag alleen behouden. De jeugdbeschermster vindt het een brug te ver om [A] bij vader te laten wonen. De kinderrechter leidt daaruit af dat JBOv eenhoofdig gezag voor vader geen optie vindt. De jeugdbeschermster vindt wel dat vader een substantiële rol moet hebben in het leventje van [A] ; ze ziet geen contra-indicaties voor omgang en evenmin voor betrokkenheid van vader bij te nemen beslissingen, waaruit de kinderrechter afleidt dat JBOv geen bezwaar zou hebben tegen gezamenlijk ouderlijk gezag, ware het niet dat mevrouw [F] constateert dat ouders niet met elkaar kunnen overleggen, een verwijzing naar Ouderschap Blijft niet van de grond komt waardoor er ook weinig hoop gloort voor een betere communicatie en samenwerking in de toekomst. Het impliciete standpunt van JBOv lijkt te zijn het gezag bij moeder alleen te laten berusten. Ter zitting van 27 januari 2016 blijkt dat mevrouw [F] eigenlijk geen of nog maar heel beperkt mogelijkheden ziet om binnen het kader van ondertoezichtstelling omgang vlot te trekken en communicatie tussen de ouders tot stand te brengen.
De kinderrechter ziet dat er geen of minimale communicatie tussen de ouders is en dat de afgelopen periode van ondertoezichtstelling daar geen verbetering in heeft kunnen aanbrengen. Hij constateert echter ook dat zulks niet aan vader ligt. Die stelt zich afwachtend en welwillend op en vertrouwt op de jeugdbeschermster als het gaat om het opstarten van een vorm van omgang. Hij doet zelf niet moeilijk en hij zit moeder op geen enkele wijze dwars. Zijn wens omgang met [A] te hebben is begrijpelijk en omgang zou er ook moeten zijn zodat [A] haar vader kan leren kennen en een band met hem op kan bouwen. Vader heeft nu geen enkele zeggenschap. Hij kan zich niet zelfstandig tot instanties of personen wenden om te vragen hoe het met [A] gaat. Moeder stelt hem niet uit eigen beweging op de hoogte. Zolang er nog ondertoezichtstelling is kan hij de jeugdbeschermster vragen hem wat te vertellen. Als de ondertoezichtstelling zou eindigen, hetgeen gelet op de beperkte resultaten van deze gezagsbeperkende maatregel tot nu toe niet denkbeeldig is, staat hij met lege handen. Moeder bepaalt met betrekking tot omgang wat er wel of niet gebeurt. Zij trekt zich daarbij tot nu toe niets aan van wat de gezinsvoogdes voorstelt of wenselijk vindt. Mevrouw [F] vindt dat er omgang moet zijn en heeft daarbij, gehoord wat daarover tijdens een eerdere zitting is besproken (en door moeder toegezegd!) een aanzet voor gegeven. Uit de briefrapportage voor de zitting van 27 januari 2016 en wat daarover is besproken tijdens die zitting, blijkt dat het eerste contact door toedoen van moeder is mislukt, die allerhande zaken aan de orde wilde stellen die zij nog met vader te verhapstukken had maar niets met de omgang te maken hadden. Een herkansing en of een vervolg is er niet gekomen.
De kinderrechter is van oordeel dat vader in een formele positie behoort te komen waarin hij in elk geval de bevoegdheid heeft om zijn rechten als ouder geldend te maken. Tot nu toe heeft hij geen onredelijke standpunten ingenomen en het is niet de verwachting dat hij dat in de toekomst wel zal gaan doen. Omwille van de rust voor moeder en kind heeft hij, ondanks zijn frustratie dat omgang maar niet van de grond komt, niet onredelijk aangedrongen op actie door de gezinsvoogdes / jeugdbeschermster en hij heeft moeder met rust gelaten. Het valt niet te verwachten dat medegezag voor vader tot gevolg zal hebben dat [A] in de knel komt te zitten. En moeder zal zich ervan bewust moeten zijn dat zij in geval van te nemen beslissingen over [A] toch het contact met vader zal moeten zoeken en zijn instemming zal moeten vragen. Dat kan gaan over schoolkeuze en het aanvragen van een identiteitspapier, maar ook over het vragen van professionele hulp en het verkrijgen van toestemming in geval van eventuele verhuisplannen. Vader kan dan vinger aan de pols houden en desnoods via tussenkomst van de rechter een geschil over de uitoefening van het gezamenlijk gezag laten beslissen.
