ECLI:NL:RBOVE:2016:99

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
ak_zwo_15_1842
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van een rijbak te IJsselmuiden zonder omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 januari 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eisers, wonende te IJsselmuiden, en het college van burgemeester en wethouders van Kampen. De eisers verzochten om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van een rijbak/paardenbak op het perceel van een derde partij in IJsselmuiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op 22 en 23 december 2014 afwijzend heeft beslist op de handhavingsverzoeken van eisers. In het bestreden besluit van 30 juli 2015 heeft de gemeente het bezwaar van eiser [eiser 3] niet-ontvankelijk verklaard en de overige bezwaren ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 3 december 2015 zijn eisers verschenen, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door J.K. de Vries, juridisch medewerker.

De rechtbank heeft overwogen dat er geen omgevingsvergunning vereist is voor de aanleg van de paardrijbak, omdat deze is gesitueerd in het achtererfgebied en valt onder de agrarische bestemming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de paardrijbak niet als een dierenverblijf kan worden aangemerkt en dat de afstandseisen van 30 meter, zoals voorgesteld door eisers, niet van toepassing zijn in deze situatie. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen ontoelaatbare overlast is vastgesteld en dat de gemeente heeft toegezegd handhavend op te treden indien nodig. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eisers ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/1842

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2]en
[eiser 3],
allen wonende te IJsselmuiden,
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Kampen, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende] ,wonende te IJsselmuiden.

Procesverloop

Bij brief van 24 maart 2014 hebben eisers aan verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van een rijbak/paardenbak (verder: paardrijbak) op het perceel van de derde-partij [adres] in IJsselmuiden.
Bij besluiten van 22 en 23 december 2014 heeft verweerder op deze verzoeken afwijzend besluit.
Bij besluit van 30 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder met overname van het door de Bezwaarschriftencommissie gegeven advies, het bezwaar van [eiser 3] niet-ontvankelijk en van de overige eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2015.
Eisers zijn in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.K. de Vries, juridisch medewerker bij het team Toezicht en Handhaving. Voorts was
[derde belanghebbende] als derde partij aanwezig.

