ECLI:NL:RBOVE:2017:3552

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
AK_17_ 643 AK_17_644 AK_17_645
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling WOZ-waarde voor het belastingjaar 2014; onvoldoende gemotiveerd besluit en uitspraak op bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2014. De heffingsambtenaar van de gemeente Steenwijkerland had de waarde van drie onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 2.414.000, € 51.000 en € 54.000 per waardepeildatum 1 januari 2013. Eiser 1, eigenaar van de onroerende zaken, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, waarop de heffingsambtenaar het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde en de WOZ-waarden van twee onroerende zaken verlaagde. Eiser 1 en de andere eisers hebben vervolgens beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van de heffingsambtenaar onvoldoende gemotiveerd waren. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had onderbouwd waarom de vastgestelde waarden juist waren en dat de informatie die was verstrekt niet voldoende was om de waarde te verantwoorden. De rechtbank heeft de beroepen van eiser 1 gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. Tevens heeft de rechtbank het bezwaar van de andere eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen zelfstandig bezwaar hadden gemaakt tegen de aanslag.

De rechtbank heeft de heffingsambtenaar opgedragen om een nieuwe uitspraak op de bezwaren van eiser 1 te doen, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. De proceskosten zijn vergoed aan de eisers, en de rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten tot een bedrag van € 891.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummers: Awb 17/643, 17/644 en 17/645
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer in de zaak tussen
[eiser 1] ,eiser 1
wonende te [woonplaats] ,
[eiser 2]eiser 2
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
[eiser 3] ,eiser 3
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
[eiser 4] ,eiser 4
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
eisers,
gemachtigde: H. van der Deen
en
De heffingsambtenaar van de gemeente Steenwijkerland,verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft verweerder de waarde van de onroerende zaken [adres 1] [adres 2] en [adres 3] te Blokzijl vastgesteld bij (gecombineerde) beschikking van 31 december 2016. Daarbij is de waarde vastgesteld op € 2.414.000,--, € 51.000,-- respectievelijk € 54.000,-- per waardepeildatum 1 januari 2013 voor het belastingjaar 2014.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 februari 2017, gericht tegen eiser 1, heeft verweerder het tegen de beschikking gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de WOZ-waarden van [adres 1] en [nummer 1] verlaagd naar € 51.000,--.
Tegen deze uitspraak op bezwaar is met hetzelfde geschrift beroep ingesteld door eiser 1 en eiser 2 voor de onroerende zaak [adres 1] (Awb 17/643), eiser 1 en eiser 3 voor [adres 2] (awb 17/644) en eiser 1 en eiser 4 voor [adres 3] (Awb 17/645) te Blokzijl. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2017. De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig behandeld met de zaken met registratienummers Awb 17/646 en Awb 17/647. Na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.De feiten

Eiser 1 is eigenaar van de onroerende zaken [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] te Blokzijl (hierna: de onroerende zaken). Eiser 2, eiser 3 en eiser 4 zijn de respectievelijke gebruikers van deze onroerende zaken. Deze onroerende zaken betreffen niet-woningen/dubbele units in een loods, bouwjaar 2011, met een oppervlakte van 184m² per dubbele unit.
Van deze onroerende zaken is geen op of rond de peildatum gerealiseerde verkoopprijs bekend.

3.Ontvankelijkheid

De rechtbank zal eerst de beroepen van eiser 2, eiser 3 en eiser 4 beoordelen.
De rechtbank is gebleken dat eiser 2, eiser 3 en eiser 4 voor het belastingjaar 2014 een aanslag hebben gekregen. Het is de rechtbank niet gebleken dat zij daartegen zelfstandig bezwaar hebben gemaakt. In het bezwaarschrift van 7 februari 2017 is geschreven:
“Recent ontving mijn cliënt [eiser 1] de Gecombineerde aanslag 2014 d.d. 31 december 2016 i.v.m. de eigenaar WOZ beschikking en OZB aanslag voor zijn loods. Namens mijn cliënt en tevens alle gebruikers maak ik als gemachtigde de volgende bezwaren tegen deze beschikking(en).” De rechtbank leidt hieruit af dat eiser 2, eiser 3 en eiser 4 bezwaar hebben gemaakt tegen het tot eiser 1 gerichte besluit van 31 december 2016.
Uit de uitspraak op bezwaar van 27 februari 2017 blijkt niet of verweerder alleen op het bezwaar van eiser 1 dan wel tevens op het bezwaar van eiser 2, eiser 3 en eiser 4 heeft beslist. Alle eisers hebben dezelfde bezwaren aangevoerd. De rechtbank zal, anders dan op zitting is besproken, er thans van uit gaan dat verweerder met de in geschil zijnde uitspraak op bezwaar heeft beoogd op het bezwaar, ingediend namens alle eisers, te hebben beslist.
De rechtbank overweegt ter zake het volgende.
Ingevolge artikel 26a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan in afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) slechts beroep worden ingesteld door:
De belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd;
De belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen of van wie de belasting is ingehouden, of
Degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt.
Uit artikel 26a, eerste lid, aanhef en sub a en c, van de Awr volgt dat tegen de gecombineerde aanslag van 31 december 2016 genoemd in het bezwaarschrift alleen door eiser 1 bezwaar kan worden gemaakt. Verweerder had dan ook het bezwaar voor zover ingediend namens eiser 2, eiser 3 en eiser 4 niet-ontvankelijk moeten verklaren. Uit de bestreden uitspraak op bezwaar blijkt niet dat verweerder tot dat oordeel is gekomen. Hij heeft het bezwaar, ingediend namens eiser 2, eiser 3 en eiser 4 ook ontvankelijk geacht en daarop inhoudelijk beslist. De uitspraak op bezwaar voor zover gericht tot eiser 2, eiser 3 en eiser 4 kan dan ook niet in stand blijven. Het beroep voor zover ingesteld door eiser 2, eiser 3 en eiser 4 is dan ook gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar in zoverre vernietigen en het bezwaar van eiser 2, eiser 3 en eiser 4 alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal hierna inhoudelijk het beroep van eiser 1 (hierna: eiser) beoordelen.

4.Het geschil

In geschil is de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2013.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder een te hoge WOZ-waarde heeft vastgesteld. Een enkele unit in eisers loods heeft volgens de aanslag van 31 december 2016 een WOZ-waarde van € 25.000,--. De WOZ-waarde van een dubbele unit dient dan ook twee maal dat bedrag te zijn, te weten € 50.000,--.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de waarde niet te hoog is. Het verschil in waarde is het gevolg van een afronding. De waarde van een enkele unit bedraagt onafgerond € 25.668,--. Twee maal € 25.668,-- is € 51.336,--. Afgerond wordt de waarde dan € 51.000,-.
Eiser meent voorts dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanslag over belastingjaar 2014 eerst op 31 december 2016 te versturen. Verder heeft verweerder er ten onrechte van afgezien hem ter zake van zijn bezwaar te horen.

5.Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 11, derde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Nu de gecombineerde aanslag voor het belastingjaar 2014 is gedateerd op 31 december 2016, heeft verweerder de genoemde termijn van drie jaren niet overschreden. Ook anderszins is niet gebleken dat verweerder door het later versturen van de aanslag onzorgvuldig heeft gehandeld.
Eiser heeft in de gronden van beroep aangevoerd dat hij pas uit de uitspraak op bezwaar heeft geleerd dat de feitelijk vastgestelde waarde van de onroerende zaak € 51.336,-- is. Hij heeft gesteld dat als hij dat eerder had geweten hij in bezwaar daartegen inhoudelijk op had kunnen komen. Hij meent ook dat als verweerder hem in bezwaar had gehoord hij gelegenheid zou hebben gehad daarop te reageren.
De rechtbank begrijpt eisers beroepsgrond aldus dat hij meent dat het besluit in primo onvoldoende gemotiveerd is geweest en dat hij daardoor in zijn belangen in bezwaar is geschaad. De rechtbank begrijpt eisers beroepsgrond voorts aldus dat eiser tevens meent dat ook de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd is geweest nu verweerder daarin zonder onderbouwing heeft gesteld dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak € 51.336,-- bedraagt.
De rechtbank volgt eiser in zijn beroep. De rechtbank is gebleken dat in het besluit in primo niet de feitelijk vastgestelde waarde van de onroerende zaak is vermeld maar een afgeronde waarde zonder dat dit ook is vermeld. In het besluit in primo is de waarde van een enkele unit vermeld van € 25.000,-- en die van een dubbele unit van € 51.000,--. Dit besluit is zonder nadere onderbouwing onbegrijpelijk gelet op het standpunt van verweerder dat de waarde van een dubbele unit gelijk staat aan tweemaal de waarde van een enkele unit.
Uit de uitspraak op beroep blijkt eerst wat de feitelijk vastgestelde waarde is. Echter heeft verweerder verzuimd om die waarde te onderbouwen. Eerst in beroep, namelijk bij het verweerschrift, heeft verweerder ter onderbouwing van die waarde de taxatiekaart bijgevoegd.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat zowel het besluit in primo alsook de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd is geweest. Het beroep is om die reden gegrond. En de bestreden uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand kunnen blijven.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44, te raadplegen op www.statengeneraaldigitaal.nl).
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (de Uitvoeringsregeling) wordt de waarde voor niet-woningen bepaald door middel van een methode van kapitalisatie van de bruto huur, door middel van een methode van vergelijking met objecten waarvan marktgegevens beschikbaar zijn dan wel door middel van een discounted-cash-flow methode.
Benadrukt dient evenwel te worden dat vorenbedoelde Uitvoeringsregeling voor de onderbouwing en uitvoering van de waardebepaling weliswaar hulpmiddelen bevat om te bereiken dat het wettelijk waardebegrip van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt gehanteerd, maar dat de toetssteen uiteindelijk de waarde blijft zoals in dat artikellid omschreven, en dat de waarde ook op andere manieren kan worden bepaald (Hoge Raad
29 november 2000, nr. 35 797, ECLI:NL:HR:2000:AA8610 en Hoge Raad 11 juni 2004,
Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Verweerder heeft daartoe verwezen naar de eerst in beroep overgelegde taxatiekaart. Uit deze kaart blijkt dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum € 51.336,-- bedroeg (tweemaal de waarde van een enkele unit ad
€ 25.668,--).
In de door verweerder overgelegde taxatiekaart van alleen nummer [nummer 2] is de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak bepaald met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode. Hierbij wordt de waarde bepaald door de huurwaarde per jaar van het object te vermenigvuldigen met een kapitalisatiefactor. De huurwaarde wordt afgeleid uit de beschikbare marktinformatie of kan worden bepaald door de oppervlakte van het object te vermenigvuldigen met een huurprijs per m² per jaar. Voor de kapitalisatiefactor geldt ook dat deze wordt afgeleid uit de beschikbare marktinformatie of kan worden berekend.
In het taxatierapport van verweerder is voor de onroerende zaak geen totale huurprijs per jaar vastgesteld. Wel is een kapitalisatiefactor van 9,0 vermeld. Er is sprake van een oppervlakte van in totaal 184 m2.
Zoals hiervoor is vermeld geldt voor de kapitalisatiefactor ook dat deze wordt afgeleid of kan worden berekend uit beschikbare marktinformatie.
De rechtbank stelt vast dat relevante marktinformatie in dit dossier ontbreekt. Verweerder heeft geen informatie gegeven over de huurbedragen die eiser in rekening brengt bij de gebruiker van de in geding zijnde unit noch welke huurbedragen in rekening worden gebracht aan gebruikers van andere soortgelijke units op het hoofdadres [adres 1] Evenmin heeft verweerder kenbaar gemaakt welke andere vergelijkbare objecten hij in zijn beoordeling heeft betrokken. Weliswaar heeft verweerder de taxatiekaart van unit [nummer/letter 1] en [nummer/letter 2] aan het dossier toegevoegd maar daaruit blijkt evenmin op basis van welke informatie verweerder zijn keuzes heeft gemaakt. De informatie die op deze taxatiekaarten is vermeld is namelijk exact dezelfde als die die op de taxatiekaart van object nr. [nummer 2] is vermeld. Nu verweerder niet ter zitting is verschenen heeft de rechtbank deze informatie ook niet alsnog ter zitting ontvangen.
De rechtbank beschikt derhalve niet over voldoende (relevante) informatie om te kunnen beoordelen of verweerder op juiste wijze de waarde van de onroerende zaak niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Nu de rechtbank niet over deze relevante informatie beschikt, is zij evenmin in staat om de waarde zelf in goede justitie te bepalen.
De rechtbank stelt vast dat eiser evenmin met relevante informatie/gegevens heeft onderbouwd waarom naar zijn mening de waarde van het in geding zijnde object wel op een te hoog bedrag is vastgesteld door verweerder.
De rechtbank ziet dan ook geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, de bestreden uitspraak zal worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen een nieuwe uitspraak op de bezwaren van eiser te doen.

6.Proceskosten

De rechtbank acht termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling in de beroepskosten. Ingevolge de eerste volzin van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Bpb vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en met de toepasselijke wegingsfactoren (C). Eén van de wegingsfactoren - in de bijlage bij het Bpb aangeduid als ‘C2’ - betreft het zijn van samenhangende zaken.
Namens eisers is een gezamenlijk beroepschrift ingediend. Zij hebben dezelfde gronden in beroep aangevoerd en hebben zich laten vertegenwoordigen door dezelfde gemachtigde. Voorts zijn de beroepen tegelijk met de zaken met registratienummers Awb 17/646 en
Awb 17/647 ter zitting behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van 4 of meer samenhangende zaken en is wegingsfactor 1,5 van toepassing.
De proceskosten voor deze beroepen worden berekend op € 891,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting x 1,5 (4 of meer samenhangende zaken) x 3/5 (3 van 5 samenhangende zaken), waarde per punt € 495,--).

7.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser 1 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op de bezwaren van eiser 1 doet;
  • verklaart het beroep van eiser 2, eiser 3 en eiser 4 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • verklaart het bezwaar van eiser 2, eiser 3 en eiser 4 niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 891,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.H. van Veen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.