ECLI:NL:RBOVE:2016:1481

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 februari 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
C/08/172165 / FA RK 15-1245
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgangsrecht tussen minderjarige en vader na verlies van vertrouwen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 12 februari 2016 uitspraak gedaan in een verzoek van de minderjarige [verzoeker] om het recht op omgang met zijn vader te ontzeggen. De minderjarige heeft aangegeven geen contact meer te willen met zijn vader, omdat hij het vertrouwen in hem heeft verloren. Dit verlies van vertrouwen is ontstaan door herhaaldelijk vreemdgaan van de vader en de gevolgen daarvan voor de gezinsdynamiek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, die inmiddels 15 jaar oud is, consistent in zijn standpunt is en dat zijn verzoek niet voortkomt uit beïnvloeding door de moeder, maar uit eigen overtuiging. De vader heeft verweer gevoerd en betoogd dat de weigering van de minderjarige om omgang te hebben, verband houdt met financiële belangen en de strijd over alimentatie. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de argumenten van de minderjarige zwaarwegend zijn en dat de omgang met de vader ernstige nadelen zou opleveren voor zijn geestelijke ontwikkeling. De kinderrechter heeft de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uit 2007 gewijzigd, waarbij het recht op omgang met de vader aan de minderjarige werd ontzegd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en een afschrift van de beschikking is gezonden aan de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/172165 / FA RK 15-1245
beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel d.d. 12 februari 2016
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: [verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
en
[belanghebbende 1],
verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
belanghebbende,
in eerste instantie in persoon verschenen en vervolgens bijgestaan door advocaat
mr. L.J.A. Eshuis-Nijmeijer te Wierden.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
verder te noemen: de moeder,
voorheen advocaat mr. T. Geerdink
thans advocaat mr. P.S. Wibbelink.

1.Het procesverloop

1.1.
De kinderrechter heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 26 mei 2015;
- een op 17 augustus 2015 binnengekomen brief van de vader van 17 augustus 2015 met bijlagen.
1.2.
De kinderrechter heeft op 24 juni 2015 met de minderjarige [verzoeker] gesproken.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 17 augustus 2015. Ter zitting zijn verschenen:
  • de vader,
  • de moeder bijgestaan door mr. T. Geerdink en
  • de heer [X] namens de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen: de raad.
1.4.
Vervolgens zijn binnengekomen:
  • op 9 december 2015 een rapport van de raad;
  • op 11 december 2015 een brief van de vader van 11 december 2015 met bijlagen;
  • op 29 december 2015 een brief van de minderjarige [verzoeker] , waaruit blijkt dat hij niet opnieuw wil komen maar wel zijn mening schriftelijk kenbaar wil maken;
  • op 29 januari 2016 binnengekomen brief van de moeder van 29 januari 2016 met bijlagen.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak is met gesloten deuren voortgezet op
1 februari 2016. Ter zitting zijn verschenen:
- de ouders, beiden bijgestaan door hun advocaat,
- mevrouw [Y] , namens de raad . Ter zitting is door mr. Eshuis een brief van [G] voorgelezen, waarin zij vaststelling van contact verzoekt met haar broer [verzoeker] .

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn op [datum] te [woonplaats 4] met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk vier kinderen zijn geboren, waaronder de hiervoor genoemde [verzoeker] .
2.2.
Bij beschikking van 18 februari 2004 heeft de rechtbank Almelo de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke echtscheidingsbeschikking op
6 april 2004 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
2.3.
Bij beschikking van 25 mei 2005 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de kinderen eens per twee weken bij de vader verblijven.
2.4.
Bij beschikking van 20 maart 2006 is de bij beschikking van 25 mei 2005 vastgestelde omgangsregeling in die zin gewijzigd dat de vader en de minderjarigen [F] , [G] en [verzoeker] inzake hun recht van omgang met ingang van het weekend van 1 en 2 april 2006 eens per vier weken gedurende het weekend van zaterdagmorgen omstreeks 10.00 uur tot zondagavond omstreeks 18.00 uur, in elk geval gedurende 32 uur per weekend, zomede de weken 4 en 5 van hun schoolvakantie en één week in de kerstvakantie bij of met hun vader verblijven.
2.5.
Voormelde beschikking is door het Gerechtshof Arnhem vernietigd en voormeld gerechtshof heeft bij beschikking van 27 februari 2007 bepaald dat de vier minderjarige kinderen met ingang van de datum van de beschikking van het Gerechtshof gedurende een dag per vier weken van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijven en vervolgens met ingang van 1 juni 2007 of zoveel eerder als partijen overeenkomen gedurende één weekend per vier weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede gedurende de weken 4 en 5 van de schoolvakantie en de tweede volle week van de kerstvakantie van 10.00 uur op de eerste dag tot 18.00 uur op de laatste dag. Met ingang van 1 januari 2008 of zoveel eerder als partijen overeenkomen geldt dat de minderjarigen gedurende een weekend per twee weken bij vader verblijven van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur. Moeder brengt de kinderen bij vader en zorgt er voor dat de kinderen worden teruggebracht bij moeder. Tevens is bepaalt dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 1.000,= voor iedere keer dat de moeder geen medewerking verleent aan de hiervoor genoemde regeling, zulks met maximum van € 15.000,=.
2.6.
Bij beschikking van 4 april 2008 is het door moeder bij de Hoge Raad ingestelde beroep in cassatie afgewezen.

