In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, is op 20 mei 2016 een uitspraak gedaan in de zaak tussen Mediant, Stichting voor Geestelijke Gezondheidszorg Oost- en Midden Twente, en een werknemer. De procedure betreft een verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft eerder, op 26 april 2016, een tussenbeschikking gegeven waarin partijen de gelegenheid kregen om zich uit te laten over het voornemen van de kantonrechter om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. De werkgever, Mediant, heeft bezwaar gemaakt tegen dit voornemen, met het argument dat een snelle afhandeling van de zaak gewenst is en dat voorwaardelijke ontbinding mogelijk is zonder prejudiciële vragen. De werknemer heeft ingestemd met het voornemen tot het stellen van vragen, maar heeft ook opgemerkt dat sommige vragen te ruim geformuleerd zijn.
De kantonrechter heeft in deze beschikking geoordeeld dat het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad noodzakelijk is, omdat er onduidelijkheid bestaat over de mogelijkheid van voorwaardelijke ontbinding in situaties waarin een werknemer een verzoek tot vernietiging van een ontslag op staande voet heeft ingediend. De kantonrechter heeft verschillende vragen geformuleerd die van belang zijn voor de rechtspraktijk en die niet alleen in deze zaak, maar ook in andere vergelijkbare zaken aan de orde komen. De vragen betreffen onder andere de ontvankelijkheid van de werkgever in een verzoek tot voorwaardelijke ontbinding en de voorwaarden waaronder een kantonrechter tot voorwaardelijke ontbinding kan overgaan.
De beschikking eindigt met de beslissing om de geformuleerde rechtsvragen aan de Hoge Raad voor te leggen, en de griffier wordt opgedragen een afschrift van de beschikking aan de Hoge Raad te zenden. Verdere beslissingen worden aangehouden.