ECLI:NL:RBOVE:2017:3036

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
31 juli 2017
Zaaknummer
08/952325-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot doodslag na steekincident in Almelo

Op 7 juli 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 26-jarige man uit Almelo, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 13 maart 2017 een plaatsgenoot met een mes meermalen in het lichaam gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 23 juni 2017 zijn de verklaringen van zowel de aangever als de verdachte gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever betrouwbaar waren en ondersteund door objectief bewijsmateriaal, terwijl de verklaringen van de verdachte inconsistent en ongeloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de steekverwondingen had toegebracht en dat hij opzet op de dood van de aangever had gehad. De verdediging had een beroep gedaan op noodweer, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van vijf jaar en een schadevergoeding van bijna 2.000 euro aan de aangever.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08/952325-17 (P)
Datum vonnis: 7 juli 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in PI Overijssel, HvB Karelskamp te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 juni 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink-van Dijk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.P.W. Nijboer, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer ] te doden door hem met een mes meerdere keren in het lichaam te steken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2017, in de gemeente Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer ] , opzettelijk van het leven te beroven, door die [slachtoffer ] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam (onder andere) (in de borst en/of de buik en/of de rug) te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard op basis van de verklaringen van aangever, de verwondingen van aangever en de letstelrapportage en -interpretatie van de GGD-arts.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gesteld dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. De verdediging heeft daartoe, samengevat weergegeven, aangevoerd dat aangever en verdachte verschillende verklaringen hebben afgelegd over hetgeen op
13 maart 2017 tussen hen is voorgevallen, waarbij de verklaringen van aangever niet betrouwbaar zijn en bovendien innerlijk tegenstrijdig lijken te zijn. De verklaringen van aangever zijn derhalve niet bruikbaar voor het bewijs, dan wel zouden deze slechts met uiterste behoedzaamheid gebezigd moeten worden. Voor zover de rechtbank gebruik zou maken van de verklaringen van aangever geldt volgens de verdediging dat sprake is van teveel onduidelijkheid over hetgeen op 13 maart 2017 tussen aangever en verdachte heeft plaatsgevonden. Bovendien is niet bekend welke verwondingen bij aangever al dan niet met opzet zijn toegebracht en met hoeveel kracht dit zou zijn gebeurd en concrete medische informatie over (de potentiële dodelijkheid van) het toegebrachte letsel ontbreekt.
Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat sprake is geweest van een noodweer- dan wel noodweerexcessituatie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende komen vast te staan.
Verdachte is op 13 maart 2017 naar de woning van aangever gegaan. In het trappenhuis van de flat waar aangever woont heeft een worsteling tussen verdachte en aangever plaatsgevonden.
Aangever is op diverse plaatsen gewond geraakt en heeft steekverwondingen aan zijn borst, buik en rug en een verwonding aan zijn vinger opgelopen. Verdachte heeft, behoudens letsel aan zijn gezicht (een blauw oog, een bloeduitstorting op het jukbeen en een verkleuring boven de linker wenkbrauw) en schaafwonden en verkleuringen op zijn lichaam, geen snijverwondingen.
Verdachte en aangever hebben elk een verklaring afgelegd over het ontstaan van het letsel van aangever. Deze verklaringen zijn tegenstrijdig aan elkaar.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij naar aangever wilde gaan om zaken uit het verleden uit te spreken. Hij is aan het einde van de middag naar de woning van aangever gegaan, is de portiek binnengegaan en is de trap opgelopen. Als verdachte tussen de tweede en de derde verdieping (daar waar aangever woont) is, verlaat aangever zijn woning en loopt de trap af. Hij komt op een agressieve manier op verdachte af. Aangever begon gelijk te slaan. Toen pakte aangever een mes en sloeg hij verdachte met de achterkant van het mes op zijn oog. Er ontstond een worsteling tussen de derde en de eerste verdieping waarbij beiden een paar keer tegen een muur zijn gebotst. Op enig moment heeft verdachte het mes in handen weten te krijgen en is hij vertrokken. Hij heeft niet gemerkt hoe aangever de steekverwondingen heeft opgelopen.
De verklaring van aangever
Aangever heeft verklaard dat hij en verdachte, nadat hem was gebleken dat verdachte bij hem in de woning wilde komen, samen naar beneden zijn gelopen en dat verdachte zich op de tweede verdieping ineens heeft omgedraaid en hem gelijk twee of drie keer heeft gestoken. Daarop is tussen aangever en verdachte een vechtpartij ontstaan op de trap en zijn zij uiteindelijk op de eerste verdieping terechtgekomen. Tijdens de vechtpartij heeft verdachte aangever weer gestoken; twee keer in de rug en een keer in de zij. Ter afwering van een messteek door verdachte heeft aangever het mes bij het snijgedeelte vastgepakt, waarna verdachte het mes terugtrok en aangever gewond raakte aan zijn rechter vinger. Nadat verdachte aangever twee keer in de rug heeft gestoken heeft aangever verdachte gepakt, een trap of kopstoot gegeven, waarna verdachte enkele traptreden naar beneden is gevallen. Aangever is daarna naar zijn woning gegaan en heeft gehoord dat verdachte is weggegaan.
De betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de verklaringen van aangever en verdachte
De rechtbank zal voor de beantwoording van de bewijsvraag de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van beide verklaringen dienen te beoordelen.
Met betrekking tot de verklaringen van aangever concludeert zij dat deze worden ondersteund door objectief bewijsmateriaal. Zo blijkt uit de letselrapportage van de GGD-arts drs. M. Evers van 1 juni 2017 dat het letsel van aangever twee steekwonden aan de borst, drie steekwonden aan de rug en één snijwond aan de rechter hand betreft. Het letsel is daarbij steeds scherprandig en 1 tot 2 cm lang, en de conclusie van de GGD-arts is dat de verwondingen van aangever goed kunnen passen bij de door aangever beschreven toedracht.
De verklaringen van verdachte worden niet ondersteund door objectief bewijsmateriaal. Verdachte heeft enkel een blauw oog en een paar schaafwonden en blauwe plekken opgelopen. Hij heeft geen snijverwondingen. Dit laatste is zeer opmerkelijk gelet op de door verdachte geschetste toedracht. Verdachte zou met een mes zijn aangevallen door een veel sterkere en zwaardere aangever. Verdachte zou bijna direct na aanvang van de aanval de overhand op aangever hebben gekregen, door het mes vast te grijpen en zodoende te voorkomen dat hij zelf werd geraakt. Dit zou hij hebben volgehouden terwijl hij en aangever tijdens een daaropvolgende worsteling van meerdere trappen af zijn gegaan en daarbij meerdere malen tegen een muur zijn gebotst. Niet alleen laat het zich lastig voorstellen dat verdachte de aanval met een mes door een veel grotere en sterkere aangever heeft weten af te wenden en afgewend te houden gedurende een lange (en buitengewoon) dynamische worsteling, het is in deze door verdachte geschetste gang van zaken bijna niet voor te stellen dat hij geen letsel heeft opgelopen door het mes. Opmerkelijk vindt de rechtbank verder dat verdachte heeft verklaard dat aangever na de worsteling de trap naar boven zou zijn opgerend, hetgeen de rechtbank gelet op de zware verwondingen die aangever heeft opgelopen en de toestand waarin hij kort na het gebeuren werd aangetroffen, volkomen onaannemelijk voorkomt.
Bij de beoordeling van geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte, vindt de rechtbank verder van belang dat de verklaring van verdachte op belangrijke punten inconsistent is. Zo heeft verdachte steeds wisselend verklaard over hoe het afpakken van het mes van aangever zou zijn gegaan. Ter zitting heeft verdachte in eerste instantie verklaard dat hij het mes dat aangever in zijn hand zou hebben gehad, tijdens de worsteling onafgebroken heeft vastgehouden. Toen verdachte vervolgens geconfronteerd werd met de vraag hoe het in dat geval zou kunnen dat aangever twee messteken in zijn rug heeft opgelopen (aangever zou zijn hand dan immers achter zijn rug hebben moeten manoeuvreren om de steekverwondingen in de rug op te lopen), kon hij dat niet verklaren en wist hij zich ineens niet meer te herinneren hoe hij de hand van aangever heeft vastgehad en of hij (de hand/arm met daarin) het mes tijdens de worsteling onafgebroken vastgehouden heeft gehad. Daar waar het gaat om cruciale punten kan verdachte zich niets meer herinneren en daar waar het gaat om ondergeschikte punten, is er met zijn geheugen niets mis.