Overwegingen

2. Bij besluiten van 22 en 23 december 2014 heeft verweerder afwijzend op de door eisers ingediende handhavingsverzoeken beslist en daarbij – kort samengevat - overwogen:
a. dat geen omgevingsvergunning is vereist voor het oprichten van een ander bouwwerk niet hoger dan 2 meter in het achtererfgebied ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering;
b. dat de nieuw aangelegde paardrijbak is gesitueerd in het achtererfgebied zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor);
c. dat de nieuw aangelegde paardrijbak is gesitueerd binnen het agrarisch bouwvlak met de bestemming “Agrarisch-Agrarisch bedrijf” zoals aangewezen in het bestemmingsplan IJsselmuiden Dorpsrand.
d. dat de paardrijbak wordt gebruikt voor agrarische bedrijfsvoering conform de gebruiksregels voor deze bestemming (een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met daaraan ondergeschikt de paardrijbak).
e. dat een paardrijbak volgens vaste jurisprudentie niet wordt aangemerkt als een dierenverblijf. Daarom gelden er geen afstandseisen op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
3. Eisers hebben – kort samengevat – aangevoerd:
-dat verweerder al meer dan 20 jaar meerdere illegale bouwwerken probeert te legaliseren die niet voldoen/voldeden aan wet- en regelgeving;
-dat bij het aanleggen van een paardrijbak op basis van de VNG-richtlijnen een afstand van 30 meter ten opzichte van woningen moet worden aangenomen;
-dat er door de paardrijbak een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt;
-de paardrijbak leidt tot visuele hinder, tevens stank en overlast en tot mogelijke gezondheidsrisico’s, met name geldend voor de echtgenote van eiser [naam] ;
4. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser [eiser 3] geen specifieke beroepsgronden heeft aangevoerd tegen het door verweerder niet-ontvankelijk verklaren van het namens hem ingediende bezwaarschrift. Voorts acht de rechtbank voldoende aangetoond dat eiser [eiser 3] geen rechtstreeks zicht heeft op de paardrijbak en de afstand tussen zijn woning en de paardrijbak ongeveer 100 meter bedraagt. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat verweerder eiser [eiser 3] terecht niet in zijn bezwaar heeft ontvangen en het eerst ter zitting gedane beroep dat hij wel als belanghebbende moet worden beschouwd, niet slaagt.
5. Een bestuursorgaan is bevoegd om handhavend op te treden indien er sprake is van een overtreding, zijnde een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 125 Gemeentewet juncto artikelen 5:4 en 5:1 van de Awb).
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht (Wab) bepaalt, voor zover van belang, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
2.2.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.
Deze algemene maatregel van bestuur is het Bor
2.3.
Artikel 2.3, eerste lid, van het Bor bepaalt dat, in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet, geen omgevingsvergunning is vereist voor de categorieën gevallen in artikel 3 in samenhang met artikel 5 van bijlage II.
2.4.
Artikel 3, onder 6, van bijlage II van het Bor bepaalt dat een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet niet is vereist indien deze activiteit betrekking heeft op een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in achtererfgebied ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering, voor zover het betreft:
a. (….)
b. een ander bouwwerk niet hoger dan 2 m.
6. Het perceel van de derde partij ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “IJsselmuiden Dorpsrand” dat op 6 maart 2014 door de Raad is vastgesteld.
Het betrokken perceel heeft hierin de bestemming “Agrarisch” en is onder andere bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.
Bij uitspraak van 31 december 2014 heeft de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (AbRS) overwogen dat verweerder op basis van een door een externe deskundige, DLV Bouw Milieu en Techniek (DLV) uitgebracht rapport in redelijkheid aan het perceel van de derde partij de bestemming “Agrarisch-Agrarisch Bedrijf” heeft kunnen toekennen.
7. Ter zitting hebben eisers erkend dat de paardrijbak een bouwwerk is, geen gebouw zijnde, zich bevindt op het achtererf van de derde partij, niet als een dierenverblijfplaats kan worden aangemerkt en de bestemming agrarisch bedrijf een gegeven vormt.
Op grond hiervan dient te worden vastgesteld dat de nieuw aangelegde paardrijbak valt onder de hiervoor onder 2.4. genoemde b- bepaling en een omgevingsvergunning voor de aanleg hiervan dan ook niet is vereist.
8. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat eisers zich met name op het standpunt stellen dat een afstandseis van tenminste 30 meter had dienen te gelden. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in nieuwe situaties waarbij een bestemmingsplan wordt gewijzigd er getoetst wordt aan de richtlijn van de VNG. Het onherroepelijke bestemmingplan “IJsselmuiden Dorpsrand” betreft echter een conservering van de situatie zoals deze al van kracht was in het voormalige bestemmingsplan “De Koekoek”. Zo is het bouwvlak ongewijzigd gebleven en geldt binnen dit bouwvlak de bestemming conform het nieuw bestemmingsplan “IJsselmui-den-Dorpsrand”. De rechtbank heeft zich met de gegeven toelichting kunnen verenigen en volgt verweerder dan ook dat de richtafstand voor een paardrijbak van 30 meter niet van toerpassing is in de onderhavige situatie waarin het bouwen en gebruiken van een paardrij-bak in overeenstemming is met de vigerende bestemming.
9. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting merkt de rechtbank nog op dat verweerder heeft toegezegd handhavend te zullen optreden indien na een nieuwe meting mocht worden vastgesteld dat de nieuw aangelegde paardrijbak toch buiten het bouwvak zou zijn aangelegd.
10. Ten slotte heeft verweerder in het verweerschrift opgenomen dat er tot op heden geen ontoelaatbare stof-, stank-, geluids- en trillingoverlast is vastgesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding hieraan te twijfelen en voegt hieraan toe dat eisers wel hebben gesteld dat er sprake is van stof dat zich zou verspreiden binnen de buurt maar dit op geen enkele wijze hebben onderbouwd. Overigens heeft verweerder reeds toegezegd dat indien hier in de toekomst mogelijk wel sprake van zou zijn, daartegen op grond van het Activiteitenbesluit kan worden opgetreden door middel van het opleggen van maatwerkvoorschriften en passende handhavingsmaatregelen. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden dat verweerder zich aan deze toezegging niet zal houden.
11. Het bestreden besluit dient derhalve in stand te worden gelaten. Het beroep is daarom ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.