ECLI:NL:RBOVE:2017:4676

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
C/08/200753 / HA ZA 17-190
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Haar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Persoonlijke garantie en bestuurdersaansprakelijkheid in een betalingsgeschil tussen een zelfstandig ondernemer en een vennootschap

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Overijssel, diende eiser, een zelfstandig ondernemer, een vordering in tegen gedaagde, de bestuurder van een vennootschap, wegens onbetaalde facturen. Eiser had werkzaamheden verricht voor de vennootschap Nijl Aircraft Docking B.V. en was geconfronteerd met betalingsproblemen. Hij vroeg gedaagde om een persoonlijke garantie voor de betaling van openstaande facturen. De rechtbank moest beoordelen of er een persoonlijke garantstelling was overeengekomen en of gedaagde als bestuurder aansprakelijk kon worden gesteld voor de schulden van de vennootschap.

De rechtbank oordeelde dat er geen wilsovereenstemming was bereikt tussen eiser en gedaagde over een persoonlijke garantie. De communicatie tussen hen, inclusief een e-mail van eiser waarin hij om garanties vroeg, werd niet als voldoende bewijs gezien dat gedaagde zich persoonlijk had verbonden tot betaling. De rechtbank concludeerde dat eiser niet redelijkerwijs kon verwachten dat gedaagde zich persoonlijk aansprakelijk had gesteld, vooral omdat de reactie op de e-mail niet van gedaagde zelf kwam, maar van een medewerker.

Daarnaast werd de subsidiaire vordering op basis van bestuurdersaansprakelijkheid beoordeeld. De rechtbank stelde vast dat gedaagde niet wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen kon voldoen. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/200753 / HA ZA 17-190
Vonnis van 13 december 2017
in de zaak van
[eiser ],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J. de Graaf te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOOGGELEGEN BEHEER B.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagden,
advocaat mr. J.C. Mulder te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser ] en [gedaagde 1] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 juli 2017,
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 oktober 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser ] is als zelfstandig ondernemer werkzaam onder de naam ‘Ensure Technical Services Holland’. [gedaagde 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van Hooggelegen Beheer B.V., op haar beurt bestuurder en enig aandeelhouder van Nijl Aircraft Docking B.V. (hierna te noemen ‘Hooggelegen Beheer’ respectievelijk ‘Nijl’).
2.2.
In opdracht van Nijl heeft [eiser ] werkzaamheden verricht vanaf
7 juli 2016 tot 27 oktober 2016. Bij de betaling van de facturen van [eiser ] door Nijl is achterstand ontstaan.
2.3.
[eiser ] verstuurt op 14 oktober 2016 aan [gedaagde 1] een e-mail met als onderwerp ‘persoonlijke garantie’. Hierin schrijft [eiser ] :
(…) Daarom vraag ik u als mijn zakelijke relatie om een persoonlijke garantie binnen dit project. Ik heb een contract met jullie gesloten tegen een aantal gestelde voorwaardes. Deze zijn door mij tot de dag van vandaag allemaal nagekomen. Deze garantie vraag ik nu ook aan U. Van de laatste 7 facturen loopt Nijl er 5 achter betreffende een 14-daagse betalingstermijn. Daarlangs ben ik vandaag geconfronteerd dat ik zelf niet eens meer in mijn appartement kan blijven omdat de achterstand zover is opgelopen dat met uitzetting (morgenvroeg) gedreigd wordt, en er niks anders op zit dat ik dit uit eigen middelen ga vergoeden. (…)
Met liefde en plezier wil ik dit project tot een goed einde brengen, mijn volledige focus en energie in dit project te steken omdat ik weet hoe belangrijk dit project voor Nijl en voor Avianca is. Als tegenprestatie vraag ik aan U maar 3 kleine dingen.
- Geef mij Uw garantie op papier dat mijn bedrijf Ensure Technical Services Holland niet wordt meegezogen in de ondergang van het project of van NIJL BV. (Als dat al aan de orde is).
- Geef mij Uw garantie op papier dat alle openstaande facturen (versneld) worden terugbetaald/ingelopen en dat alle facturen die nog komen 100% zeker worden betaald aan mij.
- Geef mij Uw garantie op papier dat de kosten die ik dus nu voor mijn rekening neem zoals projectonkosten en nu het appartement 100% worden terugbetaald binnen een betalingstermijn van 2 weken. (…)
2.4.
[X] , medewerker van Nijl, (hierna: [X] ) reageert op 14 oktober 2016:
Zojuist uitvoering met [gedaagde 1] gesproken en wederom moed gekregen. Zijn plannen om NIJL uit deze moeilijke periode te halen snijden hout.
Zijn reactie op het onderstaande is: vandaag betalen we er twee en de komende weken lopen we niet verder uit. Bovendien is het niet aan de orde: we zijn bezig met oplossingen en een faillissement is niet aan de orde.
Op je laatste vraag of hij kan garanderen dat hij je alles terugbetaalt wat jij voorschiet aan projectonkosten en het appartement was de reactie een volmondig: ‘ja’.
2.5.
Op 27 oktober 2016 is de overeenkomst van opdracht met [eiser ] per direct beëindigd door Nijl. Op 21 november 2016 is aan Nijl surseance van betaling verleend. Begin 2017 is het faillissement van Nijl uitgesproken. De facturen van [eiser ] zijn tot een bedrag van € 25.540,49 onbetaald gebleven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser ] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair – samengevat – veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van € 25.596,43, vermeerderd met rente en kosten; subsidiair – samengevat – hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en Hooggelegen Beheer tot betaling van € 19.645,32, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde 1] voert verweer tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser ] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Persoonlijke garantstelling?

4.1.
[eiser ] legt aan zijn primaire vordering ten grondslag de stelling dat [gedaagde 1] hem een persoonlijke garantie heeft gegeven, inhoudende dat [gedaagde 1] garant staat voor betaling van de door [eiser ] aan Nijl toegezonden en (op dat moment nog) toe te zenden facturen. Nu Nijl haar betalingsverplichtingen niet is nagekomen, is [gedaagde 1] op grond van bedoelde garantie gehouden de betalingen te voldoen, aldus [eiser ] .
4.2.
[gedaagde 1] heeft betwist dat tussen hem en [eiser ] een overeenkomst tot stand is gekomen, waarbij [gedaagde 1] zich in privé garant heeft gesteld conform het voorstel van [eiser ] .
4.3.
De rechtbank beoordeelt de vraag of partijen een persoonlijke garantstelling zijn overeengekomen aan de hand van de wilsvertrouwensleer, zoals neergelegd in de art. 3:33 en 3:35 BW. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en komt geen beslissend gewicht toe aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de in de mails van 14 oktober 2016 gebruikte bewoordingen, ook niet als uitgangspunt (Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:315). Bepalend zal dus zijn welke zin [eiser ] aan de mail van [X] heeft mogen hechten en wat hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze heeft mogen verwachten, mede gezien hetgeen aan de betreffende mail vooraf is gegaan en wat nadien is voorgevallen.
4.4.
De rechtbank betrekt bij de uitleg van de mails de volgende omstandigheden. De mail is verzonden aan het zakelijke emailadres van [gedaagde 1] , en in kopie aan twee werknemers van Nijl (waaronder [X] ). Hoewel de mail was gericht aan [gedaagde 1] , heeft [eiser ] geen antwoord van [gedaagde 1] persoonlijk gekregen, maar een antwoord per mail van [X] .
4.5.
Een relevante omstandigheid is ook de tekst van de mails. Enerzijds schrijft [eiser ] in de mail: ‘ik vraag aan u als mijn zakelijke relatie het volgende’, anders vraagt [eiser ] expliciet om een persoonlijke garantie. [eiser ] vraagt meerdere garanties:
Een garantie op papier dat zijn bedrijf niet wordt meegezogen in ondergang van het project of van NIJL BV.
Een garantie op papier dat de openstaande facturen (versneld) zullen worden betaald, en dat alle komende facturen 100% zeker worden betaald.
Een garantie op papier dat de kosten (projectkosten en appartement) 100% zeker zullen worden terugbetaald.
[X] reageert hierop met de toezegging dat vandaag twee facturen betaald zullen worden en dat de komende weken niet verder uitgelopen zal worden. Een faillissement zou niet aan de orde zijn. Zij geeft verder aan dat op de laatste vraag, de reactie van [gedaagde 1] “een volmondig ja” was.
4.6.
[eiser ] heeft zijn verwachtingen ter comparitie van partijen nader toegelicht. Uit het feit dat [X] dezelfde dag heeft gereageerd, heeft [eiser ] afgeleid dat [gedaagde 1] akkoord ging met zijn verzoek om een persoonlijke garantie. Daarbij komt dat [gedaagde 1] reeds eerder een factuur ‘uit zijn persoonlijke holding’ had voldaan, aldus [eiser ] , reden te meer voor [eiser ] om aan te nemen dat de toezegging (via [X] ) inderdaad door [gedaagde 1] persoonlijk werd gedaan. [gedaagde 1] heeft betwist dat de holding die een eerdere factuur heeft voldaan zijn persoonlijke holding was, dit betrof een holding die opereerde als bank voor Nijl.
4.7.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de tekst van de mails blijkt dat de twee eerste gevraagde garanties niet gegeven worden op de manier zoals door [eiser ] gevraagd. Ten aanzien van geen van de toezeggingen blijkt dat [gedaagde 1] zich persoonlijk heeft verbonden tot betaling. [eiser ] heeft dit ook niet uit de mails kunnen afleiden, mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat niet [gedaagde 1] zelf heeft gereageerd, maar [X] . [gedaagde 1] wijst er in de visie van de rechtbank terecht op dat het in het normale zakelijke verkeer niet gebruikelijk is dat een medewerker van een bedrijf namens de directeur in privé optreedt. Gelet op al deze omstandigheden heeft [eiser ] naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijze niet kunnen verwachten dat [gedaagde 1] heeft bedoeld zich in privé te verbinden tot betaling van de facturen van [eiser ] aan Nijl.
