4.2.2.Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld en is door partijen erkend dat de mast feitelijk is opgericht op gronden met de bestemming “Verkeer”. Artikel 20.1 van het bestemmingsplan bepaalt dat deze gronden bestemd zijn voor:
a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': een parkeerterrein;
c. de instandhouding van de ter plaatse, bovengronds en ondergronds, aanwezige historische objecten zoals opgenomen in bijlage 7;
d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, verkeers- en informatieborden, parkeervoorzieningen, kunstobjecten, tunnelbakken, tunnels, taluds, viaducten, bruggen, duikers, faunapassages, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, groen en water.
Onder ‘kunstobject’ wordt verstaan: bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van culturele aard en bedoeld ter expositie al dan niet in de buitenlucht (artikel 1.69 van het bestemmingsplan).
Artikel 20.2, onder e, van het bestemmingsplan bepaalt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, ten hoogste 3 meter bedraagt.
Verweerder zal moeten beoordelen of de mast kan worden aangemerkt als kunstobject in de zin van het bestemmingsplan. Indien hiervan sprake is, dient verweerder te beoordelen of hij bereid is af te wijken van het bestemmingsplan om een grotere hoogte dan maximaal is toegestaan te vergunnen. Immers, de hoogte van de mast is 4 meter, terwijl de hoogte van een kunstobject maximaal 3 meter mag bedragen. Verder dient verweerder te onderzoeken of op de feitelijke bouwlocatie eveneens een of meerdere dubbelbestemmingen van toepassing zijn, of de mast hiermee in overeenstemming is en zo niet, of verweerder bereid is af te wijken van het bestemmingsplan.
Bij de afweging of verweerder al dan niet bereid is af te wijken van het bestemmingsplan, is de eigendomssituatie van de bouwlocatie relevant. Indien uit onderzoek blijkt dat de gemeente eigenaar is van de grond alwaar de mast is geplaatst, dient onderzocht te worden of de gemeente bereid is deze grond aan eiseres te verkopen dan wel of de gemeente anderszins bereid is eiseres privaatrechtelijke toestemming te verlenen om deze grond te gebruiken en te bebouwen. Indien de gemeente hiertoe niet bereid is, is er sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering die in de weg staat aan het verlenen van een afwijkingsbesluit.
5. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek bevat. De reden hiervoor is dat, vanwege de innerlijke tegenstrijdigheden in de aanvraag, verweerder nader onderzoek had moeten verrichten alvorens te beslissen op deze aanvraag. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien omdat nader onderzoek nodig is en omdat een belangenafweging moet worden uitgevoerd. Dergelijke taken behoren niet tot het rechterlijke domein. Verder dient eventueel (indien de mast is opgericht op gronden in eigendom van de gemeente) de gemeente een beslissing te nemen over de vraag of hij privaatrechtelijke toestemming wil verlenen voor het gebruiken en bebouwen van deze grond.
7. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het voor herstel van het gebrek benodigde onderzoek naar het zich laat aanzien enige tijd zal duren en te onzeker is wanneer dat kan worden afgerond.
8. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 334,- vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 22 maart 2016 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 28 oktober 2016, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).