ECLI:NL:RBOVE:2018:2991

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
ak_zwo_18 _ 1359
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van rijbewijs en medisch onderzoek geschiktheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan over het verzoek van een verzoeker om een voorlopige voorziening. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat hem verplichtte een medisch onderzoek naar zijn geschiktheid te ondergaan en de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen. Dit besluit was genomen naar aanleiding van meldingen van de politie over de rijvaardigheid van de verzoeker, die in verband werden gebracht met verschillende verkeersongevallen en vermoedens van geestelijke en/of lichamelijke ongeschiktheid. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van het CBR niet voldoende was gemotiveerd. De rechter stelde vast dat er geen duidelijke aanwijzingen waren dat de verzoeker lijdt aan een aandoening die zijn rijgeschiktheid in gevaar zou kunnen brengen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de verzoeker toegewezen en het besluit van het CBR geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd het CBR veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1359
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] te [woonplaats] verzoeker,

gemachtigde: mr. M. Draaiers,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. Kleibeuker.

Procesverloop

Op 28 mei 2018 heeft de korpschef van de politie IJsselland bij verweerder melding gedaan van zijn vermoeden dat verzoeker niet langer beschikt over rijvaardigheid dan wel lichamelijke/geestelijke geschiktheid voor het besturen van de motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Aan dat vermoeden liggen de volgende incidenten ten grondslag:
  • een verkeersongeval met letsel op 13 maart 2018 te Hellendoorn, en
  • een verkeersongeval met uitsluitend materiële schade op 29 april 2018 te Lemelerveld.
Verzoekers rijbewijs is hierbij niet ingevorderd.
Op 11 juni 2018 heeft de korpschef van de politie Stad-Utrecht daarvan eveneens bij verweerder melding gemaakt. Aan dat vermoeden ligt het volgende incident ten grondslag: een verkeersongeval op 3 juni 2018 te Utrecht. Naar aanleiding van dit incident is verzoekers rijbewijs ingevorderd.
Bij besluit van 9 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten verzoeker een medisch onderzoek naar de geschiktheid te laten doen en de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen tot de uitslag van het medisch onderzoek bekend is.
Verzoeker heeft op 18 juli 2018 tegen het primaire besluit een pro-forma bezwaar ingediend en dit op 31 juli 2018 aangevuld. Verzoeker heeft daarbij medische gegevens overgelegd:
  • van de spoedeisende hulp van het ZGT te Almelo, inzake een onderzoek op 13 maart 2018
  • van zijn huisarts L. Wapstra van 19 juli 2018, met medische informatie van 1 mei 2018
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 1 augustus 2018 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoeker is voor het medisch onderzoek opgeroepen op 11 augustus 2018 en heeft daaraan meegewerkt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn vader [naam vader] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat hij zonder zijn rijbewijs zijn werk als [naam werk] bij [naam werkgever] te Moerdijk niet kan verrichten en zijn baan dreigt te verliezen.
Verzoeker stelt verder dat verweerder er ten onrechte van uit gaat dat bij hem sprake is geweest van een geestelijke en/of lichamelijke aandoening waardoor hij niet goed functioneert, dan wel dat hij psychische problemen ondervindt. Van een black out of andere ernstige problematiek is geen sprake, zoals ook door zijn huisarts is verklaard en blijkt uit het onderzoek van het ziekenhuis. Voorts stelt verzoeker dat verweerder met het opleggen van het medische onderzoek en de schorsing van zijn rijbewijs niet de geldende waarborgen en formaliteiten in acht heeft genomen, zodat het zorgvuldigheidsbeginsel met het nemen van het primaire besluit is geschonden.
3. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.
Het spoedeisend belang
Naar het oordeel kan verzoeker, gelet op hetgeen hij in zijn verzoekschrift heeft gesteld en onderbouwd, een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening niet worden ontzegd.
Dit oordeel raakt uitsluitend verweerders besluit om de geldigheid van verzoekers rijbewijs te schorsen tot de uitslag van het medisch onderzoek bekend is. Het medisch onderzoek zelf heeft immers reeds plaatsgevonden, zodat ten aanzien daarvan geen voorlopige voorziening meer kan worden getroffen.
Het juridische kader
Artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: de wet) bepaalt voor zover relevant:
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
3. De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. (…) Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c van de wet besluit het CBR indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot: een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Op grond van artikel 2, eerste lid van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (verder: de regeling) wordt een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.
