ECLI:NL:RBOVE:2016:2446

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
ak_16_586
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na beëindiging van Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Schriemer, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin werd medegedeeld dat hij per 24 december 2015 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) meer zou ontvangen. Dit besluit volgde op een eerdere beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, waarbij verweerder concludeerde dat er geen wezenlijke veranderingen in het medische beeld waren ten opzichte van eerdere beoordelingen. Eiser stelde dat er wel degelijk sprake was van een toename van klachten, waaronder psychische problemen zoals agressie, angsten en vermoeidheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder als hersteld was beoordeeld, maar dat hij zich opnieuw ziek had gemeld. De rechtbank heeft de medische rapportages en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De verzekeringsarts had geconcludeerd dat eiser in staat was om ten minste 65% van het maatmaninkomen te verdienen in andere functies dan zijn eerdere werk als plaatwerker/lasser/afbouwer/ijzerwerker. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een toename van beperkingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De rechtbank concludeerde dat eiser per 24 december 2015 in staat was om de eerder geduide functies te vervullen en dat verweerder terecht geen ZW-uitkering had toegekend. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, in aanwezigheid van griffier A. van den Ham, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/586

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]te Zwolle, eiser,
gemachtigde: mr. E. Schriemer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
gemachtigde: M.K. Affia.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat eiser met ingang van 24 december 2015 geen uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) meer ontvangt.
Bij besluit van 19 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2016. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser was werkzaam als plaatwerker/lasser/afbouwer/ijzerwerker bij Scheepswerf Peters B.V. voor gemiddeld 40,44 uur per week. Eiser is werkloos geworden en aan hem is een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Op 5 juni 2014 heeft eiser zich vanwege psychische klachten ziek gemeld. Daarop heeft op 18 augustus 2014 een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden, waarna verweerder aan eiser bij besluit van 27 augustus 2014 een Zw-uitkering heeft toegekend.
Op 13 oktober 2014 heeft een verzekeringsgeneeskundig vervolgonderzoek plaatsgevonden, waarna de verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser per 8 december 2014 als hersteld voor zijn maatgevende arbeid is te beschouwen. De verzekeringsarts heeft aan eiser een verklaring van arbeidsgeschiktheid meegegeven.
Bij besluit van 9 december 2014 heeft verweerder de verklaring van arbeidsgeschiktheid bevestigd en eiser meegedeeld dat hij per 8 december 2014 geen Zw-uitkering meer krijgt.
Op 18 december 2014 heeft eiser zich opnieuw ziek gemeld bij verweerder, waarna op
15 januari 2015 en 17 februari 2015 verzekeringsgeneeskundige onderzoeken hebben plaatsgevonden. In de medische rapportage van 17 februari 2015 concludeert de sociaal medisch verpleegkundige dat eiser ongeschikt is om zijn arbeid als plaatwerker/lasser/afbouwer/ijzerwerker te verrichten.
Op 9 april 2015 heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek in het kader van de eerstejaars Ziektewetbeoordeling plaatsgevonden. Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken heeft verweerder bij besluit van 1 juni 2015 aan eiser medegedeeld dat hij met ingang van 5 juli 2015 geen Zw-uitkering meer ontvangt. Aan de beëindiging van eisers recht op een Zw-uitkering heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als ijzerwerker in de scheepsbouw, maar dat hij op 4 juni 2015 op basis van andere, nader geduide functies meer dan 65% van het loon kan verdienen dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het daartegen ingediende bezwaar heeft verweerder, na onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 maart 2016 (Awb 15/2079) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Op 11 november 2015 heeft eiser zich ziek gemeld vanuit de WW. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hiervoor in de rubriek “Procesverloop” uiteen is gezet.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser per
24 december 2015 (weer) in staat wordt geacht om zijn arbeid, de eerder geduide functies, te verrichten. Er is volgens verweerder geen wezenlijke verandering in het medische beeld ten opzichte van de vorige beoordelingen. Er is daarom geen sprake van toegenomen beperkingen, aldus verweerder. Eiser wordt in staat geacht om tenminste 65% van het maatmaninkomen te verdienen.
3. Eiser stelt – samengevat weergegeven – dat niet zozeer sprake is van een andere diagnose of een ander ziektebeeld, maar dat sprake is van toename van klachten. Zo is bij eiser thans sprake van toename van agressie, een slechter dag- en nachtritme, toename van angsten, nachtmerries en van vermoeidheid. Ten onrechte heeft verweerder gesteld dat slechts sprake is van fluctuatie van de ernst van de klachten, aldus eiser. Volgens eiser zijn de klachten nimmer zo ernstig geweest als de afgelopen twee, drie maanden. Er is volgens eiser sprake van een gestage verslechtering van de klachten.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Zw heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.2
In het kader van de eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken heeft verweerder bij besluit van 1 juni 2015 aan eiser medegedeeld dat hij met ingang van 5 juli 2015 geen Zw-uitkering meer ontvangt. De verzekeringsarts heeft in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) beperkingen opgenomen voor ‘persoonlijk functioneren’, ‘sociaal functioneren’ en ‘werktijden’. De arbeidsdeskundige achtte eiser met inachtneming van de beperkingen geschikt om de functie van productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), besteller post/pakketten (SBC-code 282102) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (eenvoudige machines bedienen) (SBC-code 111171) te vervullen.
