ECLI:NL:RBOVE:2017:2279

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
ak_ 16 _ 3110
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WOB-verzoek om besluitenlijsten en e-mailberichten van het faculteitsbestuur van de Rijksuniversiteit Groningen

In deze zaak heeft eiser een beroep ingesteld tegen een besluit van het college van beroep van de Rijksuniversiteit Groningen, waarbij zijn verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond werd verklaard. Eiser had verzocht om toegang tot besluitenlijsten, notulen en e-mailberichten van het faculteitsbestuur van de Rijksuniversiteit Groningen, met betrekking tot de master track Science, Business and Policy. De rechtbank Overijssel heeft op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het verzoek van eiser te algemeen was. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende heeft gedaan om eiser te helpen bij het preciseren van zijn verzoek. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de zwart gemaakte delen in de notulen van 11 juni 2015 op goede gronden niet openbaar zijn gemaakt, omdat deze zowel bedrijfsgevoelige als privacygevoelige informatie bevatten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de e-mail van 15 juni 2015, die door verweerder niet openbaar is gemaakt, terecht als een intern document met persoonlijke beleidsopvattingen is aangemerkt.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het ziet op de ontbrekende e-mail(s) en heeft bepaald dat het verzoek om de e-mail van 11 juni 2015 wordt afgewezen op grond van artikel 11 van de Wob. Eiser is in zijn proceskosten vergoed, en het griffierecht wordt eveneens vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/3110

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] , eiser,
en
het college van beroep van de Rijksuniversiteit Groningen, verweerder,
gemachtigde: mr. E.R. Dreijer en mr. A.M. van der Leest.

Procesverloop

Op 3 en 10 februari 2016 (de primaire besluiten) heeft verweerder een besluit genomen op een tweetal verzoeken van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 3 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen die besluiten deels niet-ontvankelijk, deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland.
Verweerder heeft bij brief van 10 augustus 2016 stukken en een verweerschrift ingediend. Tevens heeft verweerder bij een afzonderlijk schrijven van 10 augustus 2016 de notulen van 11 juni 2015 van de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen zonder zwart gemaakte delen, in een gesloten envelop aan de rechtbank doen toekomen en daarbij aangegeven dat enkel de rechtbank – op basis van het bepaalde in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – van de inhoud kennis mag nemen. De rechtbank heeft de beoordeling van dit verzoek opgedragen aan de geheimhoudingskamer. Deze heeft op 24 oktober 2016 beslist dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Bij brief van gelijke datum is eiser vervolgens verzocht mede te delen of hij de rechtbank toestemming verleent mede op de grondslag van genoemde notulen uitspraak te doen. Bij brief van 1 november 2016 heeft eiser de rechtbank die toestemming onthouden.
Vervolgens is dit stuk bij brief van 4 november 2016 retour gezonden aan verweerder.
Bij brief van 21 december 2016 is het beroep door de rechtbank Noord-Nederland ter verdere behandeling doorgezonden naar de rechtbank Overijssel omdat de geschillencommissie in deze zaak werd voorgezeten door een rechter van de rechtbank Noord-Nederland. Eiser is hiervan op de hoogte gesteld.
Op 16 februari 2017 heeft verweerder de rechtbank een email van 15 juni 2015 doen toekomen met een beroep op het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb.
Eiser heeft op 27 februari 2017 laten weten dat hij onder voorwaarden toestemming verleent om de e-mail inhoudelijk bij het beroep te betrekken. De rechtbank heeft hierop bericht dat de reactie van eiser ter zitting zal worden besproken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2017.
Eiser is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Ter zitting heeft eiser de rechtbank (alsnog) toestemming verleend om mede op grondslag van de hiervoor genoemde notulen van 11 juni 2015 uitspraak te doen, waarna dat stuk ter zitting door verweerder is overhandigd. Ook het afschrift van een mail van prof. [naam professor] van 15 juni 2015 aan [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] is na toestemming met toepassing van artikel 8:29 van de Awb bij het beroep betrokken.
De rechtbank heeft de behandeling ter zitting geschorst en verweerder 3 weken de tijd gegeven om na te gaan of er meer e-mailberichten zijn van [naam 2] , [naam 3] en [naam professor] over de periode van 1 januari 2015 tot 23 juni 2015, die betrekking hebben op de track Science, Business and Policy en zijn gericht aan het Faculteitsbestuur FWN. Verder is verweerder de gelegenheid geboden te bezien of een aantal door eiser verzonden e-mails door verweerder is ontvangen.
Bij brief van 20 maart 2017 heeft verweerder de rechtbank bericht.
Bij brief van 5 april 2017 heeft eiser hierop gereageerd, waarna partijen de rechtbank hebben laten weten er mee in te stemmen dat zonder nadere zitting uitspraak wordt gedaan.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De feiten en omstandigheden
1. Bij schrijven van 23 december 2015 heeft eiser onder verwijzing naar de Wob,
aan het Faculteitsbestuur Wiskunde en Natuurwetenschappen (FWN) van de
Rijksuniversiteit Groningen, het navolgende verzoek om toezending van informatie gericht:

Allenotulen van vergaderingen
vanen
metuw faculteitsbestuur en vergaderingen met het bestuurslid
onderwijsen
allebesluiten genomen door het faculteitsbestuur in de periode 1 januari 2014 tot 22 december 2015, waarin één van de volgende onderwerpen aan de orde kwam:
a. Onderwijsbeleid, beleid docentenaanstellingen en de uitvoering daarvan, waaronder vergaderingen over en besluiten ten aanzien van aanstellingen van individuele docente
b.
Allesmet betrekking tot de master track Science, Business and Policy: beleid, aanstellingen, besluiten, visie, etc.
Indien er in de notulen en/of besluiten wordt verwezen naar andere documenten, verzoek ik u mij ook die documenten te zenden”.
Tevens heeft eiser bij schrijven van 3 januari 2016 verzocht om hem de navolgende informatie te zenden:

Alleemailberichten
vanen
metuw faculteitsbestuur of bestuursleden in de periode
1 januari 2014 tot 22 december 2015, met betrekking tot de
master track Science, Busines and Policy: beleid, aanstellingen, besluiten, visie, cursussen, etc.
Indien er in de emailberichten wordt verwezen naar documenten, verzoek ik u mij ook die documenten te zenden.”
Bij besluiten van 3 en 10 februari 2016 (de primaire besluiten) heeft verweerder
eiser een aantal documenten doen toekomen en de daarmee gepaard gaande kopieerkosten van in totaal € 120,05 (€ 0,35 x 343 kopietjes) bij eiser in rekening gebracht.
Verweerder heeft bepaalde gegevens onleesbaar gemaakt, waarbij met een
nummering de navolgende redenen zijn benoemd:
“1. Openbaarmaking van de gegevens weegt niet op tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen (conform artikel 10, lid 2, onder e, Wob);
2. Persoonlijke beleidsopvattingen (conform artikel 11, lid 1, Wob);
3. Openbaarmaking van de gegevens weegt niet op tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden (artikel 10, lid 2 onder g, Wob).”
Naar aanleiding van een tweetal e-mails van eiser van 6 en 8 februari 2016 met betrekking
tot het besluit van 3 februari 2016 heeft verweerder een nadere toelichting verstrekt ten
aanzien van een aantal zwart gemaakte zinnen en zijn nog een aantal documenten aan eiser
verstrekt.
Eiser heeft in bezwaar onder meer gesteld dat niet alle gevraagde
informatie is verstrekt en dat ten onrechte kopieerkosten in rekening zijn gebracht.
Na ontvangst van het advies van de Geschillenadviescommissie heeft verweerder
het bestreden besluit genomen.
Het standpunt van partijen
2. Eiser heeft samengevat het volgende aangevoerd:
- er zijn geen besluitenlijsten (in de eigenlijke zin van het woord) van het faculteitsbestuur FWN verstrekt, terwijl er in de actielijst onder punt 43 wel wordt verwezen naar genomen besluiten;
- er is ten onrechte een aanvullende motivering opgenomen ten aanzien van de zwart gemaakte zinnen in de notulen van 11 juni 2015. Deze passage zou niet alleen bedrijfsgevoelige informatie bevatten, maar tevens privacygevoelige informatie. Geen van beide wordt gemotiveerd. Het beroep op artikel 10, lid 2 Wob is onterecht. De zwartgemaakte zinnen zijn wellicht doorslaggevend geweest voor het beëindigen van eisers aanstelling en door die beëindiging lijdt hij psychische en financiële schade;
- niet alle e-mails zijn verstrekt. Er zijn maar 15 emailberichten ontvangen. Het verzoek was niet te uitgebreid, maar ziet op emailberichten van [naam 4] , [naam professor] , [naam 3] [naam 2] en [naam 5] . Volgens eiser ontbreken er in ieder geval een aantal nader aangeduide emailberichten;
- ten onrechte zijn kopieerkosten in rekening gebracht, nu eiser expliciet om digitale toezending heeft verzocht, dan wel inzage, zodat hij zelf kon bepalen welke stukken hij nodig had. In dat verband heeft eiser gewezen op een berichtenwisseling van 21 januari 2016 met de heer [naam 6]
Eiser heeft gevraagd om een reiskostenvergoeding en een vergoeding van het griffiegeld.
3. Verweerder heeft zich kort weergegeven op het volgende standpunt gesteld:
- er zijn geen besluitenlijsten aanwezig;
- de zwart gemaakte zinnen in de notulen van 11 juni 2015 hebben geen betrekking op eisers aanstelling, maar bevatten bedrijfsgevoelige informatie over een externe financier alsmede privacygevoelige informatie. Op grond van artikel 10, tweede lid, sub e en g, van de Wob heeft verweerder het belang van openbaarmaking afgewogen tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken personen, welk laatsgenoemde belang verweerder zwaarder laat wegen;
- het verzoek met betrekking tot het aanleveren van alle e-mails is zeer breed en algemeen, maar er is getracht alle e-mails te verzamelen. De naar en van eiser verzonden emailberichten zijn niet meegezonden, omdat deze al bekend waren bij eiser;
