ECLI:NL:RBOVE:2017:2741

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juli 2017
Publicatiedatum
10 juli 2017
Zaaknummer
AK_17_534
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een omgevingsvergunning voor een schutting in verband met welstandseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil over een handhavingsverzoek met betrekking tot een schutting. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de omgevingsvergunning die was verleend voor de legalisatie van de schutting, stelde dat het bestreden besluit in strijd was met het bestemmingsplan en dat het welstandsadvies ondeugdelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schutting omgevingsvergunningplichtig is en dat de hoogte van de schutting in overeenstemming is met de bestemmingsplanvoorschriften. De rechtbank oordeelde dat de welstandscommissie positief had geadviseerd over de schutting en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat verweerder zich niet op dit advies had mogen baseren. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van strijd met de redelijke eisen van welstand en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/534

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], te [plaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, verweerder,

Als belanghebbende heeft aan het geding deelgenomen: [naam], te [plaats],
gemachtigde: mr. G. Visser.

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan belanghebbende omgevingsvergunning verleend voor het legaliseren van een reeds geplaatste schutting aan de [adres] te [plaats].
Bij besluit van 19 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2017.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.D. Lok en mr. M.A. Hoven. Belanghebbende is niet verschenen.

Overwegingen

1. Bij brief van 27 februari 2016 heeft eiser verweerder gevraagd handhavend op te treden tegen de op 26 februari 2016 tussen eisers perceel aan de [adres] en het perceel van belanghebbende aan de [adres] te [plaats] geplaatste schutting, daar waar het terrein van eiser afloopt naar de aangrenzende sloot, omdat sprake zou zijn van een welstandsexces.
Bij advies van 2 juni 2016 heeft de welstandscommissie positief geadviseerd over de aanvraag voor legalisatie van de schutting. Volgens de welstandscommissie is in dit stadium van de planontwikkeling geen sprake van een exces, in de zin van ernstige strijd met de redelijke eisen van welstand.
Naar aanleiding van de ambtelijke waarschuwing handhaving schutting van 8 juli 2016 heeft belanghebbende op 25 juli 2016 een omgevingsvergunning gevraagd ter legalisering van de bestaande schutting.
Op 2 augustus 2016 is de welstandscommissie met een zogenaamd stempeladvies akkoord gegaan met legalisering van de reeds geplaatste schutting.
Bij advies van 12 augustus 2016 heeft de welstandscommissie getoetst aan de Welstandnota van de gemeente Steenwijkerland, het gebied Kraggenlandschap Giethoorn overige, en heeft zij geconcludeerd dat het ingediende plan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
Bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor het legaliseren van de reeds geplaatste schutting.
2. Eiser stelt kortgezegd dat het bestreden besluit in strijd is met (de doelstelling van) het bestemmingsplan en dat het bestreden besluit is gebaseerd op een ondeugdelijk welstandsadvies.
Volgens eiser is in het welstandsadvies uitgegaan van de verkeerde bestemmingsonderdelen, nu daarin wordt overwogen dat het gewraakte bouwplan bijdraagt aan de instandhouding of versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarde in het gebied.
Verder heeft de welstandscommissie zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat voldaan wordt aan het criterium dat aan de randen met het buitengebied de bebouwing qua vormgeving dient aan te sluiten op de bebouwingskarakteristieken van het buitengebied. Het bouwwerk maakt door zijn afwijkende vorm een grove inbreuk op wat in deze omgeving gebruikelijk is. De stedenbouwkundige context vordert een geleidelijke overgang naar het buitengebied middels een schutting met een aflopende vorm. Dit is niet in strijd met het uitgangspunt dat welstand de mogelijkheden van het bestemmingsplan niet mag inperken. De schutting mag volgens het bestemmingsplan 2,5 m hoog zijn, maar niets bepaalt dat dit over de volle lengte het geval moet zijn.
De commissie is kennelijk niet ter plekke wezen kijken noch heeft kennelijk de overgelegde fotoreportage in de beoordeling betrokken. Eiser verwijst in dit verband ook naar de door de welstandscommissie Hûs en Hiem uitgebrachte second opinion van 8 maart 2017.
Tot slot stelt eiser dat het bij brief van 14 december 2016 ingediende aanvullend bezwaar ten onrechte niet bij de advisering door de bezwaarschiften commissie is betrokken. Eiser vraagt de rechtbank om aan te geven of artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht hier geen aanknopingspunten biedt.
Ten aanzien van laatstbedoelde beroepsgrond heeft eiser ter zitting gesteld dat hij de rechtbank uitsluitend vraagt de inhoud van het aanvullend bezwaar van 14 december 2016 te betrekken bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank hoeft zich niet uit te laten over de procedurele gang van zaken, aldus eiser ter zitting.
3. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is bepaald in welke gevallen de omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, wordt geweigerd. Dat is onder meer het geval als de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (c) of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met de redelijke eisen van welstand (d).
Ter plekke geldt de Beheersverordening Giethoorn (hierna: de Beheersverordening).
In artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Beheersverordening is bepaald dat ten aanzien van het gebruik, het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden ter plaatse van het besluitvlak “Giethoorn – Ds. T.O. Hylkemaweg e.o.' de regeling geldt zoals opgenomen in Bijlage 6 (bestemmingsplan "Giethoorn –Ds. T.O. Hylkemaweg e.o.”) en de daarbij behorende kaart zoals opgenomen in Bijlage 7.
Op het perceel van belanghebbende rust krachtens het bestemmingsplan "Giethoorn –Ds. T.O. Hylkemaweg e.o.” op het betrokken perceel de bestemming “Tuinen”.
Artikel 6A van de bestemmingsplanregels bepaalt dat deze gronden bestemd zijn tot tuin en erf en de daarbij behorende andere bouwwerken.
Artikel 6B bepaalt dat op deze gronden uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte ten hoogste bedraagt
1. indien de andere bouwwerken vóór de voorgevel van het woonhuis en het verlengde daarvan worden gebouwd 1m
2. in overige gevallen 2,50 m
Onder ander bouwwerk wordt verstaan een bouwwerk geen gebouw zijnde.
Het in artikel 2 van de bestemmingsplanvoorschriften opgenomen meetvoorschrift bepaalt dat de hoogte van een ander bouwwerk als volgt wordt gemeten: het hoogte punt van het ander bouwwerk tot aan de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein.
4. Bestemmingsplan
4.1
De rechtbank stelt vast dat de in geding zijnde schutting ingevolge artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wabo omgevingsvergunningplichtig is.
Volgens verweerder bedraagt de hoogte van de schutting 2.15 meter waarbij gemeten is conform het in artikel 2 van planvoorschriften neergelegde meetvoorschrift. Het eerst ter zitting door eiser ingenomen standpunt dat de maximale hoogte van de schutting bij de beschoeiing van de sloot 3.00 meter is volgt de rechtbank niet. De hoogte van de schutting is dus in overeenstemming met de bestemmingsplanvoorschriften.
4.2
Tevens stelt de rechtbank vast dat de gewraakte schutting ook verder in overeenstemming is met de voorschriften van het bestemmingsplan. Eiser stelt in dat verband, onder verwijzing naar de totstandkoming van het bestemmingsplan waarbij hij als ambtenaar betrokken is geweest, dat onder andere bouwwerken onbedoeld ook schuttingen vallen. Anders dan eiser voorstaat wordt aan de bedoeling van de planwetgever echter niet toegekomen nu het betreffende planvoorschrift duidelijk is.
5. Welstand
5.1
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:413), mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
5.2
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd het positieve (zogenaamde stempel-)advies van welstandscommissie Het Oversticht van 2 augustus 2016 en de in de het advies van 12 augustus 2016 neergelegde motivering van het positieve welstandsadvies.
De welstandscommissie heeft onder het kopje ‘Bevindingen’ overwogen dat een houten schutting als de onderhavige tussen twee tuinen (niet grenzend aan openbaar gebied) een veel voorkomende erfafscheiding is en er geen sprake is van een groot licht en/of reflecterende vlak dat afbreuk doet aan de kwaliteit van het buitengebied.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder zich niet onder verwijzing naar de adviezen van de welstandscommissie op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met de algemene welstandscriteria.
5.4
De beroepsgrond dat de welstandscommissie ten onrechte zou hebben overwogen dat het gewraakte bouwplan bijdraagt aan de instandhouding of versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarde in het gebied en voorts dat aan de randen met het buitengebied de bebouwing qua vormgeving aansluit op de bebouwingskarakteristieken van het buitengebied slaagt niet.
Zoals verweerder ter zitting nader heeft toegelicht zijn de door eiser aangehaalde passages onderdeel van de tekst van het standaardformulier waarop het stempeladvies is uitgebracht en maakt het geen onderdeel van het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde welstandsadvies.
Namens verweerder is ter zitting eveneens toegelicht dat de bebouwingskarakteristieken, zoals beschreven in de gebiedsbeschrijving en zoals genoemd op het stempeladviesformulier van 2 augustus 2016 en in de weergaven van de criteria uit de welstandsnota in het advies van 12 augustus 2016 uitsluitend van toepassing zijn op gebouwen en niet op andere bouwwerken zoals onderhavige schutting. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze uitleg van verweerder.
5.5
In beroep heeft eiser een tegenadvies overgelegd van 8 maart 2017 van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit Hûs en Hiem (hierna: Hûs en Hiem). Hûs en Hiem stelt zich op het standpunt dat de schutting, die vanuit het openbaar goed zichtbaar is, als gevolg van de forse lengte (c.q. de korte afstand tot de oever van de sloot) en dito hoogte ten opzichte van het aflopend terrein zich te nadrukkelijk manifesteert en dat afstemming op het geaccidenteerde terrein achterwege is gebleven. Voorgesteld wordt de schutting naar het landschap toe qua hoogte af te laten lopen.
5.6
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder andere de uitspraak van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:88) dient de welstandstoets zich in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Het welstandsoordeel mag niet leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Ingevolge de Beheersverordening mogen ter plekke andere bouwwerken met een hoogte van maximaal 2.50 m worden gerealiseerd. De in het advies van Hûs en Hiem van 8 maart 2017 aangevoerde argumenten richten zich uitsluitend tegen de rechtstreeks uit het bestemmingsplan voortvloeiende mogelijkheid om een rechte schutting te realiseren. Gelet op het voorgaande kan aan het negatieve welstandsadvies van Hûs en Hiem van 8 maart 2017 niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien.
5.7
De rechtbank ziet in het advies van Hûs en Hiem en ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde welstandsadvies.
6. Niet gebleken is dat zich een of meer van de (overige) weigeringsgronden van artikel 2.10 van de Wabo voordoet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Landstra, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.