Op grond van artikel 5 van de regeling geschiedt een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet in – voor zover hier relevant – het volgende geval:
(…)
c. er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige;
(…).
Op grond van artikel 6 van de regeling schorst het CBR in de gevallen, bedoeld in artikel 5, overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
Ingevolge artikel 23, derde lid, aanhef en onder b van de regeling besluit het CBR ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid: in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder B, onderdelen I en II:
- lichamelijke geschiktheid (categorie B, onderdeel I): bewusteloosheid of stoornis in het bewustzijn (a) en wegraking/black-out (b);
- geestelijke geschiktheid (categorie B, onderdeel II): ernstig gestoord inzicht of gedrag (b) en abnormale opwindingstoestanden (f).
Naar vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (vergelijk de uitspraak van 13 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA7072, als bevestigd bij de uitspraak van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:477) vereist artikel 5, aanhef en onder c, van de Regeling niet dat door een deskundige objectief is vastgesteld dat mogelijk sprake is van een aandoening. Voldoende is dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor deze niet goed functioneert. Alleen bij twijfel of van dergelijke aanwijzingen sprake is, dient dit door een medisch deskundige te worden bevestigd.
Beoordeling
a. Verweerder heeft zijn besluit om de geldigheid van verzoekers rijbewijs te schorsen gebaseerd op de mededelingen ex artikel 130 van de wet van korpschef van de politie Oost-Nederland van 28 mei 2018 (inzake de incidenten op 13 maart 2018 en 29 april 2018) en Stad Utrecht van 11 juni 2018 (inzake het incident op 3 juni 2018).
Uit de bij die mededelingen gegeven toelichting bij de incidenten op 13 maart 2018 en
29 april 2018 blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van feiten en omstandigheden die kunnen worden aangemerkt als duidelijke aanwijzingen dat verzoeker lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt. In het mutatierapport over het ongeval op 13 maart 2018 is vermeld dat de bestuurder zich niet zo goed voelde, hoofdpijn had en al een keer zou zijn weggezakt; dit zal eerder een gevolg van het ongeval zijn geweest dan een mogelijke oorzaak. Weliswaar wordt in de toelichting bij het incident van 29 april 2018 melding gemaakt van medische klachten en wordt daarin door verzoekers vader gewezen op een burn-out c.q. black-out, doch die omstandigheden kunnen niet als relevante duidelijke aanwijzingen daarvoor worden aangemerkt. Voor zover deze omstandigheden aanleiding zouden moeten zijn tot twijfel of van dergelijke aanwijzingen sprake is, lag het op verweerders weg om die twijfel – alvorens een medisch onderzoek naar de geschiktheid op te leggen – te doen wegnemen door een bevestiging van een medisch deskundige. Een dergelijke bevestiging ontbreekt echter bij het primaire besluit.
b. Het ten aanzien van het incident op 3 juni 2018 gestelde vermoeden ex artikel 130 van de wet en de daarop volgende schorsing van de geldigheid van verzoekers rijbewijs berust uitsluitend op het feit dat bij verzoeker een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd van 720 ug/l. Niet in geschil is dat verzoeker geen beginnend bestuurder is. De zelfstandige in artikel 5, aanhef en onder j en f van de regeling gegeven alcoholcriteria zijn derhalve niet van toepassing, zodat voor het opleggen van een medisch onderzoek naar de geschiktheid en het schorsen van de geldigheid van verzoekers rijbewijs ook ten aanzien van het incident op 3 juni 2018 duidelijke aanwijzingen dienen te bestaan voor de conclusie dat verzoeker lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, en niet uitsluitend een vastgesteld alcoholgehalte. Uit de processen-verbaal over het incident op 3 juni 2018 blijkt echter in het geheel niet van dergelijke aanwijzingen.
4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, dat verweerders besluit om verzoeker een medisch onderzoek naar zijn geschiktheid op te leggen noch de schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs wordt gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
Het moet er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook voor worden gehouden dat verweerders besluit daartoe in bezwaar geen stand zal kunnen houden.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 9 juli 2018 wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Hieruit volgt, dat de schorsing van de geldigheid van verzoekers rijbewijs in afwachting van die beslissing vervalt.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting tegen een waarde per punt van € 501 en de wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170 aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1002.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.K. Witteveen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.