ECLI:NL:RBOVE:2016:916

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
C/08/180709 / FA RK 15-3083
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor inschrijving van minderjarige kinderen op basisschool

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen voor de inschrijving van haar minderjarige kinderen op basisschool [X] in [plaats 1]. De moeder stelt dat deze school beter aansluit bij de huidige lesmethoden van haar kinderen en dat het een openbare basisschool is die beter aangeschreven staat dan de christelijke basisschool [Y], waar de vader de kinderen op ingeschreven wil hebben. De vader daarentegen, die een christelijke achtergrond heeft, verzet zich tegen de inschrijving op [X] en pleit voor de inschrijving op [Y], omdat hij het belangrijk vindt dat de kinderen een christelijke opvoeding krijgen.

De kinderrechter heeft de argumenten van beide partijen afgewogen. De moeder heeft aangevoerd dat de overstap naar [X] minder ingrijpend zal zijn voor de kinderen, omdat de lesmethoden daar beter aansluiten bij wat zij gewend zijn. De vader heeft echter benadrukt dat de oecumenische identiteit van [Y] belangrijk is voor de opvoeding van de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen en dat geschillen hierover aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd.

Na het horen van de standpunten van beide partijen en de Raad voor de Kinderbescherming, heeft de kinderrechter geoordeeld dat de argumenten van de vader zwaarder wegen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeken van de moeder om de kinderen in te schrijven op basisschool [X] moeten worden afgewezen, omdat de vader's wens voor een christelijke opvoeding en de identiteit van de school meer gewicht in de schaal leggen dan de praktische overwegingen van de moeder.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/180709 / FA RK 15-3083
beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel d.d. 2 februari 2016
inzake

[verzoekster] ,

verder ook de vrouw of de moeder te noemen,
wonende te [woonplaats 1] , [adres 1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. R.E. Verhagen-Kiela,
en

[belanghebbende] ,

verder ook de man of de vader te noemen,
wonende te [woonplaats 2] , [adres 2] ,
belanghebbende,
in persoon verschenen.

Het procesverloop

Op 29 december 2015 is een verzoekschrift van de vrouw ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
Op 8 januari 2016 zijn aanvullende stukken van de vrouw ter griffie van de rechtbank ingekomen.
De zaak is behandeld ter zitting van 13 januari 2016. Ter zitting zijn verschenen: de vrouw vergezeld door mr. Verhagen-Kiela en de man. De Raad voor de Kinderbescherming is vertegenwoordigd door mevrouw M. Nijzing. De standpunten zijn toegelicht. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De man heeft ter zitting stukken overgelegd.
Op 18 januari 2016 is de schriftelijke reactie van de Raad op de door de man ter zitting overgelegde stukken ter griffie van de rechtbank ingekomen.
Op 19 januari 2016 is per e-mail de schriftelijke reactie van de vrouw op de door de man ter zitting overgelegde stukken ter griffie van de rechtbank ingekomen.
De beschikking is bepaald op heden.

De vaststaande feiten

De ouders zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn geboren:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [2009] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats 2] op [2012] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Bij beschikking van deze rechtbank van 10 februari 2014 is de echtscheiding uitgesproken.
welke beschikking op 25 februari 2014 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. Daarbij is bepaald dat de inhoud van het echtscheidingsconvenant, tevens houdende het ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking. Ouders hebben het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarigen.

