ECLI:NL:RBOVE:2017:2308

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
C/08/201062 / KG ZA 17-128
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke inbreuk en slaafse nabootsing in kort geding tussen twee webshops

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschappen [A] en [X]. Eiseres [A] vorderde dat gedaagde [X] zou worden verboden om inbreuk te maken op haar auteursrechten door het gebruik van de lay-out en vormgeving van haar webshop. [A] stelt dat haar webshop auteursrechtelijk beschermd is en dat [X] elementen daarvan heeft gekopieerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat [A] zich bezighoudt met de detailhandel in tuinmeubelen en dat [X] actief is in de detailhandel via postorder en internet in huis- en tuinartikelen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [A] onvoldoende heeft onderbouwd dat haar webshop auteursrechtelijke bescherming geniet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vorderingen van [A] moeten worden afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de webshop van [A] een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Tevens is geoordeeld dat er geen sprake is van slaafse nabootsing. [A] is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [X].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/201062 / KG ZA 17-128
Vonnis in kort geding van 6 juni 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. M.T. Nooijen te Almelo,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.T.L. Stockmann te Amersfoort.
Partijen zullen hierna [A] en [X] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 11 producties
  • de brief van [X] van 4 mei 2017
  • de brief van [A] van 5 mei 2017
  • de brief van [A] van 11 mei 2017 met productie 12 t/m 19
  • de brief van [X] van 11 mei 2017 met de akte overlegging producties (1 t/m 19)
  • de brief van [X] van 12 mei 2017 met de akte overlegging aanvullende producties (20)
  • de e-mails van [A] van 12 mei 2017 met productie 20 t/m 25
  • de mondelinge behandeling op 15 mei 2017
  • de pleitnota van [A]
  • de pleitnotities in kort geding van [X] (inclusief de powerpoint-presentatie).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] houdt zich bezig met de detailhandel in tuinmeubelen, campingsport en vrijetijdskleding en de in- en export van tuinmeubelen en al hetgeen in de ruimste zin van het woord daartoe gerekend kan worden.
2.2.
[X] houdt zich bezig met de detailhandel via postorder en internet in huis- en tuinartikelen.
2.3.
In opdracht van [A] heeft Adwise BV een nieuwe webshop (www. [xxxxxxxx] .nl) ontwikkeld die sinds maart 2016 in gebruik is.
2.4.
Bij brief van 6 april 2017 heeft [A] [X] verzocht, en zo nodig gesommeerd, uiterlijk 10 april 2017 door ondertekening van deze brief onder meer te verklaren dat zij iedere inbreuk op auteursrechten van [A] per direct zal staken en gestaakt zal houden en mitsdien het gebruik van de website, zoals die thans is vormgegeven op www.tuinmeubelshop.nl, per direct zal staken en gestaakt zal houden. [X] heeft daaraan geen gevolg gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[A] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de grosse en op alle dagen en uren:
(1) [X] zal gebieden iedere inbreuk op de auteursrechten van [A] te staken en gestaakt te (doen) houden, meer in het bijzonder te staken en gestaakt te (doen) houden van ieder gebruik van de ontwerpelementen omschreven in randnummer 23 van het lichaam van de dagvaarding;
(2) [X] zal veroordelen om onmiddellijk na betekening van dit vonnis de website, zoals die thans is vormgegeven, offline te (doen) halen en op geen enkele manier openbaar te maken of te verveelvoudigen totdat alle onder (1) genoemde designelementen zijn verwijderd;
(3) [X] zal veroordelen om aan [A] een dwangsom te betalen van
€ 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de onder (1) en/of (2) genoemde veroordelingen voldoet;
(4) [X] zal veroordelen in de redelijke en evenredige proceskosten die [A] heeft gemaakt, waaronder in ieder geval begrepen het griffierecht, de verschotten en de volledige advocaatkosten op grond van artikel 1019h Rv, welke vooralsnog worden begroot op een bedrag van € 6.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW indien betaling van de proceskostenveroordeling niet uiterlijk binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis zal geschieden;
(5) [X] zal veroordelen in de na het vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 voor nasalaris te vermeerderen met € 68,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van het vonnis plaatsvindt;
(6) de termijn als bedoeld in artikel 1019i Rv zal bepalen op zes maanden te rekenen vanaf de datum van het vonnis;
(7) althans zodanig uitspraak te doen als de voorzieningenrechter juist acht.
3.2.
[X] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.