De omgang
De kinderrechter wil de gezagsbeslissing zien als een positieve aanzet tot een verandering in de houding van moeder. Ter zitting heeft moeder laten weten dat zij, bij nader inzien, niet gelukkig is met het feit dat [A] blijkbaar zo eenkennig is geworden dat er nu zorgen moeten zijn over het moment waarop het kindje naar opvang of naar school zal moeten gaan. Moeder vreest dat [A] haar dan niet kan missen en zij denkt dat zij professionele hulp in moet roepen om het kind op dit soort scheidingsmomenten voor te bereiden. Ter zitting heeft moeder ook laten weten, althans zo heeft de kinderrechter haar standpunt begrepen, dat zij met de gezinsvoogdes / jeugdbeschermster nog een keer wil kijken naar de mogelijkheid om [A] en vader contact met elkaar te laten hebben. Daarbij lijkt zij voorkeur te hebben voor een herkansing in haar eigen thuissituatie. Als dat niet kan dan zou ze [A] naar een neutrale plek als die in het gebouw van JBOv, willen brengen om daar vader te ontmoeten. Voor vader is een en ander eigenlijk gepasseerd station en hij wenst nu een omgangsregeling bij hem thuis, die na een opbouw al snel zou moeten zijn zoals bij verzoekschrift verzocht. De kinderrechter is nog niet zover dat hij dat verzoek van vader nu al zal toewijzen. Hij wil nog steeds vertrouwen hebben in de weg van de geleidelijkheid, waarbij met gebruikmaking van de mogelijkheden die mevrouw [F] volgens de ondertoezichtstelling heeft een nieuwe poging wordt gedaan voor herstel van het contact, waarna vrij snel uitbreiding zal moeten komen.
Samengevat betekent zulks dat over omgang beslist zal worden zoals hierna te melden. Als omgang alsnog en wederom niet van de grond komt en als uit informatie van de jeugdbeschermster komt vast te staan dat moeder daarvan de oorzaak is, dan zal moeder rekening moeten houden met beëindiging van ondertoezichtstelling, waardoor ook de hulp van een gezinsvoogd wegvalt, en een door de rechter vast te stellen omgangregeling die in de buurt zal komen van de door vader in zijn verzoekschrift gevraagde regeling. Het zou van inzicht en wijsheid getuigen als moeder haar wantrouwen tegen vader opzijzet, gebruik maakt van de deskundige hulp van de gezinsvoogdes, professionele hulp zoekt voor het eenkennigheidsverschijnsel bij [A] en eveneens hulp zoekt voor een betere communicatie met vader, waarbij project BRAM of Ouderschap Blijft opties zijn.
De kinderrechter kent ouders al geruime tijd en hij heeft inmiddels wel een beeld van de wijze waarop zij met elkaar omgaan, in het bijzonder van de wijze waarop moeder zich daarin opstelt. Het lijkt erop alsof moeder telkens slechts wat wil toestaan in verband met het contact vader – [A] als vader met materiële dingen (luiers etc) of geld over de brug komt. Zij vindt eigenlijk dat vader zijn financiële verplichtingen jegens het kind niet nakomt. Dat gaat zelfs zover dat ze de ontmoeting in haar huis die mevrouw [F] voor de ouders en [A] had geregeld heeft laten mislukken door in bijzijn van [A] over andere dingen dan omgang te beginnen toen mevrouw [F] en vader binnenkwamen. De kinderrechter kan niet beoordelen of vader wel of niet voldoende doet op financieel vlak. Hij wijst er slechts op dat omgang en kinderbijdrage formeel niets met elkaar te maken hebben. Hij heeft echter wel wat begrip voor moeders gedachte dat het wel heel raar zou zijn als vader alleen maar over zijn rechten met haar wil spreken en het op geldgebied af zou laten weten. De spelregels zijn echter helder: als moeder vindt dat vader wat moet bijdragen of meer moet bijdragen dan hij nu doet dan moeten de cijfertjes op tafel komen. Beide ouders hebben een advocaat. Die kunnen de cijfertjes dan bekijken en berekenen of er wel of niet ruimte is voor een of een ruimere financiële bijdrage. Als dat zo is dan kan een en ander in onderling overleg op papier worden afgesproken en nagekomen en als dat niet lukt dan legt de advocaat van moeder de geldvraag aan de rechter voor. Die zal dan beslissen.
Als overwogen moeten geld en omgang worden gescheiden. De kinderrechter verwacht nu van vader dat hij moeder nog de kans wil geven om, geholpen door de jeugdbeschermster, de omgang van start te laten gaan. Hij zal elke beslissing over omgang aanhouden tot 1 juni 2016. Op die datum zal ook de ondertoezichtstelling worden geëvalueerd en dan zal beslist moeten worden of die maatregel verlengd moet worden of beëindigd kan worden.
Omdat deze beschikking een eindbeslissing bevat over het ouderlijk gezag zal de kinderrechter bepalen dat hoger beroep openstaat bij het gerechtshof Arnhem – Leeuwarden.

De beslissing

De kinderrechter:
1. Bepaalt dat de man samen met de vrouw met ingang van heden wordt belast met het ouderlijk gezag over
- [A] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
2. Treft inzake het recht van de minderjarige [A] op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders de navolgende voorlopige regeling:
De vader en [A] zullen elkaar eens per week gedurende een uur ontmoeten in aanwezigheid van de jeugdbeschermster van JBOv, waarbij deze jeugdbeschermster in overleg met moeder bepaalt op welke plek, op welke dag en welk uur deze ontmoeting plaatsvindt.
3. Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
4. Bepaalt dat hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
5. Houdt iedere verdere beslissing aan.
6. Bepaalt dat de voorgezette behandeling van deze zaak zal plaatsvinden op 1 juni 2016, tezamen met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Olthof, in tegenwoordigheid van R.P. Jansen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2016.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de Raad voor de Kinderbescherming te Almelo en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door die raad opgenomen in zijn registratie.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden.