ECLI:NL:RBOVE:2016:1778

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
Awb 16/249
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Ziektewet-uitkering na zwangerschap en borstvoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 24 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Hevea B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De eiseres, Hevea B.V., had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin werd gesteld dat de werkneemster geen recht had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) omdat er geen sprake zou zijn van ziekte of gebrek ten gevolge van zwangerschap of bevalling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster, die als operator in dienst was, recht had op een ZW-uitkering, omdat het geven van borstvoeding een noodzakelijk gevolg van de zwangerschap is. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de situatie van de werkneemster niet onder de richtlijn Zwangerschap viel, die situaties beschrijft waarin een vrouw recht heeft op ziekengeld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het griffierecht aan eiseres vergoed en zijn de proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/249

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Hevea B.V., te Raalte, eiseres,
(gemachtigde: J.I. Wilson),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: E. van den Brink.

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder [naam] (werkneemster) laten weten dat zij met ingang van 3 september 2015 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 9 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het tegen dit besluit gerichte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, A.W. Weier en C. Bodeutsch. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Werkneemster is als operator in dienst van eiseres.
Aan werkneemster is met ingang van 22 september 2014 een ZW-uitkering toegekend.
Aan werkneemster is in de periode van 18 april 2015 tot 13 augustus 2015 een zwangerschaps- en bevallingsuitkering toegekend ingevolge de Wet arbeid en zorg (Wazo).
Op 3 juni 2015 is de zoon van werkneemster geboren.
Aansluitend aan de periode waarin aan werkneemster een zwangerschaps- en bevallingsuitkering is toegekend heeft zij drie weken vakantieverlof opgenomen.
Op 9 september 2015 is aan verweerder doorgegeven dat werkneemster vanaf 3 september 2015 ziek is.
Daarop heeft een verzekeringsgeneeskundige beoordeling plaatsgevonden en is verweerder overgegaan tot de besluitvorming, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat bij werkneemster geen sprake is van ziekte of gebrek ten gevolge van zwangerschap of bevallen. Voorts is het geven van borstvoeding volgens verweerder niet een noodzakelijk gevolg van de zwangerschap. Werkneemster is met ingang van 3 september 2015 geschikt geacht om haar eigen arbeid te verrichten.
3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat werkneemster arbeidsongeschikt is voor haar werk en heeft hierbij gewezen op de richtlijn ‘Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid’ (richtlijn Zwangerschap). Volgens deze richtlijn Zwangerschap is borstvoeding een noodzakelijk gevolg van de zwangerschap. Eiseres heeft verder naar voren gebracht dat de blootstelling aan gevaarlijke stoffen tijdens de zwangerschap van werkneemster gevaar opleverde voor haar ongeboren kind en heeft geleid tot toekenning van een ZW-uitkering. Gedurende de borstvoedingsperiode zou dit eveneens moeten gebeuren, aldus eiseres.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld.
In artikel 29a, vierde lid, van de ZW is bepaald dat, nadat het recht op uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid (http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0013008&artikel=3:7&g=2016-03-17&z=2016-03-17), 3:8, derde lid (http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0013008&artikel=3:8&g=2016-03-17&z=2016-03-17), of 3:10, eerste lid, van de Wazo is geëindigd, de vrouwelijke verzekerde, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht heeft op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken. Dit ziekengeld wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag nadat het recht op uitkering, bedoeld in de eerste zin, is geëindigd.
4.2
De richtlijn Zwangerschap van 1 mei 2014, waar eiseres op heeft gewezen, betreft een richtlijn voor verzekeringsartsen van verweerder. In de uitspraak van 28 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:267) heeft de Centrale Raad van Beroep overwogen dat de Standaard Zwangerschap en bevalling als oorzaak van arbeidsongeschikt voor haar arbeid (Standaard Zwangerschap) de werkwijze en de criteria beschrijft die de verzekeringsarts moet hanteren bij de beantwoording van de vraag of de ongeschiktheid van de vrouw voor haar arbeid het gevolg is van zwangerschap en/of bevalling. De richtlijn Zwangerschap betreft een herziening en actualisering van de Standaard Zwangerschap. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verzekeringsartsen de in de richtlijn Zwangerschap beschreven werkwijze en criteria moeten hanteren.
4.3
Om te beoordelen of de klachten van de vrouw het gevolg zijn van zwangerschap of bevalling worden in de richtlijn Zwangerschap twee afwegingen gemaakt: een afweging op basis van oorzaken en een afweging op basis van meer algemene criteria. Deze afwegingen vullen elkaar aan.
In de richtlijn Zwangerschap staan zes (niet limitatieve) categorieën van oorzaken voor mogelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van de zwangerschap en bevalling.
I. Als gevolg van pathologisch verloop van zwangerschap, baring en kraamperiode.
II. Samenhangend met fysiologische veranderingen tijdens de zwangerschap.