4.8.
[eiser ] heeft uit de omstandigheden genoemd onder 4.6 afgeleid dat [gedaagde 1] wel degelijk bedoelde zich persoonlijk garant te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat [gedaagde 1] [eiser ] op een eerder moment inderdaad uit ‘een persoonlijke holding’ heeft betaald. Aan bedoelde omstandigheden heeft [eiser ] ook overigens redelijkerwijs niet de door hem gestelde betekenis mogen toekennen. Hoewel aan [eiser ] kan worden toegegeven dat zijn verzoek om een persoonlijke garantie niet heel expliciet is afgewezen, kan [eiser ] in dit geval toch redelijkerwijs niet uitgaan van het adagium ‘zwijgen is toestemmen’.
4.9.
Dit betekent dat er geen wilsovereenstemming tussen [eiser ] en [gedaagde 1] is bereikt. Van een borgtochtovereenkomst of hoofdelijke aansprakelijkheid is er dan ook geen sprake, zodat de grondslag voor de primaire vordering faalt.
Bestuurdersaansprakelijkheid: het juridisch kader
4.10.
Subsidiair vordert [eiser ] betaling op grond van bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde 1] . Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis jegens een derde of jegens een derde een onrechtmatige daad pleegt, is evenwel vertrekpunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade.
4.11.
Onder bijzondere omstandigheden is, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. De rechtbank zoekt hierbij aansluiting bij het ook door partijen aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 5 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2627, Tulip Air) waarin samengevat is overwogen dat voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder vereist is dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, dat aldus voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen gelden dan in het algemeen het geval is en dat zo’n hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde gerechtvaardigd wordt door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen; vgl. HR 20 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC4959, Willemsen Beheer/NOM).
4.12.
Meer specifiek van toepassing in dit geval is bovendien de zogenaamde Beklamel-norm (Hoge Raad 6 oktober 1989/NJ 1990,286), op grond waarvan geldt dat een bestuurder van een rechtspersoon jegens een crediteur van die rechtspersoon aansprakelijk kan zijn indien hij namens die rechtspersoon een overeenkomst is aangegaan terwijl hij ten tijde van het aangaan van die overeenkomst wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. De rechtbank merkt op dat de Beklamel-norm ook toepassing kan vinden in gevallen waarin sprake is van een voortdurende overeenkomst waarin steeds opnieuw verplichtingen ontstaan; Hof Den Haag 25 november 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:4441).
4.13.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [eiser ] , als degene die zich op de rechtsgevolgen beroept van het door hem gestelde onrechtmatig handelen, de last om de feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, die tot de conclusie kunnen leiden dat [gedaagde 1] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, in die zin dat hij heeft toegestaan dat nieuwe verplichtingen zijn ontstaan als onder 4.12 genoemd.
Bestuurdersaansprakelijkheid: stellingen partijen
4.14.
[eiser ] betoogt ter onderbouwing van zijn subsidiaire vordering dat [gedaagde 1] hem er onder valse voorwendselen toe heeft gebracht zijn werkzaamheden in Colombia te continueren. Indien [gedaagde 1] niet onterecht de schijn zou hebben gewekt dat Nijl kredietwaardig genoeg was om aan haar verplichtingen jegens [eiser ] te voldoen, zou deze per direct zijn werkzaamheden in Colombia hebben beëindigd. [eiser ] heeft er gelet op de uitlatingen door [gedaagde 1] daadwerkelijk op mogen vertrouwen dat er van een faillissementssituatie geen sprake was. De door [eiser ] na 14 oktober 2016 verrichte werkzaamheden en na deze datum gemaakt kosten, moeten daarom als schade worden aangemerkt, evenals de buitengerechtelijke incassokosten.
4.15.
[gedaagde 1] zegt gegronde hoop te hebben gehad dat het hem zou lukken om Nijl uit de financieel moeilijke periode te halen. Nijl had substantiële bedragen tegoed, de orderportefeuille was goed, Nijl had grote opdrachtgevers en had recentelijk een grote opdracht binnengehaald. Nijl was met haar crediteuren in overleg om tot een oplossing te komen. In de bedoelde periode is een faillissementsaanvraag zelfs nog afgewezen en stond de bank nog achter Nijl, aldus [gedaagde 1] . Pas toen het minnelijke overleg met de crediteuren is mislukt, is op 28 november 2016 surseance van betaling verleend. Pas in januari 2017 is faillissement aangevraagd. Op 14 oktober 2016 ging [gedaagde 1] er niet van uit dat er een faillissement zou komen en toezeggingen niet nagekomen zouden kunnen worden, en behoefde hij dit ook niet te voorzien.
Bestuurdersaansprakelijkheid: oordeel rechtbank
4.16.
De rechtbank overweegt als volgt. [eiser ] noemt als bepalend moment voor het door hem aan [gedaagde 1] verweten aangaan van nieuwe verplichtingen de mailwisseling van 14 oktober 2016. Tussen partijen staat vast dat Nijl toen reeds enige tijd financieel in zwaar weer verkeerde. Een zorgelijke financiële situatie is op zich evenwel onvoldoende om tot bestuurdersaansprakelijkheid te concluderen. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval relevant, zoals ten eerste het feit dat [eiser ] wist dat de financiële situatie slecht was, dit was immers de reden voor het vragen van de garanties. [eiser ] werd al gedurende een geruime periode niet op tijd betaald, en hij moest zelfs projectonkosten uit zijn eigen middelen voorschieten. [eiser ] was aldus doordrongen van de penibele financiële situatie waarin Nijl verkeerde. Deze omstandigheid wijst niet in de richting van aansprakelijkheid van [gedaagde 1] , nu de norm niet strekt tot bescherming van partijen die wetenschap van een slechte financiële situatie hebben (zie het eerder aangehaald arrest Tulip Air). Daar komt nog het navolgende bij.
4.17.
Een tweede vraag die dient te worden beantwoord is namelijk of de financiële situatie van Nijl ten tijde van de mailwisseling op 14 oktober 2016 zodanig slecht was, dat [gedaagde 1] wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat Nijl niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. [gedaagde 1] heeft gemotiveerd betwist dat dit het geval was. Feitelijk heeft [eiser ] enkel gewezen op het relatief korte tijdsverloop tussen de mailwisseling in oktober en de surseance van betaling in november, ter onderbouwing van zijn standpunt dat [gedaagde 1] wist of had moeten begrijpen dat Nijl niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Dit enkele tijdsverloop is echter onvoldoende onderbouwing in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 1] .
4.18.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat onvoldoende is onderbouwd dat [gedaagde 1] heeft geweten of moeten weten dat een faillissement onafwendbaar zou zijn en/of dat Nijl niet aan haar verplichtingen jegens [eiser ] zou kunnen voldoen. Daarmee is dus niet vast komen te staan dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser ] . Dit betekent dat de grondslag voor de subsidiaire vordering eveneens faalt, zodat ook deze vordering zal worden afgewezen.
4.19.
[eiser ] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op:
- griffierecht 1.924,00
- salaris advocaat
1.158,00(2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 3.082,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser ] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 3.082,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Haar en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2017. [1]

Voetnoten

1.type: