ECLI:NL:RBOVE:2016:4041

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
ak_16 _ 349
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van een bijgebouw tot bed- en breakfastverblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning. Eiseres, eigenaar van een perceel grenzend aan een bijgebouw, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Losser, dat op 28 mei 2015 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het wijzigen van het gebruik van het bijgebouw tot een bed- en breakfastverblijf. Eiseres stelt dat dit gebruik in strijd is met het bestemmingsplan en dat haar belangen onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt en dat het gebruik van het bijgebouw als bed- en breakfastverblijf in strijd is met de bestemming 'Wonen' van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vergunningverlening niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat het gebruik van het bijgebouw voor maximaal twee personen niet leidt tot onevenredige schade of afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden. Eiseres heeft haar bezwaren, waaronder geluidsoverlast en waardedaling van haar woning, niet voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/349

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. F. Postma,
en

het college van burgemeester en wethouders van Losser, verweerder.

Als belanghebbende heeft aan het geding deelgenomen: [naam], te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2015, verzonden op 3 juni 2015, (het primaire besluit) heeft verweerder aan belanghebbende met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 1º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van een bijgebouw bij een woning gelegen op het perceel [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend onder […], sectie […], nummer […], in een bed en breakfastverblijf.
Bij besluit van 15 december 2015, verzonden op 17 december 2015 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van Leussen. De belanghebbende is verschenen in het bijzijn van zijn zoon.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres eigenaar en bewoner is van het perceel dat grenst aan het perceel waarop het bijgebouw is gesitueerd waar het bestreden besluit op ziet. Verweerder heeft eiseres dan ook terecht als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij het primaire besluit aangemerkt. Verweerder heeft de bezwaren van eiseres terecht ontvankelijk verklaard.
2. Bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder aan belanghebbende met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 1º, van de Wabo omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van een bijgebouw bij de woning gelegen op het onder ‘Procesverloop’ omschreven perceel in een bed en breakfastverblijf. Daarbij is bepaald dat het bed en breakfastverblijf voor het huisvesten van twee personen zal zijn en op eigen terrein een parkeervoorziening aanwezig moet zijn.
3. Ter plekke geldt ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied” de bestemming “Wonen”. Ingevolge artikel 31.4, aanhef en onder e, van de bestemmingsplanvoorschriften wordt onder gebruik strijdig met deze bestemming begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan de gronden en bouwwerken die van een specifieke aanduiding zijn voorzien, alsmede met uitzondering van een bed en breakfastverblijf in het hoofdgebouw.
4. Niet in geschil is dat het gebruik van het bijgebouw als bed en breakfastverblijf in strijd is met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ”Buitengebied” op het betrokken perceel geldende bestemming “Wonen”, hetgeen artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wabo zonder omgevingsvergunning verbiedt.
5. Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, onder meer het gebruiken van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
Ingevolge artikel 31.5, aanhef en onder c, van de bestemmingsplanvoorschriften kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 31.4, sub e en worden toegestaan dat vrijstaande bijgebouwen worden gebruikt voor een bed en breakfastverblijf mits:
1. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden.
6. Eiseres stelt dat verweerder onvoldoende gemotiveerd rekening heeft gehouden met zowel de goede ruimtelijke ordening als haar belangen. Eiseres noemt hierbij de rust en ruimtelijke uitstraling van het gebied, waar afbreuk aan wordt gedaan, vanwege de te verwachten geluidsoverlast, de beperking van haar privacy en de waardedaling van haar woning. Eiseres stelt voorts dat er onvoldoende parkeerruimte is voor eventuele bezoekers van het bed en breakfastverblijf. Bezoekers parkeren op hetzelfde terrein als waar eiseres haar auto op parkeert en waarvan de eerste vier meter volgens afspraak vrijgehouden moet worden voor eiseres. Verweerder heeft dit ten onrechte niet meegenomen.
7.1