De rechtbank betrekt bij het vorenstaande ook de verklaringen van getuige [slachtoffer ] en getuige [getuige 2] . [slachtoffer ] heeft verklaard dat toen hij aan verdachte vroeg wat hij had gedaan, verdachte niet letterlijk heeft verklaard dat hij [slachtoffer ] heeft neergestoken, maar dat verdachte zei dat als hij het niet had gedaan, dan had [slachtoffer ] dit wel gedaan. [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte onderweg naar het politiebureau heeft gezegd dat hij en [slachtoffer ] met elkaar aan het duwen en trekken waren en dat hij [slachtoffer ] had geraakt met een mes.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de verklaring van aangever betrouwbaar is en wordt ondersteund door de inhoud van het procesdossier, terwijl de verklaringen van verdachte inconsistent en ongeloofwaardig zijn en verder niet worden ondersteund. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bewezen is dat het verdachte is geweest die met een mes naar aangever is gegaan, de confrontatie met aangever heeft gezocht en tijdens de daaropvolgende worsteling de steekverwondingen heeft toegebracht.
Het opzet op de dood
Aangever heeft steekverwondingen opgelopen met een breedte van 1 tot 2 centimeter in borst, buik en rug. Gelet op het feit dat aangever meerdere lagen kleding droeg en het mes daar doorheen is gestoken, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte het mes met kracht in het lichaam van het slachtoffer heeft gestoken. De verklaring van verdachte dat de verwondingen wellicht (ongemerkt) zijn toegebracht in de worsteling op de trappen, acht de rechtbank ook om deze reden niet aannemelijk. Gelet op hetgeen reeds is overwogen acht de rechtbank bewezen dat verdachte de steekverwondingen opzettelijk heeft toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door meermalen met kracht met een mes in het bovenlichaam (borst, buik en rug) van aangever te steken, opzet op diens dood heeft gehad. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat bij het steken met een mes in de borst, de buik en de rug, er gestoken wordt in of in de nabijheid van vitale organen en (slag)aders, hetgeen vervolgens kan leiden tot de dood.
De conclusie
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat op basis van de verklaringen van aangever in samenhang met voornoemde letselbeschrijving van de GGD-arts en de verklaring van getuige [slachtoffer ] en getuige [getuige 2] wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 13 maart 2017 heeft geprobeerd aangever van het leven te beroven door hem meermalen met een mes te steken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 13 maart 2017, in de gemeente Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer ] opzettelijk van het leven te beroven, door die [slachtoffer ] meermalen met een mes in het lichaam (onder andere in de borst en de buik en de rug) te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep op noodweer gedaan. Volgens de verdediging valt immers niet uit te sluiten dat aangever verdachte heeft zien aankomen en dat het aangever is geweest die de confrontatie met verdachte is aangegaan. Verdachte heeft verklaard dat er een heftige worsteling ontstond. Hierdoor was sprake van een wederrechtelijke aanranding van verdachte waartegen hij zich mocht verdedigen. Aannemelijk is dat gedurende die worsteling een of meer steekverwondingen zijn veroorzaakt en dat een of meer verwondingen het gevolg kunnen zijn van de verdediging door verdachte. Die verdediging heeft aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldaan. De situatie is immers plotseling ontstaan en weglopen leek voor verdachte geen reële optie. Ook het gebruik van het mes door verdachte moet als proportioneel worden beschouwd, nu dit voorwerp in het spel was en aangever zowel fysiek als psychologisch superieur moet worden beschouwd.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is geen sprake van een noodweersituatie nu niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan een verdachte die heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding kan onder omstandigheden een beroep op de in artikel 41 Sr omschreven strafuitsluitingsgrond noodweer toekomen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.3 van dit vonnis is overwogen niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
het standpunt van de verdediging
Voor zover het beroep op noodweer niet opgaat, heeft de verdediging een beroep op noodweerexces gedaan. Er was een noodweersituatie en daarnaast was sprake van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte - hij ging gebukt onder de ontstane situatie waarin hij door aangever was bedreigd en mishandeld - waardoor hij de grenzen van de verdediging te buiten is gegaan.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is geen sprake van een noodweerexcessituatie nu niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een noodweersituatie. Het beroep op noodweerexces wordt derhalve verworpen.