3.Het verzoek

De zoon verzoekt de kinderrechter bij beschikking te bepalen dat er geen omgangsverplichting meer geldt tussen hem en zijn vader.

4.Het verweer

De vader verzoekt de kinderrechter het verzochte af te wijzen. Hij betreurt het dat [verzoeker] niet zelf met hem, met de raadsvertegenwoordiger en voor de tweede keer met de kinderrechter in gesprek heeft willen gaan. Vader is van mening dat er een verband bestaat tussen het niet langer betalen van alimentatie en het stoppen van de omgang met de kinderen. Vanwege de verbeurde dwangsom en het als gevolg daarvan gelegde beslag, is het financiële belang groot en daarom wordt door moeder vastgehouden aan de weigering van [verzoeker] als het gaat om de omgang met vader. Uit zijn reactie op de raadsrapportage blijkt dat hij van mening is dat de invloed van moeder dan wel de beïnvloeding van moeder op de omgang met [verzoeker] in het kader van het onderzoek zwaar onderbelicht is gebleven.

5.De beoordeling

5.1
Het ter zitting van 1 februari 2016 door vader namens de minderjarige [G] gedane verzoek tot vaststelling van contact tussen haar en haar broer [verzoeker] , is door de kinderrechter aangemerkt als een zelfstandig verzoek van de minderjarige en ingeschreven onder een afzonderlijk zaaknummer. Dit verzoek zal afzonderlijk worden behandeld.
5.2
Uit het gesprek dat [verzoeker] met de kinderrechter heeft gehad, blijkt dat de weigering van [verzoeker] om contact met zijn vader te hebben, voortkomt uit het feit dat vader bij herhaling is vreemdgegaan. Na de echtscheiding had zijn vader een nieuwe relatie met twee kinderen. Met haar en haar twee zonen kon [verzoeker] het goed vinden. Die relatie is verbroken omdat vader opnieuw was vreemdgegaan. [verzoeker] hoopt dat het op termijn goed komt tussen hem en zijn vader. Hij moet eerst stoppen met het liegen en bedriegen. Hij vertelt gesprekken met een maatschappelijk werker te hebben vanwege zijn verstoorde verhouding met zijn vader en vanwege iets wat zijn broer [F] is overkomen en waar hij ook grote moeite mee heeft. Uit de rapportage van de raad blijkt dat hij, na zijn gesprek met de kinderrechter, niet weer in gesprek wil. Hij schrijft in reactie op de uitnodiging van de raad voor een gesprek met hem dat zijn mening onveranderd is: hij wil geen contact met zijn vader. Hij heeft gesprekken met een psycholoog en met een vertrouwenspersoon op school en is het “schijtziek” dat niemand hem kennelijk gelooft.
5.3
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
5.4
Lid 2 van voormeld artikel bepaalt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd.
Vervolgens bepaalt lid 3 van voormeld artikel dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaar of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.5
Het bepaalde in artikel 1:377a BW ziet op de situatie waarin een ouder vaststelling of wijziging van omgang verzoekt met betrekking tot een minderjarig kind. In dergelijke procedures is nagenoeg altijd de andere ouder de wederpartij. Het kind is belanghebbende en als het kind twaalf jaar of ouder is wordt het in die procedure in de gelegenheid gesteld zijn of haar standpunt aan de rechter kenbaar te maken in een gesprek of door een brief.
5.6
Van die situatie is in het onderhavige geval evenwel geen sprake. Het betreft hier geen procedure die door een van de ouders is ingeleid, maar het initiatief voor de procedure komt van de minderjarige [verzoeker] . Hij heeft aan de kinderrechter zonder tussenkomst van een advocaat een brief geschreven waarin hij verzoekt om de omgangsregeling met zijn vader te beëindigen. Formeel vraagt hij daardoor om de laatste beschikking die door een rechter is gegeven over de omgang met zijn vader te veranderen. Een dergelijke procedure, ook wel “eigen rechtsingang minderjarige” genoemd vindt zijn grondslag in het bepaalde in artikel 1:377g BW, waarvan de tekst luidt:
