ECLI:NL:RBOVE:2016:5050

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
AK_ZWO_16_2149
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging omgevingsvergunning voor uitbreiding bedrijfspand in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor de uitbreiding van een bedrijfspand te Vriezenveen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H.B. Averdijk, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Twenterand, dat op 21 januari 2016 een omgevingsvergunning had verleend aan de derde-partij, een bakkerij, voor de uitbreiding van hun pand. Eiser betoogde dat het gebruik van de omgevingsvergunning in strijd zou zijn met het vigerende bestemmingsplan, omdat er aan de oostzijde van de bakkerij een laad- en losplaats was ingetekend die niet was toegestaan volgens het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het laden en lossen aan de oostzijde van de bakkerij niet is toegestaan. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van de omgevingsvergunning niet gefaciliteerd mag worden door nieuwe (ver)bouwactiviteiten, en dat het primaire besluit niet kon worden verleend op basis van gebruiksovergangsrecht. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder opnieuw moet beslissen over het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van de planvoorschriften en dat uitbreiding van een bedrijfspand niet is toegestaan als dit in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de overige beroepsgronden van eiser te bespreken, omdat het beroep reeds gegrond werd verklaard op basis van de strijdigheid met het bestemmingsplan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2149

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]te Vriezenveen, eiser,
gemachtigde: mr. J.H.B. Averdijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van Twenterand, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam 1], te Vriezenveen,
gemachtigde: mr. S. Oord.

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder ten behoeve van de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van een bedrijfspand aan het [adres] te Vriezenveen.
Bij besluit van 26 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2016.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. J.H.B. Averdijk. Tevens is verschenen de schoonzoon van eiser, de heer [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer G.J. ten Brinke en de heer H.J.E. Freriksen. De derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. S. Oord.

Overwegingen

1. Eiser woont aan het [adres] te Vriezenveen. Op het naastgelegen perceel aan het [adres] is de onderneming van de derde-partij gevestigd. Verweerder heeft een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van het bedrijfspand van de derde-partij, een bakkerij. De omgevingsvergunning betreft de activiteit ‘bouwen’. Eiser maakt bezwaar tegen deze omgevingsvergunning.
2. Eiser voert aan dat de omgevingsvergunning gebruikt zal worden in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Eisers stelt dat op het bouwplan aan de oostzijde van de bakkerij een gelegenheid voor laden en lossen is ingetekend en dat laden en lossen aan deze zijde planologisch niet is toegestaan. Eiser stelt dat door uitbreiding van de bakkerij sprake zal zijn van meer laad- en losbewegingen dan voorheen en dat zijn woon- en leefklimaat door het laden en lossen aan de oostzijde van het pand zal worden aangetast. Verder voert eiser aan dat zijn perceel niet bereikbaar zal zijn met de auto indien aan de oostzijde van de bakkerij wordt geparkeerd, geladen en gelost en wijst eiser op een erfdienstbaarheid die ter plekke geldt.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat laden en lossen aan de oostzijde van de bakkerij valt onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan. De laad- en losplaats aan de oostzijde zal enkel door een bestelbus van de derde-partij worden gebruikt. Dit gebruik vindt al sinds jaar en dag plaats, aldus verweerder. Verweerder stelt daarnaast dat het niet de bedoeling van het bestemmingsplan is geweest om laden en lossen door de bestelbus aan de oostzijde te verbieden en verwijst daartoe naar de toelichting op het bestemmingsplan. Verweerder meent dat het laden en lossen aan de oostzijde niet aan intensiteit zal toenemen zodat sprake is van voortgezet gebruik. Tot slot stelt verweerder dat privaatrechtelijke aspecten niet aan vergunningverlening in de weg staan.
4. Het perceel aan het [adres] heeft in het vigerende bestemmingsplan “Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied, [adres] ” de bestemming ‘centrum -1’. Op grond van artikel 3.1 aanhef en sub l van dat bestemmingsplan zijn de voor ‘centrum -1’ aangewezen gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘laad- en losplaats’ bestemd voor laden en lossen ten behoeve van de brood- en banketbakkerij. De aanduiding ‘laad en losplaats’ op de verbeelding geldt voor grond ten noorden van de bakkerij maar niet ten oosten. De rechtbank stelt dus vast dat het onder het vigerende bestemmingsplan niet is toegestaan om aan de oostzijde van de bakkerij te laden en te lossen.
Dat naar de stelling van verweerder uit de toelichting bij het bestemmingsplan volgt dat het bij vaststelling van het vigerende bestemmingsplan niet de bedoeling was om laden en lossen van een bestelbus aan de oostzijde van de bakkerij te verbieden, doet hieraan niet af. De bewoordingen van de planvoorschriften zijn namelijk doorslaggevend.
5. De rechtbank stelt vast dat op het bouwplan dat aan de verleende omgevingsvergunning ten grondslag ligt een expeditieruimte is ingetekend en dat deze ruimte middels een portaal en grote toegangsdeuren uitkomt op de oostzijde van de bakkerij alwaar een bestelauto / kleine vrachtwagen is ingetekend. Verweerder heeft toegelicht dat de oostzijde van de bakkerij zal worden gebruikt voor laden en lossen door een bestelauto van de bakkerij. Nu laden en lossen op deze locatie onder het vigerende bestemmingsplan niet is toegestaan, valt redelijkerwijs aan te nemen dat het bouwwerk in strijd met de planvoorschriften zal worden gebruikt en is het bouwplan in strijd met de aan de gronden gegeven bestemming. Voor afwijking van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is geen vergunning verleend. Onder deze omstandigheden dient een omgevingsvergunning voor bouwen op grond van artikel 2.10 aanhef en eerste lid van de Wabo geweigerd te worden.
6. Verweerder heeft verwezen naar artikel 9 onder B van de planregels, op grond waarvan het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Dit betreft zogenaamd gebruiksovergangsrecht. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) kan gebruiksovergangsrecht er niet toe strekken om een bouwwerk in afwijking van het bestemmingsplan mogelijk te maken (zie bijvoorbeeld ABRvS 25 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1586, ro. 4.2; en ABRvS 19 februari 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF4693, ro. 2.3). De rechtbank begrijpt de jurisprudentie van de ABRvS aldus, dat gebruik in strijd met het bestemmingsplan niet gefaciliteerd mag worden door nieuwe (ver)bouwactiviteiten. Het primaire besluit, dat een omgevingsvergunning betreft voor de activiteit bouwen en waarbij het te realiseren bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt, kan derhalve niet met toepassing van het gebruiksovergangsrecht worden verleend.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat uitbreiding van de bakkerij evenmin is toegestaan op grond van het overgangsrecht voor bouwen dat in artikel 9 onder A van de planvoorschriften is vastgelegd. Dit overgangsrecht is namelijk beperkt tot gebouwen waarvan de aard en omvang niet of met maximaal 10% wordt vergroot. Daarvan is in deze situatie geen sprake, omdat het bebouwde oppervlak van de bakkerij met meer dan 10% wordt vergroot.
7. Reeds gelet op het voorgaande is het beroep van eiser gegrond, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om de overige beroepsgronden van eiser te bespreken.
8. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder alsnog zal hebben te besluiten omtrent het al dan niet afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.10, tweede lid van de Wabo). Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1984,-- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1984,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van R.K. Witteveen, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.