4.3
Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiser onveranderd ongeschikt is voor arbeid als plaatwerker/lasser/afbouwer/ijzerwerker. Eiser heeft na het einde van de Zw-uitkering per 5 juli 2015 geen werkzaamheden verricht. Onder deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het kader van de nieuwe ziekmelding per 11 november 2015 op goede gronden bezien of eiser in staat was tenminste één van de bij de eerstejaars Ziektewetbeoordeling geduide functies te vervullen.
4.4
De rechtbank is verder van oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts heeft eiser zelf gesproken en psychisch onderzocht. Ook heeft hij zijn oordeel gebaseerd op gegevens van psycholoog Van Kreveld. De verzekeringsarts heeft de conclusies voldoende begrijpelijk neergelegd in de rapportage van 22 december 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en (recente) medische informatie, waaronder het zorgplan, opgesteld door Tempelaar, in zijn oordeel betrokken. Verder heeft hij eiser gesproken op de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn oordeel voldoende inzichtelijk gemaakt in de rapportage van 16 februari 2016. Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd volgt niet dat de wijze van onderzoek, in zijn geheel bezien, gebreken vertoont.
4.5
De verzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 22 december 2015 verwezen naar de FML van 9 april 2015 die is gehanteerd in de eerstejaars Ziektewetbeoordeling. Uitgaande van het zorgvuldige onderzoek heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat bij eiser sprake is van een posttraumatische stressstoornis. Er zijn geen significante wijzigingen in de medische situatie en er is nog steeds sprake van eenzelfde klachtenbeeld. De verzekeringsarts verwacht dat de medische situatie van eiser bij adequate behandeling op korte termijn aanzienlijk zal verbeteren. De verzekeringsarts acht geen toegenomen beperkingen aanwezig en acht eiser ongewijzigd arbeidsgeschikt voor de eerder geduide functies.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen dat bij eiser sprake is van een serieuze psychische problematiek. De klachten die eiser heeft zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bijpassend en een zekere fluctuatie hierin betekent niet dat er direct gesproken kan worden van een verslechtering van het toestandsbeeld. Gelet op de verkregen anamnestische gegevens kan ook niet worden gesteld dat daarvan sprake is indien deze vergeleken worden met de bevindingen van de eerdere onderzoeken, meer specifiek de beoordeling van 9 april 2015. Ook wijken de onderzoeksbevindingen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet relevant af. Bovendien heeft eiser geen aanvullende behandeling gezocht naar aanleiding van de geclaimde verslechtering, zodat naar objectieve maatstaven een verslechtering van het toestandsbeeld dan wel een toename van beperkingen kan niet kan worden vastgesteld, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.6
Uitgaande van dit zorgvuldige onderzoek ziet de rechtbank geen aanleiding tot twijfel aan de daaruit getrokken conclusies. Dat er volgens eiser sprake is van een toename van klachten, betekent niet zonder meer dat ook meer beperkingen moeten worden aangenomen. Van belang is immers niet alleen wat eiser ervaart, maar wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. Eiser heeft zijn standpunt dat er sprake is van toegenomen beperkingen niet onderbouwd met (medische) stukken. De stelling ter zitting dat een onderbouwing niet nodig is, maar dat de anamnese voldoende houvast biedt, volgt de rechtbank niet. De anamnese heeft mét het verrichte lichamelijke onderzoek, het onderzoek van de psyche en de al beschikbare informatie van psycholoog van Krefeld van 19 juni 2015 geleid tot de medische overwegingen, zoals die zijn weergegeven onder 4.5, welke overwegingen navolgbaar zijn. Daarbij is ook het door eiser verstrekte zorgplan van 15 december 2015 betrokken, waaruit kan worden afgeleid dat er ten aanzien van de aanvangssituatie per 15 augustus 2015 minder last is van spanningen, agressie, angsten en gevoel van veiligheid.
4.7
De rechtbank concludeert dat eiser per 24 december 2015 in staat moet worden geacht arbeid als productiemedewerker (samenstellen van producten), besteller post/pakketten en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (eenvoudige machines bedienen) te verrichten. Van een toename van de beperkingen is niet gebleken. Verweerder heeft daarom terecht eiser geen ZW-uitkering toegekend.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, rechter, in aanwezigheid van A. van den Ham, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.