“De rechter kan, indien haar blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder daarop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven op de voet van de artikelen 1:377a of 1:377b, dan wel zodanige beslissing op de voet van artikel 1:377 e van dit boek wijzigen. (……)
Artikel 1:377g BW bepaalt derhalve de bevoegdheid van de rechter om van een verzoek als dat van [verzoeker] kennis te nemen en daarop een beslissing te nemen die door wijziging van een eerdere beslissing daarover gevolgen kan hebben voor de omgang tussen het kind en een ouder.
5.7
Alle betrokkenen hebben hun standpunt over de omgang tussen [verzoeker] en vader in deze procedure kenbaar gemaakt. [verzoeker] is vanaf de eerste brief die hij daarover aan de kinderrechter schreef stellig in zijn standpunt. Hij wil met vader geen omgang meer omdat hij in hem teleurgesteld is. Dat heeft vooral te maken met het feit dat hij in de afgelopen jaren een paar keer heeft meegemaakt dat vader vreemdging en wisselde van partner. Toen de mevrouw met wie hij het goed kon vinden met haar kinderen, die hij ook aardig vond, vertrok en vader kennis kreeg aan een in Duitsland wonende mevrouw was voor hem de maat vol. In het gesprek met de kinderrechter heeft hij daarnaast benoemd teleurgesteld te zijn in vader omdat deze zich niet op de juiste wijze heeft opgesteld toen zijn oudere broer [F] als gevolg van een ernstig zedenincident in de problemen kwam. [F] heeft met vader inmiddels ook geen contact meer en geeft in een brief aan dat ook niet meer te willen. [verzoeker] ontkent dat zijn verzoek om de omgang te stoppen is ingegeven door de strijd die er tussen de ouders is over financiële zaken, zoals alimentatie en al of niet verbeuren van dwangsom vanwege niet nakomen van omgang. Hij verwerpt de beschuldiging van vader dat hij door moeder zou zijn opgestookt om dit verzoek te doen opdat zij van het betalen van dwangsommen gevrijwaard zou zijn.
5.8
Moeder bevestigt het standpunt van [verzoeker] en zij ontkent met klem dat haar eigen financiële belangen zouden maken dat zij [verzoeker] tegen vader heeft opgezet. Moeder zegt te zien dat [verzoeker] worstelt met de veranderingen in de persoonlijke levenssfeer bij vader en diens houding jegens [F] . Vaders verweer is hierboven samengevat.
5.9
De kinderrechter stelt vast dat in het onderhavige geval sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 1:377a lid 1 sub c en sub d BW. [verzoeker] is een ruim 15 jaar oude jongen die niet dom is. Integendeel, tijdens het gesprek is gebleken dat hij goed in staat is om zich een oordeel te vormen over de vraag of hij voorlopig wel of niet contact met zijn vader wil hebben. Hij is gedurende vele jaren onderdeel geweest van een vechtscheiding tussen ouders waarin thema’s als geld, zeggenschap over kinderen, kritiek op elkaars levenswijze en partnerkeuze, zomede de frequentie waarin wisselingen plaatsvonden, de boventoon hebben gevoerd. De regeling waar [verzoeker] nu wijziging van vraagt heeft een aantal jaren zonder veel problemen gelopen. [verzoeker] was toen tevreden met de situatie bij vader. De kinderrechter neemt, anders dan vader, wel als vaststaand aan dat [verzoeker] nu geen omgang meer wil omdat hij teleurgesteld is in vader na de laatste wisseling van partner. Dat heeft voor hem het leven erg veranderd in negatieve zin. Hij is het vertrouwen in vader verloren. Eigenlijk zegt [verzoeker] , zonder het op die manier overigens verwoord te hebben, dat zijn vader zijn eigen belang om (weer) een relatie te hebben waarin hij zich plezierig voelt, om welke reden hij afscheid neemt van de vorige partner, vooropstelt ten opzichte van het belang van hem, [verzoeker] , om een eigen rustige en stabiele relatie met zijn vader en diens partner (met wat daarbij hoort) te hebben. Een nieuwe verandering heeft [verzoeker] niet aangekund. Bovendien neemt hij zijn vader kwalijk dat deze zich niet of op de verkeerde manier bekommerd heeft om zijn broer [F] die in de problemen is gekomen.
5.1
