ECLI:NL:RBOVE:2017:2813

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juli 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
ak_17_568
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor eigen bijdrage hulp in de huishouding onder de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. P. Gerritsen, en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. De zaak betreft de weigering van bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor hulp in de huishouding, zoals geregeld onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eisers hadden op 1 september 2016 bijzondere bijstand aangevraagd, maar hun aanvraag werd op 19 september 2016 afgewezen. Het college stelde dat eisers aanspraak konden maken op een vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet en dat er geen dringende redenen waren om bijzondere bijstand toe te kennen.

Eisers voerden aan dat de eigen bijdrage voor de Wmo-maatwerkvoorziening een andere bijdrage is dan de eigen bijdrage die geldt voor zorg die niet volledig door de voorliggende voorziening wordt bekostigd. Ze stelden dat de Wmo 2015 niet toereikend was en dat er geen adequate voorliggende voorziening was. De rechtbank overwoog dat de Wmo 2015 in beginsel als een passende en toereikende voorliggende voorziening kan worden beschouwd. De eigen bijdrage die eisers moesten betalen was vastgesteld op basis van de gemeentelijke regelgeving en de rechtbank oordeelde dat artikel 15 van de Participatiewet (PW) in de weg staat aan de verlening van bijzondere bijstand.

De rechtbank concludeerde dat er geen zeer dringende redenen waren om van de regels af te wijken en dat het beroep van eisers ongegrond werd verklaard. De rechtbank wees erop dat de wetgeving niet voorziet in bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage van een maatwerkvoorziening en dat de eigen bijdrage financieel draagbaar is, omdat deze is afgestemd op het inkomen en vermogen van de betrokkenen. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, in aanwezigheid van griffier C. Kuiper.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/568

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]en
[eiseres], te Enschede, eisers,
gemachtigde: mr. P. Gerritsen, advocaat te Enschede,
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eisers geen bijzondere bijstand toegekend voor de eigen bijdrage voor hulp in de huishouding.
Bij besluit van 20 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2017.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde M.H.J. Weghorst.