Er zijn voorts geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde en subsidiair dat hem een beroep op noodweer(exces) toekomt en derhalve geen strafoplegging kan volgen. De verdediging heeft meer subsidiair gesteld dat bij een veroordeling rekening moet worden gehouden met de jonge leeftijd van verdachte, het feit dat verdachte geen relevante documentatie heeft, alsmede met de inhoud van het over verdachte opgemaakt reclasseringsrapport en met de tussen verdachte en aangever bestaande voorgeschiedenis.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig geweldsdelict. Door het slachtoffer met een mes in de borst, de buik en de rug te steken heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte heeft hierdoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Verdachte is op 13 maart 2017 doelbewust met een mes naar het slachtoffer toe gegaan om, naar eigen zeggen, zaken uit het verleden uit te praten, hetgeen is uitgelopen op een steekincident met bijna fatale afloop voor het slachtoffer. Verdachte heeft door zijn handelen een vorm van eigenrichting gepleegd. Eigenrichting is niet toegestaan in onze samenleving, wat de reden daarvoor ook geweest kan en mag zijn.
Dit soort delicten schokt de rechtsorde en wekt gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid in de samenleving op. Bovendien heeft het delict in het bijzonder verdere gevolgen voor het slachtoffer. Dit blijkt onder meer uit de slachtofferverklaring zoals door het slachtoffer ter zitting is voorgelezen. Hij heeft nog steeds pijnklachten in zijn buik en volgens de artsen kan het gehele herstel drie jaren duren. Het slachtoffer kan niet werken en niet sporten en hij wordt dagelijks geconfronteerd met de plek waar het incident is gebeurd: het trappenhuis.
Voorts heeft hij vanwege herbelevingen slaapproblemen en vermijdt hij plaatsen waar Turkse mensen samenkomen. De rechtbank rekent verdachte niet enkel het feit maar ook de gevolgen van het feit zwaar aan.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van het feit bestraffing met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te volgen. Door de officier van justitie is een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat deze eis recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit en aan straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. In het kader van deze strafzaak heeft de officier van justitie opdracht gegeven voor een psychologisch onderzoek van verdachte. Blijkens het rapport van drs. A.M. Hertig, GZ-psycholoog, heeft verdachte niet aan het onderzoek willen meewerken. Hierdoor is, behoudens hetgeen de reclassering in het rapport van 22 juni 2017 over de persoon van verdachte heeft beschreven, over de persoon van verdachte nagenoeg niets bekend en evenmin over het bestaan van een mogelijke kans op herhaling. Gelet hierop en alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden. De tijd die door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht zal hierop in mindering worden gebracht.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
In de onderhavige strafzaak zijn de op de beslaglijst vermelde voorwerpen in beslag genomen. Deze voorwerpen zijn afkomstig van aangever en de rechtbank zal dan ook de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de op de beslaglijst vermelde voorwerpen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer ] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 6.128,84 (zesduizendhonderdachtentwintig euro en vierentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reparatie halsketting € 40,-;
- schoenen € 219,99;
- broek € 129,95;
- shirt € 20,-;
- vest € 39,95;
- horloge € 499,-;
- armband € 179,95.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 5.000,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, hoewel niet volledig onderbouwd, kan worden toegewezen, met uitzondering van de op de vordering vermelde sieraden.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat bij een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit het redelijk is de door de benadeelde partij geleden schade te vergoeden voor zover het de op de vordering vermelde kleding betreft. De met betrekking tot de sieraden gevorderde schadevergoeding heeft volgens de verdediging onvoldoende relatie met het bewezenverklaarde feit en de gevorderde immateriële schadevergoeding dient volgens de verdediging te worden gematigd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De benadeelde partij heeft aan materiële schade een totaalbedrag van € 1.128,84 gevorderd. Een deel van € 409,89 betreft schade aan kleding, het resterende deel van € 718,95 betreft schade aan sieraden. De gestelde schade die betrekking heeft op de kleding van de benadeelde partij is door de verdediging niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk. De rechtbank zal deze schade dan ook toewijzen. De rechtbank zal tevens de gestelde schade aan de halsketting toewijzen, omdat de ketting in het ziekenhuis is doorgeknipt.