De kinderrechter is van oordeel dat de argumenten van [verzoeker] zwaarwegend en doorslaggevend zijn. Hij is vasthoudend, consistent in zijn mening vanaf de eerste brief tot aan de laatste brief die hij aan de kinderrechter heeft geschreven. Hij komt in zijn standpunt authentiek over. Anders dan vader heeft de kinderrechter tijdens het gesprek en door de brieven niet de indruk gekregen dat [verzoeker] deze procedure is begonnen en zijn standpunt heeft gehandhaafd om moeder te behagen en moeders belangen met betrekking tot de financiële punten (alimentatie en dwangsom) te behartigen. Vader denkt hardnekkig dat dat zo is, maar hij miskent daarbij het gevoel en de eigen mening van zijn zoon. Feitelijk houdt vader daarmee de afstand die tussen hem en [verzoeker] is ontstaan in stand en biedt hij geen opening om de verhoudingen weer te normaliseren, waardoor op den duur weer een opening zou kunnen ontstaan richting contactherstel.
5.11
Als er al weer een opening mocht komen dan zal dat, gelet op vaders houding tot nu toe, niet aan hem te danken zijn. Het sprankje hoop zal gevestigd moeten zijn op herstel van contact tussen de bij vader verblijvende dochter [G] en [verzoeker] . [G] heeft daartoe een mooie aanzet gegeven met haar brief en moeder heeft toegezegd [verzoeker] te bewegen in bijzijn van de kinderrechter weer met [G] in gesprek te gaan. Vader zelf lijkt tot nu toe gefixeerd te zijn op de geldkant van de zaak: [verzoeker] moet en zal komen en anders moet moeder maar dwangsommen betalen. Daarnaast is hij met de meerderjarige [F] in conflict geraakt over kinderalimentatie. Een conflict dat kennelijk niet in der minne op te lossen valt en waarin de rechter mogelijk nog een beslissing zal moeten geven. Dat zijn geen ingrediënten voor het weer postvatten van vredelievende en vergevingsgezinde gedachten bij een zoon als [verzoeker] , die met zijn ellende van dit moment zijn heil bij een psycholoog moet zoeken om enigszins overeind te blijven. Strijdbijl begraven en een mea culpa uitspreken zouden vader meer op kunnen leveren dan doorgaan met de huidige strategie. Hij komt er niet met zijn mededeling dat hij, vader, er recht op heeft om een relatie te hebben waarin hij zich prettig voelt en dat daar bij hoort een afscheid nemen van iemand met wie een relatie niet meer goed loopt. Impliciet aangevend dat [verzoeker] niet het recht heeft om daar iets van te vinden en daar consequenties aan te verbinden. Feitelijk ziet vader in zijn relatie met [verzoeker] gebeuren wat hij zelf met zijn vorige partner heeft gedaan: de relatie verbreken omdat je je daar niet prettig meer in voelt. En voor [verzoeker] voelt het heftig. Teleurgesteld zijn in de enige persoon die je echte vader is, die jouw voorbeeld zou moeten zijn. Aan vader zij toegegeven dat [verzoeker] in de thuissituatie bij moeder ook al wat wisselingen van partner heeft meegemaakt. Kennelijk is [verzoeker] daar minder ontevreden over dan over die bij vader.
5.12
Omdat [verzoeker] geen omgang meer wil zal zijn verzoek worden toegewezen. Dat brengt met zich dat de onder 2.5 genoemde beschikking van het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden behoort te worden gewijzigd.
5.13
Gelet op de familierechtelijke verhouding tussen partijen zal de kinderrechter bepalen dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kinderrechter wijzigt de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 februari 2007 in dier voege dat – uitvoerbaar bij voorraad - aan vader het recht op omgang met [verzoeker] wordt ontzegd.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. J.H. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2016 in tegenwoordigheid van J.H.A.L. Koelen-Goosink, griffier.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de Raad voor de Kinderbescherming en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door die Raad opgenomen in zijn registratie.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak;
door de echtgenoot die in eerste aanleg niet is verschenen: binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend is gemaakt;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.