De standpunten van partijen

de vrouw
De vrouw verzoekt de kinderrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
de man binnen één dag na het afgeven dan de in deze zaak te wijzen beschikking zijn schriftelijke toestemming dient te verlenen voor het inschrijven van der partijen minderjarige kinderen op basisschool [X] te [plaats 1] , met ingang van de eerst mogelijke datum:
aan de vrouw, voor het geval de man aan het onder I. genoemde niet voldoet, vervangende toestemming wordt verleend, welke toestemming die van de man vervangt, om de minderjarige kinderen van partijen in te schrijven op basisschool [X] in [plaats 1] .
Zij stelt hiertoe dat [X] , een openbare basisschool, beter staat aangeschreven dan de andere basisschool in [plaats 1] , [Y] . De gebruikte lesmethoden van [X] sluiten volgens de vrouw naadloos aan bij de lesmethoden op de school waar [minderjarige 1] nu naartoe gaat, omdat er veel structuur in de lessen wordt geboden. De vrouw is van mening dat [Y] daarentegen andere lesmethoden heeft dan de huidige school van [minderjarige 1] , een groep 2-3 combinatieklas heeft, ieder kind zichzelf kan ontplooien in de vakken die het leuk vindt en er minder structuur is in de klas en het onderwijs. De man wenst dat de kinderen in [plaats 1] naar [Y] gaan vanwege het christelijk karakter van de school. Het is een oecumenische school waar iedereen welkom is en waar kinderen leren over veel verschillende geloven, aldus de website volgens moeder. [Y] heette voorheen [Z] en er was toen nog sprake van een school met een christelijke signatuur, maar dat is volgens de vrouw niet meer aan de orde en is een bewuste keuze van de school geweest. De man benoemt als argument voor [Y] het christelijk aspect, maar dat kan de vrouw niet volgen; de kinderen zijn niet gedoopt. Het christelijk geloof stond tijdens het huwelijk van partijen niet centraal in de opvoeding van de kinderen. De advocaat van de man heeft de vrouw te kennen gegeven dat de man bij zijn standpunt blijft; het christelijke aspect is belangrijk voor de man en als de vrouw niet instemt, zal de man de verhuizing en de kinderalimentatie aanvechten. De vrouw heeft derhalve geen andere mogelijkheid gezien dan de kwestie aan de rechter voor te leggen.
de man
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek. Hij heeft ter zitting stukken overgelegd. Daarin staat, voor zover hier van belang, dat de man, in tegenstelling tot hetgeen staat vermeld onder punt 12. van het verzoekschrift, wel degelijk een christen is. De man is vroeger zelf gedoopt in een gereformeerde kerk in Rijssen. Later zijn hij en zijn ouders over gegaan naar de hervormde gemeente in Rijssen.
Het is juist dat de kinderen niet zijn gedoopt en dat partijen niet ingeschreven stonden bij een kerk, maar daar is volgens de man een reden voor. Tijdens de voorbereiding van hun huwelijk hebben ouders daar ook samen over gesproken en daarom zijn zij getrouwd in een nog andere gemeente, namelijk te weten die van de Ontmoetingskerk in Rijssen. Na de geboorte van de kinderen hebben ouders over het dopen afgesproken dat de kinderen op latere leeftijd zelf kunnen beslissen bij welke gemeente zij zich willen laten dopen. De man stelt voorts dat tijdens het huwelijk van partijen de verschillende visies van ouders qua geloof wel vaker strijd hebben opgeleverd, maar nooit met betrekking tot de schoolkeuze. [Y] is volgens vader een oecumenische basisschool en staat ingeschreven als een Protestant-Christelijke school bij de onderwijsinspectie. Volgens de website van [Y] wordt dagelijks begonnen met de lesmethode van Trefwoord en is het oecumenische aspect essentieel voor de school. In Trefwoord worden dagelijks o.a. bijbelverhalen en christelijke feestdagen besproken. De man ziet geen reden, ook geen praktische, om af te wijken van zijn keuze voor een christelijke basisschool.