De overige materiële schade betreft schade aan een horloge en een armband. De rechtbank acht deze schade in onvoldoende verband staan met het strafbare feit, zodat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De rechtbank zal de gevorderde materiële schadevergoeding gelet op het vorenstaande deels toewijzen tot een bedrag van € 449,89. De benadeelde partij kan de vordering voor het overige slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij heeft aan immateriële schade een bedrag van € 5.000,- gevorderd. De verdediging heeft de hoogte van de immateriële schade betwist. De immateriële schadevergoeding zal de rechtbank toewijzen tot een bedrag van € 1.500,-. Dit bedrag acht de rechtbank naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken is toegewezen, als geleden schade van immateriële aard toewijsbaar. De rechtbank zal de vordering tot zover toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 27 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

poging tot doodslag

strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer ] van een bedrag van € 1.949,89 (€ 449,89 materieel en € 1.500,- immaterieel), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.949,89,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van
29 dagenzal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de op aan dit vonnis gehechte beslaglijst vermelde voorwerpen aan de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. A. Skerka, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2017.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, districtsrecherche Twente, van 25 april 2017. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Een proces-verbaal van aangifte van 21 maart 2017 (pag. 135 van het dossier), voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer ] , zakelijk weergegeven:
Op 13 maart 2017 vertrok ik uit mijn woning aan de [adres] te Almelo.
Ik ging mijn woning uit om naar mijn moeder te gaan om bij haar te eten. Ik woon op de derde verdieping van een lage flat. Ik verliet mijn woning door de voordeur en sloot deze zonder deze slotvast af te sluiten. Terwijl ik mijn woning verliet zag ik een verre neef van mij, [verdachte] , die bij mij in het trapportaal stond tussen de tweede en de derde verdieping. [verdachte] en ik keken elkaar aan en ik vroeg hem wat er was. [verdachte] zei dat hij wilde praten en ik zei dat dat goed was. Ik liep naar [verdachte] toe en samen liepen wij een verdieping lager.
Ik vertelde [verdachte] dat ik nu wel tijd had om met hem te gaan praten.
Wij liepen naar beneden van de derde naar de tweede etage. [verdachte] liep voor mij uit de trap af en op de tweede etage draaide hij zich ineens om en toen stak hij mij neer. [verdachte] stak mij twee of drie keer tegelijk. Ik dacht dat hij mij sloeg. Ik keek hem aan en vroeg hem wat hij deed maar tegelijk voelde ik mij raar. Ik ging voorover en toen zag ik dat hij een mes had. Ik vroeg [verdachte] nogmaals “Wat doe je?” maar hij zei helemaal niets.
Ik voelde mijn energie naar beneden gaan. Ik voelde geen pijn door de adrenaline maar ik voelde mij wel zwakker worden. Wij stonden dicht bij elkaar, met mijn linker voet heb ik hem tegen zijn buik getrapt zodat hij naar beneden zou vallen maar dat lukte niet want hij hield zich vast aan de leuning van de trap.
Ik dacht aan twee dingen: of hij valt mij nog een keer aan en dan ben ik de pineut of ik val hem aan en dan heb ik nog een kans om te ontkomen. Ik ging op hem af, zonder dat hij het verwachtte en toen gingen wij van de tweede etage naar de eerste etage. Hij had het mes in zijn
rechterhand. Ik had zijn rechterhand vast dus hij kon niets meer en toen heeft het mes overgenomen in zijn linkerhand. Ik pakte hem bij zijn kraag en draaide hem naar mij toe. Ik wilde hem weer weggooien maar ondertussen had hij mij weer gestoken. Twee keer in mijn rug en een keer in mijn zij.
Toen wij bij de tweede etage waren deed ik die beweging om hem te pakken en toen kwam hij met het mes richting mijn hart. Ik kon hem nog tegenhouden door het mes vast te pakken bij het snijgedeelte. Hij trok het mes terug en toen raakte ik gewond aan mijn rechter ringvinger. Ik weet niet meer waar ik als eerste ben gestoken, vooral in mijn buik.
[verdachte] heeft met het mes gedraaid toen hij mij in mijn buik stak, dat heb ik zelf niet gemerkt maar dat heeft de dokter mij verteld. Nadat hij mij twee keer in de rug had gestoken heb ik hem weer gepakt, ik heb hem een trap of een kopstoot gegeven, en toen vloog hij enkele traptreden
naar beneden richting het hekje wat er staan. Ik heb niet gekeken hoe hij viel.
Ik ben gelijk naar boven gegaan. Toen voelde ik de bloeding bij mijzelf. Ik voelde dat ik geen kracht meer had. Ik heb toen 112 gebeld. Toen het ambulancepersoneel met mij bezig was heb ik tegen [naam] gezegd dat [verdachte] mij dit had aangedaan. Ook tegen de twee politiemannen die ik heb gesproken bij de Intensive Care heb ik verteld dat [verdachte] mij dit had aangedaan.
2.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5° Sv, te weten een letselbeschrijving van drs. M. Evers, forensisch arts, van 15 maart 2017, voor zover inhoudende:
(…)
medische informatie betreffende [slachtoffer ]
(…)
SEH diagnose Steekverwondingen borst, rug en buik met zuigende borstwond en mogelijk een klaplong links en buikletsel. Twee borstdrains geplaatst. Beademing
noodzakelijk. Operatief ingrijpen noodzakelijk.
(…)
vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel: Ja
toelichting Er wordt melding gemaakt van peritoneale prikkeling door de SEH arts, wat kan duiden op letsel aan een orgaan in de buikholte.
(…)
past het letsel bij de opgegeven toedracht: goed
omdat het betreft steekletsels
Letsel beschrijving(en)
Lichaamdeel borst
Beschrijving Op de overgang borst naar rechter flank net onder de oksel een scherprandig letsel, lengte ca. 1 cm, niet gehecht.
soort Steekwond
past bij toedracht Het geconstateerde letsel kan goed passen bij de door de onderzochte persoon aangegeven
toedracht.
Lichaamdeel rug
beschrijving Op de linker kant van de rug ter hoogte van de schouder een scherprandig letsel, ca. 1,5 cm lang. Er lijkt een scherpe hoek aan een uiteinde van het letsel te zitten, het andere uiteinde lijkt een recht stukje te hebben van ca. 1 mm. Geen huidverkleuring, geen zwelling.
soort Steekwond
past bij toedracht Het geconstateerde letsel kan goed passen bij de door de onderzochte persoon aangegeven toedracht.
Lichaamdeel rechter hand
Beschrijving Aan de pinkzijde van de rechter ringvinger een scherprandig letsel van ca. 2 cm, geen huidverkleuring, geen zwelling.
soort Snijwond
past bij toedracht Het geconstateerde letsel kan goed passen bij de door de onderzochte persoon aangegeven toedracht.
Lichaamdeel borst
beschrijving Op de overgang borst naar linker flank net onder de oksel een scherprandig letsel, lengte ca. 1 cm, niet gehecht.
soort Steekwond
past bij toedracht Het geconstateerde letsel kan goed passen bij de door de onderzochte persoon aangegeven toedracht.
Lichaamdeel rug
beschrijving Op de linker kant van de rug ter hoogte van de onderrand van het schouderblad een scherprandig letsel, ca. 1,5 cm lang. (…)
soort Steekwond
past bij toedracht Het geconstateerde letsel kan goed passen bij de door de onderzochte persoon aangegeven toedracht.
Lichaamdeel rug
beschrijving Op de rechter flank onder de oksel een gehecht huidletsel een gehecht letsel van ca. 2 cm, lijkt scherprandig, daaronder een paarsblauwe huidverkleuring
soort Steekwond
past bij toedracht Het geconstateerde letsel kan goed passen bij de door de onderzochte persoon aangegeven toedracht.
3.
De verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 23 juni 2017 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 13 maart 2017 ben ik naar de woning van [slachtoffer ] gegaan.
4.
Een proces-verbaal van verhoor van 17 maart 2017 (pag. 158 van het dossier), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2] , zakelijk weergegeven:
Hij vertelde dat zij met elkaar aan het duwen en trekken waren en dat hij [slachtoffer ] had geraakt met een mes.
5.
Een proces-verbaal van verhoor van 17 maart 20017 (pag. 163 van het dossier), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [slachtoffer ] , zakelijk weergegeven:
Hij zei tegen mij dat als hij het niet had gedaan, dan had [slachtoffer ] dit wel gedaan. [verdachte] heeft ons niet letterlijk verteld dat hij [slachtoffer ] heeft neergestoken.