- de kopieerkosten mogen op grond van artikel 12 en 14 van de Wob, junctie artikel 4.6 van het Bestuurs- en Beheersreglement RUG in rekening worden gebracht.
De geschilpunten in beroep
4. De rechtbank stelt vast dat naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken en na de zitting bekend is geworden nog ter beoordeling voorligt:
- of verweerder kon volstaan met de mededeling dat er geen besluitenlijsten aanwezig zijn;
- of de zwartgelakte delen in de notulen van 11 juni 2015 op goede gronden niet openbaar zijn gemaakt;
- of het emailbericht van 15 augustus 2015 op goede gronden niet openbaar is gemaakt;
- of verweerder alle e-mailberichten van [naam 2] , [naam 3] en [naam professor] over de periode van 1 januari 2015 tot 23 juni 2015, die betrekking hebben op de track Science, Business and Policy en zijn gericht aan het Faculteitsbestuur FWN openbaar heeft gemaakt;
- of verweerder kopieerkosten in rekening heeft kunnen brengen.
De toepasselijke wet- en regelgeving
5. Artikel 3 van de Wob bepaalt dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in
documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan of een
onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge de Wob achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen:
- e: het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
en
- g: het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Voorts bepaalt artikel 11, eerste lid, van de Wob dat in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Besluitenlijsten
6.1
Volgens verweerder bestaan er geen besluitenlijsten van het Faculteitsbestuur van de FWN bestaan. Zulke lijsten worden niet op de door eiser kennelijk gewenste wijze opgesteld, aldus verweerder. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Verweerder is in het kader van de Wob ook niet gehouden zulke lijsten op te stellen.
De notulen van 11 juni 2015
6.2
De rechtbank is na kennisneming van de onbewerkte notulen van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de zwart gemaakte zin naast bedrijfsgevoelige informatie over een externe financier ook privacygevoelige informatie bevat en dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen verweerders belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van de betrokken perso(o)n(en). De rechtbank merkt daarbij op, dat de door eiser genoemde persoonlijke belangen geen rol spelen bij de belangenafweging die in het kader van de Wob moet worden verricht. De rechtbank stelt terzijde nog vast, dat verweerder er op heeft gewezen dat de zwart gemaakte delen op geen enkele manier betrekking hebben op (het beëindigen van) eisers aanstelling.
De email van 15 juni 2015
6.3
Op 16 februari 2017 heeft verweerder de rechtbank een email van 15 juni 2015 doen toekomen met een beroep op het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb. Verweerder heeft daarbij vermeld dat deze mail persoonlijke beleidsopvattingen betreft, die naar hun aard zijn bestemd voor intern beraad, reden waarom een beroep is gedaan op het bepaalde in artikel 11 van de Wob. Volgens eiser is de strekking van artikel 11 van de Wob beperkter, nu die alleen op persoonlijke beleidsopvattingen ziet. Eiser meent dat de mail een oordeel over zijn functioneren inhoudt, dat hem is onthouden, hetgeen hem schaadt in zijn verdediging.
De rechtbank stelt na kennisneming van de mail vast, dat deze een aantal persoonlijke opmerkingen bevat, terwijl de opsteller ervan het oogmerk had het document te gebruiken binnen de overheid. Het document is naar het oordeel van de rechtbank te zien als een intern document met persoonlijke beleidsopvattingen. Gelet op de omschrijving van artikel 1, onder g, van de Wob is de strekking van artikel 11 van de Wob niet zo beperkt als eiser kennelijk meent. Het document bevat opvattingen en een aanbeveling van een persoon over een bestuurlijke aangelegenheid. Het document bevat weliswaar ook een feitelijke beschrijving van gebeurtenissen, maar die is te zien als een selectie van volgens de opsteller van het document relevante gegevens voor de beoordeling van een bepaald feitencomplex, waarmee ook deze beschrijving weer een persoonlijke beleidsopvatting is. Er is (daarmee) naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanige verwevenheid dat artikel 11, eerste lid, van de Wob aan openbaarmaking daarvan in de weg staat. Voor een afweging van belangen is geen plaats. Verweerder heeft daarom terecht (in beroep) geweigerd dit document openbaar te maken.
Ontbrekende emailberichten?
6.4
Na een aanvullende zoektocht tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder laten weten dat een aantal door eiser verzonden emailberichten inderdaad is ontvangen (maar niet beantwoord) en heeft verweerder bevestigd dat alle verder beschikbare emailberichten die zijn gevraagd zijn verstrekt. Andere emailberichten zijn niet bij verweerder aanwezig.
Eiser wijst er op, dat er mogelijk berichten zijn gewist. Of dit het geval is niet aan de rechtbank om te beoordelen. Voor de rechtbank is aannemelijk dat er niet meer (gevraagde) documenten onder verweerder berusten. De rechtbank wijst in dit kader kortheidshalve nog op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als de uitspraak van 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4095.
De kopieerkosten
6.5.
Met betrekking tot de kopieerkosten stelt de rechtbank vast dat eiser in zijn oorspronkelijke verzoeken om toezending van de documenten heeft gevraagd en daarbij zijn huisadres heeft opgegeven. Eerst in een later stadium, toen duidelijk was om hoeveel documenten het zou gaan en hij werd gewezen op de kosten, heeft eiser expliciet om digitale toezending verzocht. Blijkens de e-mailwisseling tussen eiser en de heer [naam 6] van 21 januari 2016 was digitale verstrekking niet aan de orde, nu de stukken geanonimiseerd moesten worden. Eiser heeft zijn verzoek tot het verstrekken van de gevraagde documenten van kracht gelaten. De rechtbank acht het dan ook redelijk dat verweerder de gemaakte kosten in rekening heeft gebracht. Dat later de -geanonimiseerde- stukken digitaal zijn ingediend bij de Geschillencommissie doet aan het voorgaande niet af.
Beroep wel gegrond
7.1
Bovenstaande laat onverlet dat verweerder zich in en na het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het verzoek van eiser zodanig algemeen was, dat verweerder niet kon worden tegengeworpen dat verweerder onvolledig is geweest in het (afwijzen van het verzoek om het) verstrekken van alle beschikbare gevraagde e-mails. Indien verweerder het verzoek te algemeen vond, had het gelet op het bepaalde in artikel 3, vierde lid, van de Wob op zijn weg gelegen het verzoek (nog verder) te laten preciseren en eiser daarbij behulpzaam te zijn. Verder acht de rechtbank van belang, dat uit het besluit van 10 februari 2016 blijkt, dat het verweerder duidelijk was welke emailberichten eiser vroeg. Eiser heeft zijn verzoek ook nog toegelicht ten overstaan van de Geschillencommissie. In het kader van de volledige heroverweging op grondslag van het bezwaar had verweerder dan ook al bij het bestreden besluit een standpunt moeten innemen over de verstrekking van de email van 15 juni 2015. Verweerder heeft dit ten onrechte pas tijdens de beroepsprocedure gedaan.
7.2
Terzijde merkt de rechtbank ook nog op, dat het in het licht van een Wob-verzoek niet afdoende is om te stellen dat door eiser verzonden mails niet openbaar worden gemaakt op de grond dat de inhoud daarvan bij eiser bekend is. Een Wob-verzoek heeft een specifieke strekking en de door eiser verzonden emails waren niet al openbaar of anderszins vrij toegankelijk. Dat eiser heeft ingestemd met een bevestiging van de zijde van verweerder dat de bedoelde documenten zijn ontvangen, doet hier niet aan af. Dit maakt echter wel, dat de rechtbank de betreffende mails niet zal betrekken in het navolgende.
8. Gelet op hetgeen onder 7.1 is geoordeeld, is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd voor zover het ziet op de ontbrekende e-mail(s). Gelet op hetgeen onder 6.3 en 6.4 is overwogen ziet de rechtbank aanleiding om in zoverre zelf te voorzien, dat het verzoek wordt afgewezen ten aanzien van de mail van 11 juni 2015, op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Wob.
9. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, die worden begroot op € 38,22 (reiskosten Zuidhorn – Zwolle v.v.) voor het bijwonen van de zitting.
Ook dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 168,-- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover het ziet op ontbrekende emails;
- bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen ten aanzien van de mail van 11 juni 2015, dat die mail niet openbaar wordt gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Wob en dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser de proceskosten vergoedt ten bedrage € 38,22
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 168,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, rechter, in aanwezigheid van
M.W. Hulsman, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.