De vorderingen van [A] zijn gebaseerd op het auteursrecht en op onrechtmatige daad. De voorzieningenrechter van deze rechtbank komt relatieve bevoegdheid toe uit hoofde van artikel 102 Rv nu de webshops van [X] in heel Nederland en dus ook in het arrondissement van Overijssel raadpleegbaar zijn. Die bevoegdheid is overigens door [X] niet betwist.
Spoedeisend belang
4.2.
Van een spoedeisend belang van [A] bij haar vorderingen is in voldoende mate gebleken. [X] heeft dit spoedeisend belang evenmin bestreden.
Standpunt van [A]
4.3.
Aan haar vorderingen legt [A] , samengevat, ten grondslag dat het ontwerp van haar nieuwe webshop (maatwerk en) auteursrechtelijk beschermd is en dat [X] (als rechtsopvolger van [Y] ) daarop inbreuk maakt door de gehele vormgeving, lay-out, inrichting en structuur van haar webshop te kopiëren. Zo is volgens [A] in beide ontwerpen sprake van een lange reeks aan overeenkomstige elementen, onder meer (1) de algehele “look en feel” van de website: overeenkomstige teksten, banners, kleuren, keuzeknoppen en buttons, speciale features, indeling en formaten subpagina, lettertypes etc., (2) vlakverdeling, lijnenspel en positionering van logo, foto’s en buttons, (3) kleurstelling van de website: groen, grijs en wit, (4) de productbalk op de homepage met nagenoeg dezelfde inhoud, formaat, inclusief identieke homeknop aan de linkerzijde, (5) algehele sitestructuur: indeling, opbouw, onderwerpen (homepagina, subpagina’s per productgroep, pagina’s specifiek geselecteerd product), (6) overeenstemmende kleuren bij showroompagina (overheersend felgroen) met daarin de vestigingen opgenomen, (7) gebruik van vergelijkbare kopteksten, (8) gebruik van gelijke teksten/vergelijkbare tekstopbouw (los van kopteksten), (9) diverse visuele features die door [A] zijn ontworpen zijn overgenomen (bijv. indien met de muis over een foto van een product wordt gegaan verschijnt automatisch een tweede foto en indien op de homepage naar beneden wordt gescrold verdwijnt de bovenste donkergrijze balk en wordt het logo automatisch kleiner, wordt naar boven gescrold dan gebeurt het tegenovergestelde) en (10) overeenkomstig gebruik van fotovlakken/foto-indelingen, zowel qua plaatsing als formaat, gecombineerd met gelijke plaatsing van buttons in foto’s met buttons van een gelijk design met daarin overeenkomstige teksten. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft [A] onder meer screenshots van de beide websites ingebracht (zie producties 7 A t/m J en 12 t/m 17 van [A] ). [A] stelt dat de totaalindruk van de webshop van [X] in belangrijke mate overeenstemt met haar webshop waardoor sprake is van een verveelvoudiging c.q. (slaafse) nabootsing in de zin van artikel 13 Aw en de webshop van [X] daarmee aldus inbreuk maakt op het auteursrecht dat rust op de vormgeving van de webshop van [A] .
Standpunt van [X]
4.4.
Onder verwijzing naar haar producties 1, 2, 3 en 20 wijst [X] in de eerste plaats erop dat zij reeds in 2013 een professionele website met webshop had die opvallende gelijkenissen vertoonde met de (vorige) website van [A] die sinds 24 februari 2014 online is gegaan. In het licht hiervan betwist [X] dat [A] heeft voldaan aan de op haar rustende stelplicht door niet concreet aan te geven welke specifieke onderdelen van haar huidige website auteursrechtelijke bescherming zouden genieten. [X] benadrukt dat veel websites tegenwoordig op dezelfde wijze worden opgebouwd ten gevolge van de hedendaagse trends op ontwerpgebied (
Onepage-techniek) en Google-indexeringen (inzake de menu-indelingen en opbouw in het algemeen). Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [X] onder andere naar de opinies van Headline Interactive BV en Condept BV (zie producties 12 t/m 15 van [X] ). [X] stelt dat de hiervoor in rechtsoverweging 4.3 door [A] genoemde elementen van haar website zeer gebruikelijk zijn, functioneel bepaald dan wel afkomstig uit formats/openbare bronnen en daardoor niet auteursrechtelijk beschermd zijn. In dat verband verwijst [X] naar haar productie 3 waarin zij een vergelijking maakt met diverse andere websites. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat sprake is van auteursrechtelijke bescherming, dan betwist [X] dat [A] rechthebbende is van de auteursrechten van haar website. Voor zover [A] beschikt over de IE-rechten, dan betwist [X] dat bij de vergelijking van de websites de maatstaf van het totaalindruk-criterium moet worden aangelegd. [X] stelt dat in gevallen als de onderhavige enkel het criterium van de “auteursrechtelijk beschermde trekken” mag worden aangelegd bij de beoordeling van de inbreukvraag, waarbij bewuste ontlening een vereiste is voor het aannemen van auteursrechtinbreuk. Aan dit vereiste is niet voldaan, aldus [X] .