III. Door aandoeningen die ook buiten de zwangerschap kunnen ontstaan maar waarvan een oorzakelijk verband met de zwangerschap wordt beschreven en/of die relatief vaker voorkomen tijdens zwangerschap, bevalling en kraambed dan daarbuiten.
IV. Door aandoeningen waarvan bekend is dat het beloop door de zwangerschap/het kraambed kan verergeren.
V. Stoppen of niet starten met behandeling/medicatie in verband met de zwangerschap.
VI. Specifieke arbeidsomstandigheden bij normale zwangerschap.
In de toelichting bij categorie VI. is beschreven dat deze categorie situaties betreft waarin er sprake is van een normale zwangerschap, maar waarbij de arbeidsomstandigheden of de functie zelf vereisen dat betrokkene ‘niet zwanger’ is. Men kan hierbij denken aan zwaar lichamelijk werk, specifieke functie, specifieke werkplek, werk dat gevaar oplevert voor de vrucht. Hoofdregel is dat een vrouw die door haar zwangerschap ‘haar arbeid’ niet
meer kan doen recht heeft op ziekengeld. Hierbij is niet vereist dat de zwangerschap problematisch verloopt. Wat betreft de organisatie van de arbeid zal de werkgever primair de arbeid zo moeten organiseren dat het werk geen gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van de vrouw, het ongeboren kind of de zuigeling. Als dat niet mogelijk is, kan het werk tijdelijk worden aangepast of vervolgens tijdelijk andere arbeid worden aangeboden.
In bijlage 2 van de richtlijn Zwangerschap is op pagina 40, voor zover hier relevant, vermeld:
“Indien geen van de in artikel 3 (
van het Besluit Zwangere Werkneemsters) genoemde maatregelen afdoende bescherming biedt aan de werkneemster, dient de werkgever haar vrij te stellen van de arbeid. Deze situatie kan zich dus alleen voordoen indien, gelet op de door betrokkene verrichte arbeid als ook met alle met die arbeid verband houdende omstandigheden, haar arbeid zoveel gevaren voor haar veiligheid of gezondheid oplevert of een zodanige terugslag op haar zwangerschap of lactatie kan veroorzaken, waardoor sprake is van een noodzaak tot het staken van die arbeid. Als ook vanuit medisch oogpunt bezien die noodzaak wordt bevestigd zal gesproken kunnen worden van ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet. De werkneemster heeft in dat geval dan ook in principe recht op ziekengeld”.
4.4
De verzekeringsarts heeft in de rapportage van 14 oktober 2015 aangegeven dat bij werkneemster geen sprake is van een ziekte of gebrek en dat het geven van borstvoeding niet direct causaal te relateren is aan de bevalling. Ten aanzien van het geven van borstvoeding in relatie met gebruikte chemicaliën dient volgens de verzekeringsarts via de werkgever/bedrijfsarts toxicologisch onderzoek verricht te worden maar dit valt buiten het bestek van deze beoordeling.
In de rapportage van 4 december 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt gesteld dat uitsluitend ziekte waarvan de oorzaak rechtstreeks gelegen is in zwangerschap of bevalling kan leiden tot de slotsom dat werkneemster kan worden aangemerkt als ‘vangnetter’. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de vangnetregeling kennelijk niet bedoeld voor een situatie als deze, waarbij het verzuim uitsluitend wordt gerechtvaardigd door het voorkomen van mogelijke gezondheidsproblemen van de baby door het risico van overdracht van chemische stoffen via de moedermelk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen medische argumenten gezien om de primaire beoordeling niet handhaafbaar te achten.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de situatie van werkneemster niet valt onder categorie VI., zoals beschreven in de richtlijn Zwangerschap. Deze categorie betreft situaties waarbij de arbeidsomstandigheden of de functie zelf vereisen dat betrokkene ‘niet zwanger’ is. Voorts is in bijlage 2 van de richtlijn Zwangerschap gerefereerd aan een situatie waarin de verrichte arbeid effect heeft op de lactatie, waardoor sprake is van een noodzaak tot het staken van die arbeid. Hierbij is de mogelijkheid van ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte als bedoeld in artikel 19 van de ZW genoemd. Met de rapportages van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet duidelijk geworden waarom de situatie van werkneemster niet onder de ZW valt, terwijl de situatie van werkneemster in de richtlijn Zwangerschap lijkt te worden beschreven en eiseres hier expliciet een beroep op heeft gedaan. Verweerders toelichting ter zitting, dat de richtlijn Zwangerschap een richtlijn voor artsen betreft en dat artikel 29a van de ZW bepalend is, vormt evenmin voldoende onderbouwing voor het standpunt dat werkneemster niet in aanmerking komt voor een ZW-uitkering. De verzekeringsartsen van verweerder zijn gehouden de richtlijn Zwangerschap te hanteren bij de beoordeling van situaties als die van werkneemster en deze richtlijn geeft daarbij richting aan de betekenis van het bepaalde in artikel 29a van de ZW. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.6
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De kosten van een deskundige komen op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was. Ter bepaling of het inroepen van een deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Deze situatie doet zich hier voor aangezien de deskundige heeft verklaard over de vraag of de werkneemster haar arbeid kon verrichten en over het onderzoek door de artsen van verweerder. Dit betekent dat de kosten voor inschakeling van de deskundige tot een bedrag van € 464,36 (4 uren x € 116,09) voor vergoeding op grond van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van
deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,-- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 464,36.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. H. Richart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.