De rechtbank stelt voorop dat niet ter discussie staat dat verweerder krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º van de Wabo de bevoegdheid toekomt om van een bestemmingsplan af te wijken. Daarbij geldt ingevolge de van toepassing zijnde voorschriften dat verweerder van zijn bevoegdheid gebruik kan maken als vergunningverlening niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening (artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo), geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt, en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden (artikel 31.5, onder c, van de planvoorschriften). Het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van deze voorschriften is een discretionaire bevoegdheid. De rechtbank moet zich beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om een omgevingsvergunning te verlenen.
7.2
Daarbij is de rechtbank van oordeel dat het perceel waarop de woning van eiseres is gesitueerd aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend […], sectie […], nummer […], dient te worden aangemerkt als omliggende grond als bedoeld artikel 31.5, aanhef en onder c, van de bestemmingsplanvoorschriften. De rechtbank is van oordeel dat het bestemmingsplan zo moet worden uitgelegd, dat de feitelijke situatie bepalend is. Het feit dat het bijgebouw is gelegen in hetzelfde bestemmingsvlak als het perceel waarop de woning van eiseres is gesitueerd, maakt derhalve niet dat het perceel van eiseres niet is aan te merken als omliggende grond als bedoeld in artikel 31.5, onder c, van de bestemmingsplanvoorschriften. Dat, zoals eiseres stelt, verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen, dient dan ook mede in het licht van artikel 31.5, onder c, van de bestemmingsplanvoorschriften te worden beoordeeld.
In dit kader overweegt de rechtbank het volgende.
8.1
Verweerder acht de door eiseres gestelde geluidsoverlast ten gevolge van de exploitatie van het bed en breakfastverblijf, die ook af zou doen aan de rust en ruimtelijke uitstraling van het gebied, en de door eiseres gestelde inbreuk op haar privacy niet aannemelijk, omdat het een aan de woonfunctie ondergeschikt bed en breakfastverbijf voor hoogstens twee personen betreft. Eiseres heeft het door haar gestelde ook niet concreet gemaakt, anders dan ter zitting aan te geven dat zij voor geluidsoverlast vreest indien bezoekers van de bed en breakfastverblijf ’s avonds buiten zitten. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat bezoekers van de bed en breakfastverblijf voor ernstige geluidsoverlast zullen zorgen. Daarbij komt dat ingevolge het bestemmingsplan een bed en breakfastverbijf in de woning reeds is toegestaan en de bezoekers in een dergelijk geval ook ’s avonds buiten kunnen zitten. Van strijd met een goede ruimtelijke ordening dan wel een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van het perceel van eiseres is de rechtbank daarom niet gebleken, zodat hierin geen aanknopingspunt is gelegen voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot vergunningverlening had kunnen overgaan.
8.2
Eiseres heeft ook de door haar gevreesde inbreuk op haar privacy niet concreet gemaakt, anders dan door te stellen dat de woningen van eiseres en belanghebbende dicht bij elkaar gelegen zijn. Gebleken is dat van rechtstreeks zicht vanuit de ramen van het bijgebouw op het erf van eiseres geen sprake is. Ook dit betoog treft daarom geen doel.
8.3
Ten aanzien van de door eiseres gestelde, in het verleden gemaakte, afspraak van eiseres met belanghebbende dat de eerste vier meter van het parkeerterrein vrijgehouden moet worden, zodat eiseres haar woning kan bereiken, geldt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2318) voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning als de onderhavige in de weg staat, slechts aanleiding is, wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. Reeds omdat eiseres de gestelde afspraak niet heeft onderbouwd, is van een evidente privaatrechtelijke belemmeringen in zoverre niet gebleken. Daarbij komt dat uit de onderliggende stukken en het verhandelde ter zitting de rechtbank voorts is gebleken dat op het betrokken perceel voldoende ruimte is voor de bij vergunningverlening voorgeschreven parkeervoorziening ten behoeve van het bed en breakfastverblijf. Ook in zoverre is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat een gebrek aan parkeerruimte aan vergunningverlening in de weg stond.
8.4
Ten aanzien van de door eiseres gestelde waardedaling van haar woning ten gevolge van de vestiging van het bed en breakfastverblijf oordeelt de rechtbank dat – wat van het standpunt van eiseres ook zij – een eventuele waardedaling kan worden ondervangen door het indienen van een verzoek om planschadevergoeding als bedoeld in artikel 6.1 Wro. Verweerder had hierin in redelijkheid geen reden hoeven zien de omgevingsvergunning te weigeren.
8.5
De rechtbank acht het besluit van verweerder, dat geen sprake is van strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening en het bepaalde in artikel 31.5, onder c, van de bestemmingsplanvoorschriften, dan ook niet onredelijk.
9. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat verweerder gelet op de relevante ruimtelijke belangen in redelijkheid niet tot verlening van de omgevingsvergunning had kunnen overgaan.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.