Bij e-mail van 19 januari 2016 is namens de vrouw gereageerd op de ter zitting door de man overgelegde stukken. Hierin staat, voor zover hier van belang, dat in het verzoekschrift en ter zitting namens de vrouw is toegelicht dat in haar beleving nooit sprake is geweest van het christelijk willen opvoeden van de kinderen. Dat de man nu anders beweert, namelijk dat hij wel degelijk christen is en de kinderen dit mee wil geven, kan niet maken dat de vrouw een andere keuze zou moeten maken. De keuze in het verleden voor een christelijke school was puur praktisch. [Y] was in het verleden een school met een christelijk karakter, maar daar heeft deze school bewust afstand van gedaan. Een oecumenische identiteit is een andere dan een christelijke. Ook de gehanteerde methode “Trefwoord” is er een van levensbeschouwelijke aard waarbij de bijbel kan worden gebruikt als voorbeeld, maar net zo goed een sprookje of fabel. De man heeft in zijn betoog opgemerkt dat hij de inhoudelijke argumenten die de vrouw naar voren heeft gebracht van minder waarde vindt dan het christelijk argument. De vrouw vindt juist het omgekeerde. De vrouw heeft afgelopen zomer contact met de man gehad over de voorgenomen verhuizing en zij heeft de man steeds proberen te betrekken in de schoolkeuze.
de Raad
Bij brief van 18 januari 2016, heeft de Raad gereageerd op de ter zitting door de man overgelegde stukken. De Raad schrijft -verkort weergegeven- dat de schoolkeuze vooral een keuze van ouders samen is. Hij kan zich voorstellen dat het christelijk aspect een wezenlijk punt is voor vader, maar heeft ook oog voor de argumenten van moeder. De Raad vindt het door laten lopen van de gebruikte lesmethode van de huidige school bij [X] belangrijk. De overstap naar [X] , waar ze ook terecht komt in de een zelfstandige groep 3 en niet in een combinatieklas zoals bij [Y] , zal de overstap naar een andere school minder ingrijpend maken. Doordat [minderjarige 1] bekend is met de lesmethode op [X] , zal zij makkelijker kunnen invoegen dan wanneer zij zich een nieuwe lesmethode moet eigen maken. De huidige school kan de rapportage en scores van [minderjarige 1] overdragen aan [X] .
Hierdoor hoeft niet uitgezocht te worden in hoeverre [minderjarige 1] voor- dan wel achterloopt ten aanzien van een nieuwe lesmethode. Dergelijke zaken zijn voor ouders thuis moeilijk te compenseren, daar waar er wel afspraken zijn te maken ten aanzien van het invullen van het beleven van het geloof en de mogelijkheid om de kinderen christelijk op te voeden.
Moeder zou vader kunnen vragen wat zij er binnen de opvoedsituatie aan kan doen om hem enigszins gerust te stellen in het idee dat zijn kinderen aspecten van de christelijke opvoeding zullen missen.
Tevens vindt de Raad het nodig dat [minderjarige 2] zo snel mogelijk kan gaan wennen op een nieuwe school, gezien het feit dat zij op [2016] vier jaar oud wordt. Dat maakt dat de beslissing over de schoolkeuze niet meer al te lang kan worden uitgesteld. De Raad heeft er daarom voor gekozen om geen onderzoek aan te bieden, maar om te adviseren op basis van de stukken en hetgeen er ter zitting naar voren is gebracht. De Raad is van mening dat op basis van de summiere informatie die nu ter beschikking is, het belang van de kinderen het meest is gediend bij een overstap naar [X] .

