Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], te Enschede, eisers,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. P. Gerritsen, en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. De zaak betreft de weigering van bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor hulp in de huishouding, zoals geregeld onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eisers hadden op 1 september 2016 bijzondere bijstand aangevraagd, maar hun aanvraag werd op 19 september 2016 afgewezen. Het college stelde dat eisers aanspraak konden maken op een vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet en dat er geen dringende redenen waren om bijzondere bijstand toe te kennen.
Eisers voerden aan dat de eigen bijdrage voor de Wmo-maatwerkvoorziening een andere bijdrage is dan de eigen bijdrage die geldt voor zorg die niet volledig door de voorliggende voorziening wordt bekostigd. Ze stelden dat de Wmo 2015 niet toereikend was en dat er geen adequate voorliggende voorziening was. De rechtbank overwoog dat de Wmo 2015 in beginsel als een passende en toereikende voorliggende voorziening kan worden beschouwd. De eigen bijdrage die eisers moesten betalen was vastgesteld op basis van de gemeentelijke regelgeving en de rechtbank oordeelde dat artikel 15 van de Participatiewet (PW) in de weg staat aan de verlening van bijzondere bijstand.
De rechtbank concludeerde dat er geen zeer dringende redenen waren om van de regels af te wijken en dat het beroep van eisers ongegrond werd verklaard. De rechtbank wees erop dat de wetgeving niet voorziet in bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage van een maatwerkvoorziening en dat de eigen bijdrage financieel draagbaar is, omdat deze is afgestemd op het inkomen en vermogen van de betrokkenen. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, in aanwezigheid van griffier C. Kuiper.