2.4.Artikel 3, onder 6, van bijlage II van het Bor bepaalt dat een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet niet is vereist indien deze activiteit betrekking heeft op een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in achtererfgebied ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering, voor zover het betreft:
a. (….)
b. een ander bouwwerk niet hoger dan 2 m.
6. Het perceel van de derde partij ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “IJsselmuiden Dorpsrand” dat op 6 maart 2014 door de Raad is vastgesteld.
Het betrokken perceel heeft hierin de bestemming “Agrarisch” en is onder andere bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.
Bij uitspraak van 31 december 2014 heeft de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (AbRS) overwogen dat verweerder op basis van een door een externe deskundige, DLV Bouw Milieu en Techniek (DLV) uitgebracht rapport in redelijkheid aan het perceel van de derde partij de bestemming “Agrarisch-Agrarisch Bedrijf” heeft kunnen toekennen.
7. Ter zitting hebben eisers erkend dat de paardrijbak een bouwwerk is, geen gebouw zijnde, zich bevindt op het achtererf van de derde partij, niet als een dierenverblijfplaats kan worden aangemerkt en de bestemming agrarisch bedrijf een gegeven vormt.
Op grond hiervan dient te worden vastgesteld dat de nieuw aangelegde paardrijbak valt onder de hiervoor onder 2.4. genoemde b- bepaling en een omgevingsvergunning voor de aanleg hiervan dan ook niet is vereist.
8. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat eisers zich met name op het standpunt stellen dat een afstandseis van tenminste 30 meter had dienen te gelden. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in nieuwe situaties waarbij een bestemmingsplan wordt gewijzigd er getoetst wordt aan de richtlijn van de VNG. Het onherroepelijke bestemmingplan “IJsselmuiden Dorpsrand” betreft echter een conservering van de situatie zoals deze al van kracht was in het voormalige bestemmingsplan “De Koekoek”. Zo is het bouwvlak ongewijzigd gebleven en geldt binnen dit bouwvlak de bestemming conform het nieuw bestemmingsplan “IJsselmui-den-Dorpsrand”. De rechtbank heeft zich met de gegeven toelichting kunnen verenigen en volgt verweerder dan ook dat de richtafstand voor een paardrijbak van 30 meter niet van toerpassing is in de onderhavige situatie waarin het bouwen en gebruiken van een paardrij-bak in overeenstemming is met de vigerende bestemming.
9. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting merkt de rechtbank nog op dat verweerder heeft toegezegd handhavend te zullen optreden indien na een nieuwe meting mocht worden vastgesteld dat de nieuw aangelegde paardrijbak toch buiten het bouwvak zou zijn aangelegd.
10. Ten slotte heeft verweerder in het verweerschrift opgenomen dat er tot op heden geen ontoelaatbare stof-, stank-, geluids- en trillingoverlast is vastgesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding hieraan te twijfelen en voegt hieraan toe dat eisers wel hebben gesteld dat er sprake is van stof dat zich zou verspreiden binnen de buurt maar dit op geen enkele wijze hebben onderbouwd. Overigens heeft verweerder reeds toegezegd dat indien hier in de toekomst mogelijk wel sprake van zou zijn, daartegen op grond van het Activiteitenbesluit kan worden opgetreden door middel van het opleggen van maatwerkvoorschriften en passende handhavingsmaatregelen. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden dat verweerder zich aan deze toezegging niet zal houden.
11. Het bestreden besluit dient derhalve in stand te worden gelaten. Het beroep is daarom ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.