Overwegingen

1. Op 1 september 2016 hebben eisers aan verweerder op basis van artikel 35 van de Participatiewet (PW) bijzondere bijstand aangevraagd voor de betaling van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening die zij in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) ontvangen. Bij besluit van 19 september 2016 heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat eisers aanspraak kunnen maken op een vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet. In de situatie van eisers is volgens verweerder geen sprake van dringende redenen om desondanks tot verstrekking van bijzondere bijstand over te gaan.
In bezwaar heeft de commissie bezwaarschriften van de gemeente Enschede (verder: de commissie) zich op het standpunt gesteld dat de Wmo 2015 gezien kan worden als een passende en toereikende voorliggende voorziening, dat de eigen bijdrage bij huishoudelijke hulp bewust buiten de voorziening is gelaten en dat de daarmee samenhangende kosten niet als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt.
Verweerder heeft het advies van de commissie in zijn geheel overgenomen en het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
2. Eisers stellen zich op het standpunt dat er geen sprake is van een toereikende en passende voorliggende voorziening in de zin van artikel 15, eerste lid, van de PW. De eigen bijdrage voor de Wmo-maatwerkvoorziening is volgens eisers principieel gezien een andere bijdrage dan de eigen bijdrage (een aandeel in de kosten) die wordt opgelegd in geval van zorg die niet volledig door de voorliggende voorziening wordt bekostigd, omdat eerstgenoemde eigen bijdrage door de voorliggende voorziening zelf wordt opgeroepen. Eisers vergelijken deze situatie met de kosten van de eigen bijdrage die verschuldigd is aan een toegevoegde advocaat op grond van de Wet op de rechtsbijstand, die volgens vaste rechtspraak tot de bijzondere noodzakelijke kosten van bestaan kunnen worden gerekend. Voor deze eigen bijdrage kan bijzondere bijstand worden verleend, omdat de voorliggende voorziening niet toereikend is. Dat de voorliggende voorziening in casu niet toereikend is, wordt door verweerder ook erkend, aldus eisers, nu voor minima de kosten van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015 kunnen worden gecompenseerd via de MenzisGarantVerzorgd collectieve zorgverzekering. Eisers zijn niet verzekerd bij Menzis en kunnen geen beroep doen op deze compensatie. Eisers wijzen er op dat het verlenen van bijzondere bijstand een gebonden bevoegdheid is en zijn van mening dat aan de voorwaarden voor toekenning van bijzondere bijstand in de eigen bijdrage is voldaan.
Ter onderbouwing van het beroep is ter zitting nog gewezen op beantwoording van vragen van de PVV-fractie in de stukken van de Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33841, nr. 64, pagina 27, waaruit volgens eisers is af te leiden dat voor gemeenten de mogelijkheid bestaat om bijzondere bijstand te verlenen voor de gevraagde kosten.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Ingevolge artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Ingevolge de tweede volzin van deze bepaling strekt het recht op bijstand zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank is de Wmo 2015 voor de kosten van een maatwerkvoorziening als hier aan de orde in beginsel als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de PW te beschouwen. De eigen bijdrage die eisers voor de maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 moeten betalen, is vastgesteld op basis van de gedecentraliseerde regelgeving van de gemeente Enschede en het op de Wmo gebaseerde uitvoeringsbesluit Wmo. Nu met deze eigen bijdrage een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak tot vergoeding van deze kosten staat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW aan verlening van bijzondere bijstand in de weg. Dat de eigen bijdrage voor de kosten van de Wmo-maatwerkvoorziening wordt opgeroepen door de voorliggende voorziening zelf doet aan dit oordeel niet af. Dat verweerder erkent dat de voorliggende voorziening niet toereikend is, wat daar verder van zij, evenmin. Het staat verweerder vrij keuzes te maken en (buitenwettelijk begunstigend minima-)beleid te ontwikkelen.
3.3
De vergelijking met de kosten van de eigen bijdrage die verschuldigd is aan een toegevoegde advocaat op grond van de Wet op de rechtsbijstand brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daarbij betrekt de rechtbank dat in de parlementaire geschiedenis van de Wet op de Rechtsbijstand wél aanknopingspunten zijn te vinden om aan te nemen dat de wetgever niet heeft bedoeld de mogelijkheid van bijstandverlening voor kosten van de eigen bijdrage uit te sluiten (zie de Nota van Toelichting op de wijziging van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand op 8 juni 2000 (Stb. 2000,242), waarin de toenmalige Staatssecretaris van Justitie de mogelijkheid van het aanvragen van bijzondere bijstand voor deze eigen bijdrage benadrukt en Stcrt. 2011, 12411). De rechtbank houdt het ervoor, dat daarbij het recht op effectieve toegang tot de rechter een belangrijke rol heeft gespeeld en verwijst daartoe naar het Advies van de Raad van State No. W03.11.0063/II’ in Stcrt. 2011, 12411. Dergelijke aanknopingspunten biedt de wetgeschiedenis van de Wmo voor de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen niet.
3.4
Zo is uit Kamerstukken II 2013/14, 33841, nr. 167, blz. 4 en 5 niet af te leiden dat de landelijke wetgever bedoeld heeft dat bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor de eigen bijdrage van een maatwerkvoorziening. Deze mogelijkheid wordt alleen genoemd bij eigen bijdragen voor algemene voorzieningen op grond van de Wmo 2015.
Een maatwerkvoorziening is altijd financieel draagbaar, omdat de bijdrage in de kosten wordt afgestemd op het inkomen en vermogen van de betrokkene, getuige het bepaalde in artikel 2.1.4 van de Wmo 2015.
3.5
Uit de onder 2. genoemde antwoorden op de vragen van de PVV kan evenmin worden afgeleid dat voor gemeenten de gehoudenheid bestaat om door het verstrekken van bijzondere bijstand ingezetenen te compenseren voor de eigen bijdrage voor Wmo-maatwerkvoorzieningen. De beantwoording van de betreffende vragen ziet immers op bijdragen voor algemene voorzieningen op grond van de Wmo 2015, waarvoor een andere regelgeving geldt dan voor bijdragen voor Wmo-maatwerkvoorzieningen. De hoogte van een bijdrage voor een algemene voorziening op grond van de Wmo 2015 is afhankelijk van lokaal beleid en behoeft niet inkomensafhankelijk te zijn.
3.6
In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW, die er toe noodzaken om van artikel 15, eerste lid, van de PW af te wijken. De rechtbank is niet gebleken dat eisers verkeren in een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4. Het beroep is ongegrond. ..
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, rechter, in aanwezigheid van
C. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.