Beoordeling
4.5.
Kernvraag is of [A] zich kan beroepen op een auteursrecht en vervolgens, bij bevestigende beantwoording van die vraag, of [X] met het gebruik van de website in de vorm zoals zij die thans gebruikt op www.tuinmeubelshop.nl inbreuk maakt op dit auteursrecht.
Auteursrecht op de webshop van [A] ?
4.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat, om als auteursrechtelijk werk beschermd te kunnen zijn, is vereist dat het werk een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt (hierna ook: de werktoets). Dat het werk een eigen oorspronkelijk karakter moet bezitten, houdt kort gezegd in dat het werk niet ontleend mag zijn aan een ander werk. De eis dat het werk het persoonlijk stempel van de maker moet dragen, betekent dat sprake moet zijn van een werk dat het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, en dat aldus een schepping is van de menselijke geest. Daarbuiten valt in elk geval al hetgeen dat zo banaal of triviaal is dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen. De keuzes van de maker mogen niet louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze. Voorts geldt dat ook een verzameling of bepaalde selectie van op zichzelf niet beschermde elementen, een (oorspronkelijk) werk kan zijn in de zin van de Auteurswet, mits die selectie het persoonlijk stempel van de maker draagt (zie o.m. HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153 (Endstra), HR 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529 (Stokke/H3) en HR 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2737 (Rubik’s Cube). Het Europees Hof van Justitie heeft de maatstaf aldus geformuleerd dat het moet gaan om ‘een eigen intellectuele schepping van de auteur van het werk’ (HvJEU 16 juli 2009, C-5/08, ECLI:EU:C:2009:465 (Infopaq I). Of aan voornoemde maatstaf is voldaan, dient beoordeeld te worden naar de situatie op het moment waarop het werk tot stand is gebracht.
4.7.
[X] voert allereerst aan dat geen sprake is van een werk omdat bij gebreke van een vermelding van de auteursrechtelijk beschermde trekken [A] haar stelling dat het ontwerp van haar website auteursrechtelijk is beschermd, onvoldoende heeft onderbouwd. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
4.8.
Ingevolge artikel 150 Rv rust op [A] de stelplicht ten aanzien van haar op auteursrecht gestoelde vorderingen. Dit betekent voor [A] dat zij dient te stellen dat en waarom het ontwerp van haar (huidige) website een auteursrechtelijk beschermd werk is. Uit de Auteurswet vloeit in beginsel niet het vereiste voort dat de auteursrechtelijk beschermde trekken in alle gevallen gesteld moeten worden bij het inroepen van auteursrechtelijke bescherming van een werk. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van het gevoerde verweer, een toelichting op de auteursrechtelijke beschermde trekken als nadere onderbouwing wel vereist kan zijn om de vorderingen te kunnen doen slagen. Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter heeft [A] deze toelichting, gelet op het uitgebreide verweer dat [X] ter zake heeft gevoerd, onvoldoende gegeven.
4.9.
De voorzieningenrechter overweegt dat iedere auteur bij het scheppen van een werk gebruik maakt van reeds bestaande elementen. De website van [A] vormt daarop geen uitzondering. Zo is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat [A] bij de lay-out van haar website elementen heeft gebruikt die ook aangetroffen worden op de website van andere soortgelijke ondernemingen die – net zoals [A] – online tuinartikelen aanbieden. Reeds bestaand materiaal dat een auteur in zijn werk heeft verwerkt, de zogenaamde objectieve elementen in een werk, is auteursrechtelijk dan ook niet beschermd. Ditzelfde geldt voor openbare bronnen die door een ieder vrijelijk gebruikt kunnen worden (bijv. Genesis Framework en Basel thema). Een en ander volgt ook uit gemelde opinies van Headline Interactive en Condept. Zo staat daarin onder meer vermeld dat het gebruik van een – sfeerbepalende – (foto)slider zeer gebruikelijk is, hetgeen [A] niet heeft bestreden.
4.10.
Met [X] is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat [A] met de hiervoor in rechtsoverweging 4.3 weergegeven elementen onvoldoende heeft onderbouwd dat deze auteursrechtelijke bescherming genieten. Zij heeft immers slechts in algemene bewoordingen gesteld dat zij auteursrecht heeft op de door Adwise voor haar gemaakte werken en dat [X] daarop inbreuk maakt. Niet duidelijk is evenwel geworden wat [A] precies bedoelt. [A] heeft in de eerste plaats onvoldoende geconcretiseerd welke specifieke, door of namens haar ontwikkelde/ontworpen ‘zaken’ kunnen worden beschouwd als een werk in de zin van artikel 1 juncto artikel 10 Aw. Daarbij had [A] per element aannemelijk moeten maken dat en waarom deze zaken een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Meer in het bijzonder had zij nader moeten concretiseren waarom die zaken het resultaat zijn van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes. Daarenboven heeft [A] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van auteursrechtelijk relevante verveelvoudigingen/ openbaarmakingen door [X] . In dit verband had het op de weg van [A] gelegen om aannemelijk te maken dat en waarom de beweerdelijk inbreukmakende werken van [X] in zodanige mate de auteursrechtelijk beschermde trekken van haar werken vertonen dat de totaalindrukken die de werken maken te weinig verschillen voor het oordeel dat de werken van [X] als zelfstandige werken kunnen worden aangemerkt. De in het geding gebrachte producties bieden geen soelaas, nu het slechts gaat om “een aantal voorbeelden”, die “ter illustratie” zijn overgelegd.
4.11.
Bovendien heeft [X] ter zitting met behulp van een powerpoint-presentatie ten aanzien van alle door [A] genoemde elementen (zie randnummer 23 van de dagvaarding / rechtsoverweging 4.3) – ieder afzonderlijk – voldoende gemotiveerd toegelicht dat deze auteursrechtelijke bescherming ontberen en dat deze elementen gebruikelijk zijn en daardoor terug te vinden zijn op veel websites, in het bijzonder in de branche waarin partijen actief zijn (zie randnummers 33 t/m 44 van de pleitnotities in kort geding van [X] ). [A] heeft dit onvoldoende weersproken.
4.12.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat het ontwerp van de website van [A] noch een bepaald element daarvan aan de werktoets voldoet en dus niet auteursrechtelijk is beschermd. Aan een beoordeling van de vraag wie rechthebbende is van het beweerdelijke auteursrecht en de door [A] gestelde inbreuk door [X] komt de voorzieningenrechter zodoende niet toe.
Slaafse nabootsing?
4.13.
Nu het (subsidiaire) standpunt dat [X] zich schuldig heeft gemaakt aan slaafse nabootsing door [A] op geen enkele wijze is toegelicht, zal de voorzieningenrechter daaraan voorbij gaan.
Conclusie
4.14.
Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd, kan in het licht van het voorstaande onbesproken blijven. Al met al komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de vorderingen van [A] dienen te worden afgewezen.
Proceskosten
4.15.
[A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor de proceskostenveroordeling zijn de indicatietarieven in IE-zaken (versie 1 april 2017) van toepassing. Deze richtlijn neemt als uitgangspunt dat in procedures inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten als algemene regel de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt door de verliezende partij zullen worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Deze bepaling is in Nederland geïmplementeerd in artikel 1019h Rv. De termen 'redelijk en evenredig' en 'billijkheid' geven hierbij aan dat de veroordeling in de proceskosten enerzijds afhankelijk is van de complexiteit van de vordering en anderzijds van de mate van verwijtbaarheid van de inbreuk. Voorts dienen de gevorderde kosten tijdig te worden opgegeven en gespecificeerd zodat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren (HR 30 mei 2008, NJ 2008, 556). [X] heeft de door haar gemaakte proceskosten begroot op € 18.517,51 (exclusief BTW). In de onderhavige zaak is de voorzieningenrechter van oordeel dat het normale tarief van toepassing is – maximaal
€ 15.000,00 –, zodat dit bedrag voor toewijzing in aanmerking komt, alsmede het griffierecht ad € 618,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 15.618,00,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2017. [1]

Voetnoten

1.type: