ECLI:NL:RBOVE:2018:1042

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
Awb 18/456
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over last onder bestuursdwang en voorlopige voorziening met betrekking tot stacaravan en overkapping

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 3 april 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van een perceel in Almelo, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almelo, dat hem een last onder bestuursdwang had opgelegd. Dit besluit betrof de aanwezigheid van een stacaravan en een overkapping op zijn perceel, waarvan de gemeente stelde dat deze in strijd waren met het bestemmingsplan en zonder de benodigde omgevingsvergunning waren geplaatst. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet het recht heeft verkregen om permanent op het perceel te wonen en dat de stacaravan en overkapping niet onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met uitzondering van het onderdeel 'bestrating', dat tijdelijk is geschorst. De voorzieningenrechter heeft verweerder in de proceskosten van verzoeker veroordeeld tot een bedrag van € 1.002,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van naleving van bestemmingsplannen en de voorwaarden voor het gebruik van grond.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/456
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] te [woonplaats] verzoeker,

gemachtigde: mr. E.S. Fikkert,
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder,

gemachtigde: mr. M. van Kaauwen

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker is vanaf oktober 2008 eigenaar van het perceel [adres 1] te Almelo, kadastraal bekend Ambt Almelo, [aanduiding sectie] , nummer [nummer 1] (verder: het perceel). Daarnaast gebruikt hij het perceel Ambt Almelo, [aanduiding sectie] , nummer [nummer II]
Op 12 en 23 oktober 2017 zijn er door toezichthouders van de gemeente Almelo controles uitgevoerd waarbij nogmaals is geconstateerd dat:
1. er een stacaravan met overkapping op het perceel staat;
2. deze stacaravan wordt gebruikt voor permanente bewoning;
3. op het perceel een bouwwerk met geluidsapparatuur is geplaatst;
4. op het perceel een gebouw ten behoeve van een nutsvoorziening is gerealiseerd in afwijking van de daarvoor verleende omgevingsvergunning;
5. op het perceel met nummer [nummer II] zijn twee pipowagens geplaatst;
6. er is bestrating aangebracht op het perceel;
7. er zijn 8 lichtmasten geplaatst; en
8. er is een pergola gebouwd.
Gesproken wordt van overtredingen omdat geen omgevingsvergunningen zijn verleend dan wel sprake is van strijdig gebruik als bedoeld in het bestemmingsplan en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3. Naar aanleiding van deze vastgestelde overtredingen heeft verweerder verzoeker op
16 november 2017 een vooraankondiging bestuursdwang gezonden.
Verzoeker heeft vervolgens een zienswijze ingezonden, waarna verweerder het thans bestreden besluit van 13 februari 2018 heeft afgegeven. Hierbij is gelast dat verzoeker binnen zes weken na verzending van dit besluit de vastgestelde overtredingen dient te beëindigen en beëindigd dient te houden.
Verzoeker heeft zich naar aanleiding van dit besluit tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen teneinde een onomkeerbare situatie te vermijden.
4. De voorzieningenrechter overweegt met betrekking tot de door verweerder gestelde overtredingen als volgt.
4.1
De stacaravan met overkapping
4.1.1
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat op grond van het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan “Bornerbroek, Buitengebied 1984” een stacaravan op het perceel aanwezig mag zijn. Deze stacaravan was er ook op het moment dat hij in juni 2008 het perceel kocht, maar deze heeft hij op last van de toezichthouder en verweerder moeten verwijderen. Op het daarna nog aanwezige onderstel heeft verweerder het overgangsrecht van toepassing verklaard. Volgens verzoeker mocht hij van verweerder een stacaravan op dit onderstel plaatsen en gold er geen oppervlakte beperking.
4.1.2
Ingevolge het bestemmingsplan “Bornerbroek, Buitengebied 1984” rustte op het perceel van verzoeker en het perceel met nummer 450, de bestemming ‘Element van landschappelijke waarde’. Op deze bestemming is geen bebouwing toegestaan en is het verboden zonder een aanlegvergunning wegen te verharden. Partijen verschillen niet van mening over het feit dat op de bij dit bestemmingsplan horende plankaart is aangegeven dat het overgangsrecht wordt toegekend voor een stacaravan.
4.1.3
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het overgangsrecht slechts betrekking hebben op een stacaravan die ten tijde van het peilmoment aanwezig was.
Nu onbekend is welke stacaravan ten tijde van het peilmoment op onderhavig perceel aanwezig was, aangezien dit niet is vastgelegd, zou uitgegaan kunnen worden van de stacaravan waarvan verzoeker een foto overgelegd heeft, op 10 juli 2008 getekend door verzoeker en [naam] Blijkens de bij deze foto weergegeven tekst was deze stacaravan, met de afmeting van 4 bij 12 meter en een afdak aan de achterzijde van ongeveer 3 meter breed, op het perceel aanwezig, en heeft [naam] daar tot september 2007 in verbleven.
Uit de door verweerder overgelegde foto’s van juli 2008 blijkt de aanwezigheid van een caravan met blauwe strepen. Verzoeker heeft ter zitting gesteld dat deze caravan tevoorschijn kwam toen hij het perceel ontdeed van bosschages, en deze caravan de caravan is die ook op de door [naam] ondertekende foto staat.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat vergelijking van beide foto’s leert dat het gaat om twee verschillende caravans.
Dit houdt in dat met de verwijdering van de caravan die op de door [naam] ondertekende foto staat het overgangsrecht van het bestemmingsplan “Bornerbroek, Buitengebied 1984” tot een einde is gekomen.
4.1.4
Voor zover het overgangsrecht wèl op de caravan met blauwe strepen van toepassing zou zijn, stelt de voorzieningenrechter vast dat deze caravan, blijkens de foto’s van juli 2008, ongeveer dezelfde omvang heeft gehad van ongeveer 48 m². Daarnaast blijkt niet van de aanwezigheid van een afdak of overkapping. Het overgangsrecht is dan ook zeker niet van toepassing op een overkapping.
Uit foto’s van mei 2009 blijkt dat de stacaravan met blauwe strepen is vervangen door twee aan elkaar gemaakte caravans, met tezamen een oppervlakte van circa 80 m².
Met de verwijdering van de caravan met blauwe strepen en de vervanging daarvan door een geheel nieuw en ander bouwwerk met een veel grotere omvang dan de vorige, is in 2009 in elk geval een einde gekomen aan het overgangsrecht van het bestemmingsplan uit 1984.
4.1.5
Op grond van vorenstaande luidt de conclusie dan ook dat een stacaravan en overkapping op grond van het bestemmingsplan uit 1984 niet meer aanwezig mag zijn en dat deze niet onder het overgangsrecht van dit bestemmingsplan is te brengen.
4.1.6
Verzoeker heeft nog gesteld dat hij naar aanleiding van mededelingen van de zijde van verweerder de stacaravan met blauwe strepen in 2008/2009 heeft verwijderd, en nu dit onjuiste mededelingen waren kan en mag hem het vervallen van het overgangsrecht niet worden tegengeworpen.
De voorzieningenrechter is niet gebleken van zodanige mededelingen die verzoeker aanleiding hebben gegeven de caravan met blauwe strepen te verwijderen. Daarbij heeft verzoeker verklaard dat deze caravan na verwijdering van de bosschages zodanig slecht bleek te zijn dat daar geen gebruik meer van kon worden gemaakt.
Voor zover wel sprake zou zijn van zodanige mededelingen van de zijde van verweerder, valt niet in te zien dat verzoeker het recht zou hebben gehad om in de plaats van de verwijderde caravan van maximaal 48 m² een chalet terug te plaatsen van circa 80 m².
4.1.7
Daarnaast stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder bij besluit van 15 januari 2013 reeds handhavend opgetreden heeft middels een last onder dwangsom met betrekking tot de aanwezigheid van een stacaravan die groter is dan 30 m². Dat handhavingsbesluit is onherroepelijk geworden. In de uitspraak van deze rechtbank van 13 augustus 2014 met betrekking tot de invordering van de verbeurde dwangsom is overwogen:
“Eiser stelt dat hij het beroep destijds heeft ingetrokken omdat hij naar een oplossing wilde en door de gemeente de indruk was gewekt dat geen dwangsommen geïnd of verbeurd zouden worden zolang er geen gerechtelijke uitspraak was. Wat daarvan ook mag zijn, de intrekking is eisers eigen keuze geweest. Niet is gebleken dat daarbij sprake is geweest van miscommunicatie.”
Deze uitspraak van de rechtbank is op 29 juli 2015 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) bevestigd.
4.1.8
De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat het thans vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Almelo” de aanwezigheid van een stacaravan met een grotere oppervlakte dan 30 m² niet toestaat, zodat geoordeeld moet worden dat de thans aanwezige stacaravan in strijd met het vigerende bestemmingsplan aanwezig is en niet gelegaliseerd kan worden.
4.1.9
Op grond van vorenstaande heeft verweerder verzoeker een last onder bestuursdwang op kunnen leggen met betrekking tot zowel het aanwezige chalet als de overkapping.
Voor zover verzoeker meent dat als de thans door verweerder overgelegde foto’s hem eerder zouden zijn aangereikt, hij zich eerder zou kunnen hebben beroepen op het overgangsrecht, althans die foto’s had kunnen gebruiken in eerdere procedures, merkt de voorzieningenrechter op dat op de foto’s niets te zien is dat voor verzoeker onbekend is geweest. Ondanks de onbekendheid met de foto’s heeft verzoeker in 2009 aanleiding gevonden om op basis van een op het overgangsrecht gebaseerde motivering het thans aanwezige chalet te plaatsen. Verzoeker is door het niet eerder overleggen van de foto’s dan ook niet beperkt in zijn standpunten.
4.2
Gebruik gronden en stacaravan in strijd met het bestemmingsplan
4.2.1
Bij uitspraak van 14 februari 2018 heeft de ABRS uitgesproken dat vast staat dat verzoeker niet eerder dan in maart/april 2012 permanent in de stacaravan is gaan wonen. De ABRS heeft geconcludeerd dat het thans vigerende bestemmingsplan permanent bewonen niet toestaat en dat het thans vigerende overgangsrecht niet van toepassing is.
4.2.2
Verzoeker meent dat volgens het bestemmingsplan uit 1984 permanent wonen op het perceel positief bestemd is. Hij leidt dit af uit de definitie in dat bestemmingsplan van het begrip ‘stacaravan’ en uit de vaststelling dat anders dan bij een recreatiewoning bij een stacaravan niet bepaald is dat deze niet permanent bewoond mag worden.
De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in dit standpunt en zijn uitleg van het bestemmingsplan uit 1984. Zoals hiervoor reeds is weergegeven heeft het perceel volgens het bestemmingsplan uit 1984 de bestemming ‘Element van landschappelijke waarde’ en mag volgens de daarbij behorende planvoorschriften op die grond geen gebouw of bouwwerk worden gebouwd. Reeds hieruit volgt dat bewoning op het perceel niet mogelijk is.
Dat volgens de definitie een stacaravan geschikt is als woonverblijf, wil nog niet zeggen dat daarmee is toegestaan dat in strijd met het bestemmingsplan permanent gewoond mag worden op het perceel.
Hiervoor is reeds geconcludeerd dat het overgangsrecht van het bestemmingsplan uit 1984 niet meer geldt voor wat betreft de aanwezigheid van de stacaravan, en daarmee is ook de permanente bewoning, voor zover die destijds zou hebben plaatsgevonden, niet meer beschermd.
4.2.3
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat de permanente bewoning van de stacaravan door de vorige eigenaar tot september 2007 zou hebben geduurd. Verzoeker heeft het perceel in juli 2008 verworven en hij heeft vervolgens afgezien van permanente bewoning omdat hem zijdens verweerder te kennen is gegeven dat permanente bewoning niet is toegestaan. Op grond hiervan meent verzoeker dat hem de onderbreking van de permanente bewoning niet kan worden tegengeworpen.
4.2.4
De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat verzoeker op geen enkele wijze met objectief verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat tot september 2007 de stacaravan permanent werd bewoond. De door verzoeker overgelegde verklaringen kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. Daarnaast heeft verzoeker op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij op basis van mededelingen van de zijde van verweerder heeft afgezien van de permanente bewoning van de stacaravan. In dit verband is niet zonder relevantie dat verzoeker zelf heeft aangegeven dat de stacaravan die destijds aanwezig was ten tijde van de aankoop van het perceel zodanig slecht was dat daarin niet gewoond kon worden. Gebleken is vervolgens dat verzoeker eerst medio 2009 een bewoonbare stacaravan heeft geplaatst. Verzoeker heeft tot slot zelf verklaard dat hij niet eerder dan in 2012/2013 permanent is gaan wonen in de stacaravan op zijn perceel.
De voorzieningenrechter laat daarbij meewegen dat verzoeker, gelet op zijn plannen om op het perceel een zorgfunctie te realiseren waar gehandicapte zorgbehoevenden tezamen met begeleiders recreatief kunnen worden gehuisvest, waarbij uitdrukkelijk is gesteld dat het niet gaat om permanente huisvesting, blijkbaar ten tijde van de aankoop van het perceel ook niet de intentie heeft gehad om daar permanent te gaan wonen.
4.2.5
Het geheel overziende is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker niet het recht heeft verkregen om ter plaatse permanent te gaan woning. Verweerder is dan ook bevoegd om handhavend op te treden tegen de permanente bewoning van de thans aanwezige stacaravan/chalet.
4.3
Bouwwerk met geluidsapparatuur, 2 pipowagens, 8 lichtmasten en pergola
4.3.1
Voor wat betreft de aanwezigheid van de pipowagens heeft verzoeker erkend dat die in strijd met het vigerende bestemmingsplan aanwezig zijn en dat verweerder daartegen terecht handhavend optreedt.
4.3.2.
Voor wat betreft de aanwezigheid van het bouwwerk met daarin de muziekinstallatie heeft verzoeker erkend dat dit is geplaatst zonder omgevingsvergunning en dat die vergunning wel nodig is en voorts dat die aanwezigheid in strijd is met het bestemmingsplan. Voor zover verzoeker nog meent dat voor dat bouwwerk geen omgevingsvergunning nodig is omdat het op wielen staat en niet steeds op dezelfde plaats staat, merkt de voorzieningenrechter op dat verzoeker ter zitting heeft verklaard dat het bouwwerk het perceel niet verlaat en dat het voor eigen gebruik ter plaatse is. De voorzieningenrechter concludeert daaruit dat het object dus een plaatsgebonden karakter heeft. Daarmee staat vast dat dit bouwwerk omgevingsvergunningplichtig is.
Nu dit bouwwerk voorts ten dienste staat van de illegale permanente bewoning is verweerder bevoegd daartegen handhavend op te treden.
4.3.3
Voor zover het de aanwezige lichtmasten en de pergola betreft volgt de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder, en is verweerder ook ter zake hiervan bevoegd daartegen handhavend op te treden.
4.4
Bestrating
4.4.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder na 2008 de expliciete toezegging heeft gedaan, en deze ten minste twee maal in 2011 heeft bevestigd, dat de bestrating die aanwezig was ten tijde van de aankoop van het perceel door verzoeker aanwezig mag blijven.
Vastgesteld moet vervolgens worden dat verweerder heeft verzuimd vast te leggen hoeveel vierkante meter bestrating ten tijde van de aankoop van het perceel aanwezig was.
4.4.2
Thans heeft verweerder vastgesteld dat er in totaal 870 m² bestrating aanwezig is. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat deze oppervlakte reeds ten tijde van de aankoop van het perceel aanwezig was, maar dat deze bestrating onder ongeveer 30 centimeter grond lag. Deze bestrating heeft hij uit de grond gehaald en opnieuw gelegd. Het perceel is ongeveer 2500 m² groot en daarvan was dus 1/3 deel bestraat.
Verzoeker heeft hieromtrent geen objectief verifieerbare informatie overgelegd.
4.4.3
Nu de zich in het dossier bevindende foto’s het standpunt van verzoeker niet bevestigen, sterker nog, dat standpunt eerder lijken tegen te spreken, en hij ook niet anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat circa 870 m² van het perceel bestraat is geweest, is de voorzieningenrechter er vooralsnog niet van overtuigd dat zo’n groot deel van het perceel ten tijde van de aankoop bestraat was.
Daarentegen kan verweerder, gelet op zijn expliciete toezegging dat bestrating van een bepaalde omvang ter plaatse aanwezig mag zijn, voor dat deel niet handhavend optreden. Verzoeker heeft er in zoverre op mogen vertrouwen dat dat deel van de bestrating aanwezig mag zijn.
4.4.4
Het handhavingsbesluit zal in zoverre naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet in stand kunnen blijven.
4.5
Gebouw nutsvoorziening
4.5.1
Voor wat betreft het gebouw voor de nutsvoorzieningen, stelt de voorzieningenrechter vast dat partijen niet van mening verschillen dat er in afwijking van de verleende omgevingsvergunning is gebouwd en dat verweerder dus ten tijde van het bestreden besluit bevoegd was daartegen handhavend op te treden.
5. Gelet op voorgaande is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat verweerder terecht gemeend heeft dat hem de bevoegdheid toekomt om tegen de geconstateerde overtredingen handhavend op te treden, behoudens voor wat betreft de aanwezige bestrating.
Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van verweerder mag worden gevergd van deze bevoegdheid geen gebruik te maken, nu geen concreet zicht bestaat op legalisatie van de geconstateerde overtredingen bestaat. De omstandigheid dat verzoeker de stacaravan tezamen met zijn dochter permanent bewoont is niet een zodanige omstandigheid. In dat verband wordt overwogen dat verzoeker niet heeft weersproken dat hij de eigendom heeft van een woning in Borne die hij al gedurende enige jaren verhuurt aan derden. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze woning niet voor eigen gebruik hem ter beschikking kan komen. Dat deze woning dichter in de omgeving van de woning van zijn ex-partner, tevens de moeder van de dochter, staat en dat die dochter daar problemen mee heeft vormt evenmin een zodanige omstandigheid. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat het verzoeker al vele jaren bekend is (in elk geval vanaf 2014 sinds de uitspraak van de ABRS) dat hij in de stacaravan niet permanent mag wonen, zodat hij geruime tijd de gelegenheid heeft gehad om een passende oplossing te vinden. Hetgeen hij overigens heeft aangevoerd is evenmin aan te merken als zodanige bijzondere omstandigheden. Evenmin is de voorzieningenrechter gebleken dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien.
De voorzieningenrechter laat daarbij mee wegen dat sedert de aankoop van het perceel al diverse keren sprake is geweest van (aanzeggingen tot) handhavend optreden van de zijde van verweerder jegens verzoeker.
6. Hieruit volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen wordt met uitzondering tot het onderdeel “bestrating”.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • schorst het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het onderdeel “bestrating” tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.002,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y. van Arnhem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.