ECLI:NL:RBOVE:2016:2446
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na beëindiging van Ziektewetuitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Schriemer, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin werd medegedeeld dat hij per 24 december 2015 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) meer zou ontvangen. Dit besluit volgde op een eerdere beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, waarbij verweerder concludeerde dat er geen wezenlijke veranderingen in het medische beeld waren ten opzichte van eerdere beoordelingen. Eiser stelde dat er wel degelijk sprake was van een toename van klachten, waaronder psychische problemen zoals agressie, angsten en vermoeidheid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder als hersteld was beoordeeld, maar dat hij zich opnieuw ziek had gemeld. De rechtbank heeft de medische rapportages en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De verzekeringsarts had geconcludeerd dat eiser in staat was om ten minste 65% van het maatmaninkomen te verdienen in andere functies dan zijn eerdere werk als plaatwerker/lasser/afbouwer/ijzerwerker. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een toename van beperkingen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De rechtbank concludeerde dat eiser per 24 december 2015 in staat was om de eerder geduide functies te vervullen en dat verweerder terecht geen ZW-uitkering had toegekend. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, in aanwezigheid van griffier A. van den Ham, en is openbaar uitgesproken.