De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing

De ouders oefenen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gezamenlijk uit. Op grond van
art. 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen, in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag, geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk
voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te
nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen
dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient
te zijn bij de afweging van belangen.
3. De kinderrechter is van oordeel dat het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man zijn schriftelijke toestemming dient te verlenen aan het inschrijven van de minderjarige kinderen van partijen op basisschool [X] te [plaats 1] , dan wel verlening van vervangende toestemming door de kinderrechter voor inschrijving van de minderjarige kinderen op basisschool [X] te [plaats 1] , dient te worden afgewezen. Tot dat oordeel is het navolgende redengevend.
4. Moeder stelt dat de lesmethode van [X] naadloos aansluit op de lesmethode van de huidig basisschool, echter [minderjarige 1] is zes jaar en zit in groep 3. Zij werkt sinds dit schooljaar met de lesmethoden van de huidige basisschool. Aangezien zij nog maar kort met de lesmethoden werkt, zo’n zes maanden, zal een overstap naar een andere basisschool met andere lesmethoden naar verwachting geen, althans geen grote problemen opleveren en zal er ook nog geen sprake van zijn dat [minderjarige 1] ver voor- of achterloopt ten opzichte van de lesmethode van [Y] . Dat was wellicht anders geweest als [minderjarige 1] in groep 5 of 6 had gezeten en al jarenlang gewend was geweest aan de lesmethoden. De kinderrechter is derhalve van oordeel dat moeders argument van het naadloos aansluiten van de lesmethoden van [X] op de huidige basisschool onvoldoende zwaar weegt voor een inschrijving van [minderjarige 1] op die basisschool.
5. Moeder heeft ook aangevoerd dat [X] beter aangeschreven zou staan dan [Y] en dat de citoscores van [X] over de afgelopen jaren ook beter zouden zijn dan die van [Y] . De kinderrechter kan zich geen oordeel vormen over welke basisschool beter aangeschreven zou staan. Wel blijkt uit de cito score over 2013-2014 dat [X] iets beter heeft gescoord dan [Y] (539 om 536). Echter, hieruit valt niet af te leiden dat [X] als school beter presteert. Het kan zijn dat [X] in die periode betere groep 8 leerlingen had dan [Y] . De kinderrechter acht derhalve onvoldoende onderbouwd dat [X] als school beter zou presteren dan [Y] . Het verschil in score is niet significant.
6. Als [minderjarige 1] op basisschool [Y] zou worden ingeschreven, dan zou zij in een combinatiegroep 2/3 terechtkomen.
Dat is volgens moeder nadelig ten opzichte van een klas met een vaste groep. Dat argument wordt door onderzoek weersproken. Doordat er steeds minder kinderen worden geboren dalen de leerlingaantallen, waardoor scholen er soms niet aan ontkomen om groepen samen te voegen. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen in een combinatiegroep niet slechter af zijn dan in een homogene (“gewone”) klas. Combinatiegroepen zijn niet nadelig voor de ontwikkeling van een kind. Leerlingen in een combinatiegroep leren net zo veel als anderen kinderen. Ook lijdt het welbevinden van de kinderen niet onder een combinatiegroep. Een eventuele plaatsing van [minderjarige 1] in een combinatieklas bij [Y] , hoeft daarom geen negatieve gevolgen te hebben voor haar ontwikkeling.
7. Bijkomend punt voor de vrouw is dat het niet praktisch is als de kinderen naar [Y] zouden gaan, aangezien kinderen van mensen in het netwerk van de vrouw, ook naar [X] gaan, wat afspraken over halen, brengen, oppas en dergelijke mogelijk maakt. Echter, door de man is aangevoerd dat ook kinderen van mensen in het netwerk van de vrouw naar [Y] gaan, hetgeen niet door de vrouw is weersproken. Dit betekent dat moeder voor beide basisscholen voor het halen en brengen van de kinderen, indien nodig, terug kan vallen op mensen uit haar netwerk. Qua reistijd zal het niet uitmaken naar welke school de kinderen gaan, aangezien beide scholen met behoud van zelfstandigheid binnen afzienbare tijd samen zullen worden gehuisvest in een nieuw schoolgebouw.
8. Vader heeft te kennen gegeven dat hij een christen is en dat hij het van groot belang acht dat de kinderen naar een christelijke school -blijven- gaan. Partijen gingen tijdens het huwelijk niet op zondag naar de kerk maar vader ondernam, in tegenstelling tot moeder, geen activiteiten op die dag. Hij heeft onweersproken gesteld dat hij sinds het uiteengaan van partijen, samen met de kinderen op de zondagen dat er jeugdkerkdienst is, naar de kerk in [plaats 2] gaat. [minderjarige 1] is volgens vader ook bezig met het geloof. Vader vindt het daarom belangrijk dat er ook op school aandacht is voor het christelijke geloof. Moeder snapt vaders keuze voor [Y] niet goed, omdat die basisschool volgens haar een oecumenische identiteit heeft en dat is een andere dan een christelijke identiteit. Echter, uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat de oecumenische basisschool [Y] , onderdeel uitmaakt van Stichting voor Christelijk Primair Onderwijs Centraal Twente. De kinderrechter leidt uit het vorenstaande af dat [Y] een christelijke grondslag heeft, waarbij er aandacht is voor andere geloven. Er zal bij [Y] meer aandacht zijn voor het christelijke geloof (en andere geloven), dan bij de openbare basisschool [X] . Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat vaders argumenten om de kinderen, van wie [minderjarige 1] nu ook naar een christelijke basisschool in [plaats 2] gaat, bij een overplaatsing naar een school in [plaats 1] in te laten schrijven bij een andere christelijke, dan wel oecumenische basisschool, [Y] te [plaats 1] , zwaarder wegen dan moeders -meer praktische- argumenten om [minderjarige 1] in te laten schrijven bij de openbare basisschool [X] in [plaats 1] . Moeders verzoeken daartoe zullen derhalve worden afgewezen.
9. Vader heeft niet verzocht om een wijziging van school en inschrijving op [Y] . Hij verzicht zich tegen inschrijving op [X] in [plaats 1] . De kinderrechter begrijpt zijn standpunt overigens dat hij niet vasthoudt aan de school in [plaats 2] en dat hij zich niet verzet tegen een school in [plaats 1] , als dat [Y] zou zijn.
Het vorenstaande betekent dat er twee mogelijkheden zijn: of [minderjarige 1] blijft op de christelijke school in [plaats 2] waar binnenkort dan ook [minderjarige 2] naartoe zal gaan, hetgeen wel extra reistijd met zich brengt, of de kinderen worden door ouders ingeschreven op de oecumenische basisschool [Y] in [plaats 1] .

De beslissing

De kinderrechter wijst de verzoeken van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Olthof, in tegenwoordigheid van H.-J van der Woude als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2016.